De Vlaamsche School. Jaargang 11
(1865)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijGeschiedenis van de gemeenten der provincie Oostvlaanderen, door Frans de Potter en Jan Broeckaert. 2e deel. Gent, Boek- en Steendrukkerij van C. Annoot-Braeckman.Dank zij der onvermoeide werkzaamheid en vlijtige opsporingen van de jonge letterkundigen de Potter en Broeckaert, worden wij hier alweder op een fraai boekdeel in- 8o van ongeveer 400 blz. vergast behelzende de beschrijving der gemeente Evergem, Loochristi, Heusden, Wondelgem, Melle, en Sleidinge, ingedeeld in de vermelding van den naamoorsprong, de beschrijving van het dorp en zijne verschillende wijken met opgave der bevolking, handel en nijverheid, oude heerlijkheden, abdijen, kloosters, enz., oude en tegenwoordige kerken en kapellen, opnoeming der voormalige en thans bestaande geestelijke en wereldlijke besturen, geschiedenis, gedenkbouwen of overblijfsels daarvan, grafmonumenten, maatschappijen (zoo oude als nieuwe), waaronder de rederijkkamers geene geringe plaats bekleeden, met aanduiding, waar het zijn kan, der gegevene vertooningen, programma's in gebonden en ongebonden stijl, levensschetsen van merkwaardige mannen, in de beschrevene gemeenten geboren, volksoverleveringen en gebruiken, sagen, enz., alles in duidelijken stijl en zuivere taal geschreven en door talrijke oorkonden gestaafd. De schrijvers hebben de voorzorg gehad, de beschrijving van elke gemeente met afzonderlijke paginatie te doen drukken. Ziehier de reden, welke zij daarvan in een, op den omslag voorkomend bericht geven, en die ons zeer gegrond voorkomt: ‘Op deze manier kunnen de verschillige gemeentebeschrijvingen later, hetzij op alphabetische orde, hetzij per arrondissement, canton, dekenij, of hoe men het verlangt, ingebonden worden. ‘Anders hadde men ons te recht kunnen vragen: Waarom Destelbergen voor Afsné, Loochristi na Evergem plaatsen, enz.; - of waarom begint gij niet aan dezen of genen kant der province, alzoo naar den tegenovergestelden kant voortgaande? hetgene, zoo men lichtelijk begrijpt, volstrekt ondoenlijk zijn zoû.’ De noodzakelijke samenhang der beschrijvingen op zich zelven maakt aanhalingen uit deze verzameling niet zeer doeltreffend. Wij zegden reeds dat het boek in duidelijken stijl en zuivere taal is geschreven. Ten bewijze en tevens om een staaltje van den aard der bijvoegsels te geven, vermeenen wij hier achter het verhaal van een oud nog te Sleidinge heerschend volksgebruik hetwelk tot de tijden des heidendoms opklimt, te mogen mededeelen. Het derde deel der Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oostvlaanderen, dat ter uitgave gereed gemaakt wordt, zal de beschrijvingen bevatten der gemeenten Aaltre, Bellem, Merendré, Lovendegem, Ronsele, Vinderhoute en Zomergem. Moge het den verdienstelijken schrijvers niet aan moed en gezondheid ontbreken, om hunne taak met goeden uitslag voorttezetten, en niet slechts de liefhebbers der vaderlandsche geschiedenis, maar vooral zij, die een doorstralend belang hebben in de kennis der over hunne gemeente verzamelde bijzonderheden die anders wellicht in het stof der archieven zouden bedolven gebleven zijn, tot dien uitslag het hunne ruimschoots bijdragen. Men begrijpt dat wij hier inzonderheid de plaatselijke besturen bedoelen. Ook aan ambtenaren wier betrekkingen met de beschrevene gemeenten in verband staan, kunnen deze beschrijvingen hoogst nuttig zijn. R. (Eendracht.) | |
[pagina 122]
| |
