De Vlaamsche School. Jaargang 11(1865)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan een Franschgezinden vriend. Het jammert mij, ô vriend, dat gij de taal der vaadren Vernedert en miskent, daar ge U aan 't vreemde boeit, Daar ik U 't fransch geschrijf met wellust zie doorblaadren, En zelden eigen taal U van de lippen vloeit; Stroomt dan het neêrlandsch bloet verbasterd U in de aadren, Dat dus de drift naar 't fransch U in den boezem gloeit?... Vindt gij dan in romans, in vreemde taal geschreven, Wel iets dat onze kunst in schoon te boven gaat? Of schijnt eene andre spraak U rijker, meer verheven, En denkt gij dat onz' taal te wenschen overlaat? Hebt ge alle vlaamsch gevoel dus uit uw hart verdreven?... ô Neen! 'k hoop dat gij toch uw moedertaal niet haat!... Wil, duurbre vriend, voortaan die gulden spraak beminnen: Bij vreemde woordenpraal blinkt ze als een diamant.... Ach! moog' mijn needrig lied iets op uw hart verwinnen, Bragt het een ommekeer in uw gemoed tot stand! - Die hoop verrukt mijn hart, en blij van ziel en zinnen, Ontsnaar ik mijne lier en hang die aan den wand. August Cosyn. Somerghem, 1864. Vorige Volgende