te beginnen, er is nog eene andere reden die u daartoe moet doen besluiten, en wel - uw eigen belang.
Een onderwijsgesticht op het onderricht eener vreemde taal steunende, staat op wankelbare grondvesten. Het kan eenigen tijd door zekeren valschen schijn de oogen verblinden, doch hetd raagt de kiem zijns ondergangs in zich, en is onfeilbaar veroordeeld om, even als een bouwvallig huis, vroeg of laat in te storten.
Om deze bewering beter te staven, zij het mij toegelaten, in korte woorden, eenige geschiedkundige feiten nopens onze moedertaal aan te stippen.
De alverslindende romeinsche heerschzucht, in de noordergewesten van Europa doorgedrongen, vond maar één middel om de fiere bewooners van Maas- en Scheldeoevers van hun stelsel van vrijheid en onafhankelijkheid te doen afzien. Dit middel was namelijk: het grootste gedeelte der bevolking naar andere luchtstreken te verplanten, en hun door oude romeinsche soldaten te vervangen, die hier het land kwamen bebouwen.
Door dezen gewelddadigen maatregel werd hier te lande den dietschen taalstam eenen gevoeligen knak gegeven en de latijnsche spraak werd de taal van het wel opgevoedde volk.
Karel de groote is de eerste geweest die de germaansche talen in hare rechten wilde herstellen. Hij zou zelf volgens Eginhardus aan eene dietsche spraakkunst gewerkt hebben; doch de verschijning van dezen vorst was voor de beschaving, even als voor de volkstaal, maar eene kortstondige lichtstraal in deze duistere eeuwen, en welhaast moesten weêr alle andere talen voor de latijnsche spraak zwichten.
Doch is het niet verwonderlijk dat na twaalf eeuwen verdrukking, de dietsche taalstam hier te lande zijn trotsch hoofd weêr verhief?
Met de opkomende gemeentemacht, welke toen hare steenen op de nog rookende puinhopen der feodale sloten begon te bouwen, kwam hij ook weêr fier en ongeschonden te boven.
Nauwelijks had de dietsche taal hier en daar den naam van een voorwerp, eene hoedanigheid of werking uit de gehaatte taal der drukkers overgenomen, doch zij had niets van haar eigendommelijke verloren; het volk had haar, als eene heilige overlevering, zuiver weten te bewaren, en daarom is het niet te verwonderen dat zij eensklaps beoefenaars vond als Maerlant, hertog Jan I en meer anderen.
De taal van Maerlant welke in den dietschen of vlaamschen tongval, en die van hertog Jan welke in den zwabischen tongval schreef, zijn zoo weinig verschillend van onze nederduitsche taal, dat eenige uren studie voldoende zijn om de werken van voornoemde schrijvers te verstaan. Hieruit blijkt duidelijk dat onze taal veel nader bij haren oorsprong gebleven is dan wel de duitsche.
Dit is niet alleen het gevoelen der nederduitsche taalkundigen, maar zelfs de geleerdste taalkenners van Duitschland, zoo als Adelung en Kinderling, zijn van hetzelfde gevoelen. Morhoff zegt dat de huidige nederduitsche taal nog dezelfde is als die welke over twintig eeuwen op de Rijn-, Maas- en Scheldeboorden gesproken wierd, en dat in vergelijking met haar de duitsche eene gansch nieuwe taal is.
De voornaamste reden waarom onze moedertaal zoo zuiver en onvervalscht gebleven is, schrijf ik toe aan de groote liefde welke onze voorouders haar toedroegen: de fiere gemeenten van Gent, Brugge, Yperen, Leuven zouden liever stroomen bloeds vergoten hebben dan de minste inbreuk op hunne taalrechten te dulden.
Ik zou hier eene menigte feiten kunnen aanhalen om mijn gezegde te staven, want op elke bladzijde van de geschiedenis onzer vlaamsche gemeenten ziet men de groote liefde welke het volk voor zijne moedertaal koesterde.
De machtigste hertogen van Burgondië, die den troon der fransche koningen meer dan eens hebben doen waggelen, en die de taal des vlaamschen volks nogtans innig haatten, als de tolk der gemeentevrijheden welke zij uit al hunne macht wilden vernietigen, vleiden haar nogtans gedurig, daar zij overtuigd waren dat eene enkele inbreuk op het vrije taalgebruik voldoende was om gansch het land in rep en roer te brengen. Nogtans zijn het die sluwe staatkundigen welke onze moedertaal het eerst hebben beginnen te ondermijnen.
In de xvie eeuw zien wij op de zoo voorspoedige regeering der hertogen van Burgondië de godsdiensttwisten volgen, die in eene halve eeuw tijds ons rijk en gelukkig vaderland in eene wildernis herschiepen, en den noodlottigsten invloed op onze moedertaal uitoefenden. En dit kon niet minder, want zij was de tolk van Marten Luther's dwaalleer; en dus is het niet te verwonderen dat Philips II haar met denzelfden haat bejegende dien hij de hervormde leer zelf toedroeg. Alle vrijheid van schrijven en spreken wierd eensklaps vernietigd. Eene menigte letteroefenaars vonden het geraadzaam onzen bodem te verlaten om in gelukkiger landstreken hun talent te gaan beoefenen.
En niettegenstaande al de stormen die in ons vaderland gedurende meer dan eene halve eeuw gewoed hadden, kwam er weêr eene geaardheid boven die den Vlaming altijd gekenmerkt heeft - de liefde voor zijne moedertaal. De eerste lichtstraal welke zich na de zoo hevige stormen aan onzen staatkundigen gezichteinder vertoonde, deed ook weêr de rederijkers als uit den grond opkomen; zij begonnen hunne vergaderingen, al was het in het geheim ook, weêr te houden, waar zij de geliefkoosde taal hunner moeder beoefenden. Doch daarbij bleef het, want niets merkwaardigs is er toen in de nederduitsche taal hier te lande geschreven geworden.
Gedurende de gansche oostenrijksche regeering bleef de volksgeest in sluimering en de mislukte brabandsche omwenteling had op onze moedertaal geenen invloed.
Onder de fransche omwenteling van 1789 zien wij in België eene machtige volksbeweging ontstaan om godsdienst, vaderland en moedertaal tegen den alverwoestenden stroom der fransche overweldiging te beveiligen, doch de kansen waren te ongelijk en de belgische volksgeest moest bezwijken. Dit beheer is nogtans te kortstondig geweest om eenigen invloed op onze moedertaal te hebben.
Eindelijk naderen wij het nederlandsch tijdvak.
Na vier eeuwen verdrukking wordt onze moedertaal in hare rechten hersteld, en het is eindelijk den Vlaming toegelaten zijne bestuurders in de volkstaal aan te spreken. Hoe rechtvaardig nogtans het nederlandsch bestuur ten opzichte het taalgebruik handelde, toch meenden de Walen dat zij verongelijkt wierden. En is dit te verwonderen?