De Vlaamsche School. Jaargang 11(1865)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Landelijk vermaak, Aan den heere X.D.C... opgedragen. 't Was kermis op een dorpje, Gelegen langs de lei, En uit den grijzen toren Stak er een elzen mei; 't Gebruik van onze vadren Wordt zóó nog steeds gevierd; Geen wimpel die zoo schoone Het eenzaam kerkje siert. En ik was dáár ter tafel Bij eenen vriend gevraagd: Er wierd van kunst en letteren Van deugd en roem gewaagd; De landjeugd joelde en danste En zong en sprong dooreen, En alles wat maar gaan kon Was vrolijk te been. Wij zaten rond de deure In 't lieve mollig gras, En in 't verkwikkend lommer Van 't rijpend fruitgewas; Wij zegden elk zijn praatje - Gelijk het zoo al gaat - Van zijne jonglingsjaren Of van den echte-staat; Een onzer in wiens boezem Het echte kunstvuur brandt, Die als een ster des hemels Daagt voor zijn vaderland; Zijn ziel gloeit van verbeelding En wondre scheppingskracht Dit tuigen de taaferelen Door hem in 't licht gebracht. Het hair is zwart en krollend, Dat op zijn schoudren daalt - En edel is het kunstvuur Dat in zijn oogen straalt: Hij onderhield ons allen Met opgebeurden geest: Wij waren door zijn bijzijn Verheugd op 't broederfeest. O eenzaam lieflijk dorpje Geëerde vriendenkring Die mij zoo gul onthaalde! Voor u is 't dat ik zing. De Herfstzon zonk ter kimme, Bij spel gejoel en zang En toen ik huiswaarts keerde Hoorde ik het ver en lang! L. Cosyn De Buck. Mariakerke 1862. Vorige Volgende