De Vlaamsche School. Jaargang 11(1865)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De gevangene vogel. Daar zucht de vogel, lieve kleine, Door u gevangen in het bosch, Gij lacht en spot met zijnen weedom, O! laat het droevig muschje los! Reeds sedert dagen, sedert weken Beloerdet gij diens vogels vangst; En kondet ge u geen denkbeeld maken Van 's diertjes immer stijgend' angst. En echter, knaapje, brengt ge in 't onheil Zijn wijfje dat hem minde teêr; Zijn kleinen dompelt gij in smarte, Zij wenschen hunnen vader weêr. [pagina 98] [p. 98] Indien men u eens wreed ontrukte Aan uwer lieven oudren woon, En dat men u bij vrienden opsloot, O tranen rolden langs uw koon! En zoo men doof voor uwe kreten, Meêdoogloos voor uw lijden bleef.... Wat heilloos kind zoudt gij niet wezen? Geen pen die uwe smart beschreef. Zoo diep versteend is toch uw harte, O knaap, niet die dit muschje sluit, In 't enge muitje. - Zeg een troostwoord Dat 's beestjes bitter lijden stuit. Laat u gezeggen, wees bewogen, Schenk 't vogeltje de vrijheid weêr; Want voor twee dagen zijn verloopen, Hebt gij geen levend muschje meer. Het zou u dan te laat berouwen Eens diertjens moordenaar te zijn Dat nooit u 't allerminste kwaad deed, Noch oorzaak was der ligtste pijn. De knaap, tot in de ziel getroffen, Bedacht zich en liet 't muschje los, Dat fluks van slavernij ontheven Terugvloog naar 't geliefkoosd bosch. L.F. David. Aeltre, 1864. Vorige Volgende