Wolfgang Amedeus Mozart.
Eenige bladzijden uit de jeugd van den grooten componist.
(Vierde en laatste vervolg.)
De keizerlijke hofkapel zweeg... en Wolfgang ontwaakte als uit een droom.
Hij voelde naar zijn voorhoofd, als zocht hij naar zich zelven, want de omgeving en zijne eigen kleeding brachten hem voor den oogenblik nog meer in verwarring. Eerst van lieverlede kwam de knaap weder tot zich zelven en herinnerde hij zich waar hij was, en dat hij zoo even een heerlijke muziek had gehoord, gelijk nog nooit in zijn leven!
Eensklaps hoorde hij eene bekende, welluidende stem zijn naam uitspreken. Verbaasd zag hij op: het was de keizerin, die hem riep en hem wenkte, naar haar toe te komen. Allen stonden verbaasd; - maar Wolfgang, die thans weder geheel tot zich zelven was gekomen, was niet in het minst verlegen en even vrijmoedig als ware hij bij zich te huis. In zijn aartshertogelijk gewaad gelijk een kleine prins uitziende, besteeg hij als ware hij inderdaad een prins, met een verbazend gevoel van eigenwaarde, de trappen, en bleef toen, eene buiging voor de keizerin en den keizer makende, op eenige schreden afstands van beiden staan.
Maar de keizerin zeide glimlachend:
‘Hoe goed staat dit schelmpje die kleedij, en hoe cavalier-achtig zijn zijne buigingen!’
‘Majesteit!’ hernam Wolfgang onverschrokken en met eene allerkoddigste uitdrukking, ‘dit alles heb ik van den baron von Stauffen afgezien.’
Maria Theresia moest thans hare damasten serviet voor den mond houden, ten einde niet luide te lachen; want zij zag in der daad den baron, zoo als hij reilde en zeilde, in miniatuur voor zich.
‘Pas op, dat hij het niet hoort!’ zeide de keizerin, schertsend met den vinger dreigende, ‘anders laat hij u den een of anderen keer in het hofrijtuig het onderste boven werpen.’
‘Toch niet, majesteit!’ hernam de kleine.
‘En waarom niet?’ vroeg de keizerin.
‘Omdat hem bij het omslaan zijn reukfleschje zou kunnen breken!’ zeide Wolfgang.
‘Alle drommels!’ riep nu de keizerin op vrolijken toon, ‘die heeft me een mondje!’ en terwijl zij hem wenkte, om nader te komen, voegde zij er bij:
‘Wij moeten het dicht stoppen!’
Dit zeggende, trok zij Wolfgang naar zich toe en gaf hem eenige lekkere hapjes van haar bord.
Wolfgang deed het hem aangebodene eer aan, doch zijne blikken zochten iets, wat zij niet vonden, namelijk het bewuste fraaie krulhoofdje van Maria Antoinette. Daar zij nog te jong was, kon zij aan het gala-dîner nog geen deel nemen.
Toen de keizerin hem dus zeide, dat zij hem na het dîner in hare vertrekken verwachtte om te spelen, vroeg hij geheel naïef, of de kleine keizerlijke hoogheid met het blonde krulhoofdje er dan ook bij zoude zijn?
Maria Theresia beloofde het hem glimlachende, waarop de kleine cavalier naer zijne plaats terugkeerde.
Kort daarna stonden hunne majesteiten onder luid trompetgeschal op; het diner was ten einde; nog eens groette het keizerpaar, en verwijderde zich op dezelfde wijze als het was binnengekomen, door de familie en den grooten stoet gevolgd. Vader Mozart echter en de kinderen begaven zich naar de voorvertrekken der keizerin.
Intusschen behoefden zij hier niet lang te wachten. Maria Theresia, met haer toilet bezig, liet hen met hare eigen kinderen in de toiletkamers komen, en terwijl de kameniers haar uit- en aankleedden, speelden Wolfgang en Nannerl afwisselend of te zamen op de keurige piano, die zich daar bevond.
Maar hoe speelde de kleine Mozart?! vooral thans, nu hij de piano alleen beheerschte. Zijn geheele muzikalische droom van voorheen zweefde thans voor zijne ziel, en uitte zich in wat hij thans ten beste gaf. Ach! het lieve krulhoofdje toch stond thans naast hem, en wel niet als een beeld der phantaisie, maar als bekoorlijke werkelijkheid. Wat echter het best van alles was - het beeld verdween ook niet; - ja! - toen de kinderen het spel geëindigd hadden en de keizerin zich mel Nannerl en den vader onderhield, leidden de twee aartshertoginnen Elisabeth en Maria Antoinette den kleinen cavalier in de zalen rond, ten einde hem al het heerlijke, dat daar verzameld was, te toonen.
Er was voorzeker veel te zien, en toch zag de kleine Wolfgang slechts één ding.... behoeven wij te zeggen wat? hij wijdde er maar al te zeer zijne opmerkzaamheid aan, en dacht niet aan hetgeen, waaraan toch ieder, die zich aan het hof beweegt, behoort te denken.... dat hij zich namelijk op een hoogst gladden en glibberigen bodem bevindt.
Hij dacht, zoo als reeds gezegd, daaraan niet, en van daar dan ook, dat hij eensklaps op den spiegelgladden vloer uitgleed en nederviel.
De toestand was al zeer komisch, zoodat de aartshertogin Elisabeth achter haar batisten zakdoekje moest lachen. Het