schilder had tot onzen geest gesproken, door zijne ziel bij dit tafereel met de onze in overeenstemming te brengen.
Van dien tijd af en zonder hem van nabij te kennen, hebben wij met voorkeur de stukken van Pauwels aanschouwd en telkens ook hebben wij dit groot genot bekomen, van zonder eenige inlichtingen de hartvolle gewaarwordingen zijner ontwerpen door onze harten, door onze ziel te mogen begrijpen.
Zoo hebben wij ons diep, zeer diep ontroerd bevonden, bij het aanschouwen der Weduwe des Volkshelds van Artevelde, een tafereel reeds eenige jaren geleden alhier ten toon gesteld. Wij zien nog voor ons die statige vrouw, van haar kroost omringd, het wapen haars mans, dat de jonge Filips, de toekomende dappere van Roosebeke, draagt, als haar kostbaarste pand aan de stad Gent ten offer brengen.
Hier weder spreekt Pauwels treffend tot het hart. Wie verstaat niet oogenblikkelijk die natuurlijke en zielroerende voorstelling, waar de trotsche en edele weduwe, in diepen rouw, aan hare kinderen op zulk eene verhevene wijze komt leeren: dat de stem onzes geheugens moet zwijgen, en het gebroken hart moet vergeten en vergeven, wanneer het vaderland, in gevaar, oproep aan zijne kinderen doet; wanneer het hun het offer hunner weelde, hunner grieven, huns levens vergt, om vrijheid, goed, taal en zeden te behouden. Pauwels met dit tafereel voor zijne landgenooten te maken, herinnerde zich dat België, zoo wel als het oude Rome en het vaderlandminnend Griekenland, ook voorbeelden aan het nageslacht kan geven, van buitengewone opgetogenheid voor die liefde, welke de heilige moedergrond ons in het harte zaait.
Pauwels, met eene samenstelling van wijze kleuren en ernstige uitdrukkingen, had eenigen tijd later weêr een tafereel, dat iedereen verstond en waartoe een cataloog overbodig is.
Wie heeft die meesterachtige tafereelen vergeten der Bannelingen onder Alva's bewind en Hunner Terugkomst te Antwerpen. Die beide stukken waarvóór de menigte drong, waarvóór een ieder in verukking stond.
Hier zou het belachelijk wezen de clair obscure en de moutonné op te halen, om de hoedanigheden dier schilderijen op te zetten. Hier voegt alleen aangehaald te worden, hoe fier die beide edellieden, in hunne mantels gewikkeld, het hoofd pas gekwetst en bewonden; om de rijke jonkvrouw die zij omarmen van de spaansche furie te bevrijden, in dien boot gesprongen zijn, waar reeds zooveel hartroerende episoden geschaard zijn. Wie herinnert zich de diepbedroefde weduwe niet en den ingeboezemden hervormer, de eene een laatste zucht tot de moederstad zendende, terwijl de andere een vloek uitgalmt over hen, die door oorlogswraak en staatsbewind zoo vele ongelukkigen gemaakt en zoo veel voorspoed en welstand tot op den wortel toe afgebroken hebben. Idereen las deze gewaarwordingen op de figuren der schilderij en iedereen verstond wat ze allen voorstelde. En waarom dan? Waarom was iedereen van de geschiedenis onderricht? Waarom begreep een ieder dit tooneel in dezelfde stemming als die des schilders die het vervaardigd had? Omdat Pauwels toen eene taal sprak die een ieder bezit, eene bladzijde der vaderlandsche geschiedenis voor de oogen stelde, tot welker verstaanbaarheid noch uitleg, noch aanmerkingen noodig waren; omdat Pauwels de ziel en den geest getroffen had, en omdat die taal door alle standen gehoord, door alle monden gesproken wordt en vlamt in het hart van elk beschaafd mensch.
Was er uitleg noodig om het schoone tafereel der Terugkomst der Bannelingen te verstaan? Hoe vele dochters en moeders hebben niet door erkentenis en genoegen, eene traan uit het oog voelen rollen, bij het aanschouwen van het geluk dergenen, die na eenigen tijd van scheiding elkander terugzagen.
En wie heeft dan ook niet op nieuw geweend met de steeds verouderde weduwe, die immer, immer alleen terugkeert, naar dien haard waar hare kinderen noch bescherming, en zij noch wederliefde te wachten hebben!
Ferd. Pauwels, door eene buitengewone gemakkelijkheid van uitvoering, die wij bij weinige zijner medestrevers gevonden hebben, door eene kunde en een bezit van uitgebreide kennis, is als de ware, de echte geschiedenisschilder opgetreden, en door lessen, aan onze geschiedenis ontleend, zoo als: De eerherstelling van Lieven Pyn, oud-burgemeester van Gent onder Karel de Vijfde, - die wij ongelukkiglijk het genoegen niet gehad hebben van te Antwerpen te bewonderen, - heeft hij grooten bijval bij het volk gevonden: is een zijner gunstelingen op korten tijd geworden; omdat het hart altijd luistert en bestendig genegen is, om met het gevoel des dichters, des schilders te deelen, die het aanspreken in eenen vorm met denwelken het gemeen is en in tonen die met de ziel en den geest der menigte stemmen.
Aan vaderlandsche geschiedenisschilders heeft het, God zij gedankt, in België nooit ontbroken. Maar is het wél het tooneel eener bloedvergieting, eener menschenhouwerij, dat het volk onderricht en veredelt, of hetzelve schoone gevoelens inplant? - Neen, want nooit heeft het volk, in ons land ten minste, groote genegenheid voor zulke tafereelen gehad en dit bewijst het weinig geheugen dat er ons van overgeschoten is. Inderdaad, wie kan zich nog die samenstellingen in het gedacht brengen, zoo als de slag van Kortrijk, van Woeringen, van Nieuwpoorten die over twintig jaar nog al ophef deden. En wie kan, na ze een enkele keer gezien te hebben, de treffende tafereelen van Gallait niet in hun geheel tot het geheugen terugroepen? Wie ook De kroonafstand van Karel de Vijfde; De hulde door de Brusselsche Gilden den overblijfselen van d'Egmond en de Hoorn gebracht eens gezien heeft, zal zich ten alle tijden in alle hunne deelen, die prachtige meesterstukken herinneren, omdat zij op eene onvergelijkbare manier, door de ingegevene zielschilder op verstaanbare en ware tonen uitgedrukt zijn.
Wij brengen dan den schilder Pauwels onze hulde en dank, omdat hij zich grootendeels bij onze roemrijke geschiedenis heeft willen begeesteren en met voldoening zien wij hem hierin volharden; alhoewel de vreemde, voor eenigen tijd hopen wij, hem te Weimar bezit, waar hij, zoo als voorheen onze befaamde oude meesters deden, den jonge duitsche schilders die hartelijke samenstellingen, dit ware bijeenbrengen van kleuren, dat onze Vlaamsche Kunstschool kenschetst is gaan leeren. Dat onze beroemde stadgenoot aan die bron zal blijven putten, blijkt nogmaals door de laatste en wel een zijner beste schilderijen, die hij ons overgezonden heeft, maar die ons verleden maand slechts eenige dagen toegelaten is geweest te mogen bewonderen. Wij bedoelen De Gentenaars die tot Philips den Stoute komen om den vrede te maken.