Feest van Mithrem, te Sleidinge.Niet verre van den Bevenden Hazelaar, ter herberg de Gouden Bol, heeft telken jare, op Daasdonkkermis (den zondag na Allerheiligen), die drie dagen duurt, een feest plaats, dat, voor zooveel wij weten, in geene andere gemeente onzes lands gevierd wordt. In het openstaande venster der genoemde herberg wordt een houten borstbeeld gesteld, met eene pruik, hoed of muts en zooveel mooglijk met de kleedij van den tijd gedekt. Vroegertijd werd met dit beeld van herberg tot herberg in deze wijk rondgegaan, en overal er mede gezegend, maar nu gaat men het beeld gewoonlijk ter plaatse bezoeken. Die zegening, zoo als het door de landlieden spottenderwijze geheeten wordt, bestaat eenvoudig in het omhelzen van het beeld, waaronder men eenig geld in de bus werpt, dat dan aan behoeftige lieden der wijk wordt uitgedeeld. Gewoonlijk grijpt dit ‘zegenen’ den derden Kermisdag plaats. Dit gebruik schijnt een overblijfsel te zijn van de godsdienstplechtigheden der oude Germanen, onze voorouders die ze met zich uit het verre Oosten, van waar zij oorspronkelijk zijn, medebrachten. J. Huyttens, in zijn bovengenoemd werk,Ga naar voetnoot(1) zegt immers dat de herrinneringen, overleveringen en bijgeloof der oude Germanen te Sleidinge best bewaard gebleven zijn. Die plechtigheid herinnert hun de geboortefeest van Mitrhas, den Perzischen lichtgod, die te midden van den winter, te middernacht, in eene kleine grot het leven ontvingGa naar voetnoot(2). De Persen, bij wien Mithras als de grootste godheid vereerd werd, hadden het van de Chaldeërs en Assysiërs aangenomen. Het was de vereering die zij der zonne bewezen. Voor de onbeschaafde lieden was het licht des dags zelf de Godheid, voor de geletterden slechts het verblijf van Mithras. Men mag gelooven dat hij een der eerste weldoeners van het menschdom geweest is, wiens ziel, volgens alstoen heerschende begrippen, na zijn overlijden gezegd werd naar de zon te zijn overgegaan. De Sijmbolen van Mithras, op enkele aloude monumenten herkend, staven deze meening; 't is een krachtig man, dragende eene drievoudige kroon en met een gekromd zwaard omgord, zittende op eenen stier, dien hij geleidt en vervolgens doodt. Men slachtofferde hem paarden, in sommige landen ook menschen; en gaf hem honden voor gezellen. Uit dit alles schijnt te blijken, dat hij een man was die den volken het temmen der dieren heeft geleerd, en dien men, na verloop van tijd, en door de gewone overdrijving zijner verdiensten, als een weldoende Godheid heeft beschouwd. Mithras staat inderdaad in de boeken van Zoroaster als God opgenoemd; hij was niet alleen beroemd bij de belijders van den Perzischen eeredienst, maar ook in West-Azia, in Egypte, in Griekenland, in Italië. In Alexandrië, had Mithras eenen tempel. Talrijke schrijvers hebben te vergeefs gepoogd den oorsprong der Mithrasfeesten bepaald op te sporen en op te helderen. Volgens den Zend, is Mithra door Ormuzd geschapen, wien hij onderdanig is, en dien hij als meester der natuur erkent. Hij bedekt de aarde met vruchten, bloemen en groen, verdedigt haar tegen de aanvallen van Abriman, schenkt haar kracht, en verspreidt het daglicht over hare oppervlakte. Men moest hem driemaal daags aanbidden, des ochtends, des middags en des avonds. De Mithrasvereering werd te Rome omtrent 67 jaren vóór Christus ingevoerd, en genoot er een grooten bijval. Eerst in de IVe eeuw onzer tijdrekening ging er die eeredienst te niet. Het was den koning der Perzen alleen, tijdens de Mithrasfeesten geoorloofd zich aan dronkenschap over te geven, eene omstandigheid, waaraan mooglijk de hedendaagsche vereering van Mithrem in eene herberg, toe te schrijven is. Wij zegden hooger, dat aan Mithrem's beeld, te Sleidinge, een costuum naar de heerschende mode gegeven wordt. Zoo maken er de bewoners van Daasdonk soms het voorwerp eener politieke betooging van: in 1789 was Mithrem patriot, en in 1830, op den derden kermis, of Zegeningdag, werd hij met eene hollandsch costuum omhangen en duchtig met een kanon beschoten. De arme perzische afgod, tot een voorwerp van volkshaat verlaagd, werd met eenen geschonden neus opgenomen. Het beeld van Mithrem, dat wij op Daasdonkkermis van 1864, in den Gouden Bol hebben gezien, was splinter nieuw, en in eikenhout, half levensgroot door den beeldsnijder Geirnaert, van Vinderhoute, vervaardigd. Hij heeft lange haarlokken, en draagt knevel en baard. Zeggen wij nogtans, dat de Sleidingenaars aan dit feest geen hoegenaamd bijgeloovig denkbeeld hechten, maar het oud heidensch gebruik bloot als een doel van vereeniging en uitspanning, onder spelen en drinken, betrachten. |
|