De Vlaamsche School. Jaargang 10(1864)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 205] [p. 205] De jonge prins, de vlinder en de bie. Den heere Désiré Van Spilbeeck. (Fabel.) Vrij wandelde eens een jonge prins Bij 't mooije zomerweêr, Natuur lokt hem naar stiller oord: Hij minde veld en meer. Daar vloog een vlinder aan zijn zij, Zoo vlug als schittrend schoon; Hij fladderde om het bloemgewas, En spreidde glans ten toon. Een bietjen gonsde er op dien stond, Beladen met zijn aas; De vlinder sprak het diertjen aan: ‘Hoe zijt gij toch zoo dwaas? Waarom die zware honingsvracht? Waartoe die zorg en vlijt? Ik vlieg in 't rond, en zoek vermaak, Voor 't zwoegen is er tijd. Kom, kom, mejuffer, werp dien last En zet u hier wat neêr! Wij speelen vrij en vrolijk saâm. Denk aan geen werken meer. - Wat zegt gij vlinder, sprak de bie, De luiheid kende ik nooit, Ik leerde van mijn kindsheid af Dat werken zegen strooit. 'k Verfoei het zorgelooze dier Omdat ellende hem wacht. Wee hem die al zijn tijd verspilt Aan beuzeling en pracht.’ De prins werd door die taal geraakt En zei, ‘mijn goede bij, Indien ik eenmaal koning word', Geen pracht noch luijaardij; Want dikwerf zijn zij oorzaak dat Er rijken gansch vergaan. Heil 't land waar nijverheid en deugd In eer en achting staan!’ L.F. David. Aeltre 1863. Vorige Volgende