naar de omstandigheden te richten; dat richten naar de omstandigheden, hetwelk de dieren onmiskenbaar doen, is niets anders, dan het vergelijken van in het geheugen bewaarde waarnemingen, een werk des verstands en des oordeels; deze geestvermogens heeft dus het dier met den mensch gemeen, even zoo als de mensch het instinct met het dier gemeen heeft; bij den mensch zijn de geestvermogens sterker, bij het dier is het instinct sterker, maar beiden komen daar in overeen, dat zij soortgelijke geestvermogens en soortgelijke instinctieve aandoeningen bezitten; de sprong van het dier tot den mensch, is dus zoo groot niet als hij wel schijnt, en in de verschillende dierklassen bestaan even groote verschillen in geestvermogens en instincten, als tusschen het meest volmaakte dier en den mensch. Het ware te wenschen, dat het algemeen meer lette op de overeenkomst van het dier met den mensch, dan zou de mensch meer achting voor het dier hebben, en het niet zoo mishandelen als men thans ziet gebeuren. Het algemeene begrip dat het dier ‘geen ziel te verliezen heeft,’ zoo als men zich uitdrukt, of geen geestvermogens bezit, wordt door iedere onbevooroordeelde waarneming van de dieren weersproken.
Dr S.P. Scheltema.