De Vlaamsche School. Jaargang 10
(1864)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Korte Inleiding.Even als de mensch, hebben de gemeenten in haer leven zekere tydstippen, welke zyn gekenmerkt geweest door eene min of meer algemeene deelneming der bevolking in eene of andere voorname plegtigheid, zooals de inhuldiging van eenen gevierden vorst by het aenvaerden eener veelbelovende regering, de dag van de verlossing van het vreemde juk, de instelling van een gesticht, de oprigting van een monument, hetwelk den kunsten tot sieraed, der menschheid tot eere, der burgery tot welvaert, of enkel de nagedachtenis van een verdienstelyk man ter verheerlyking verstrekt. En indien zulke gebeurtenissen te allen tyde het voorregt hadden, de deelneming der tydgenooten op te wekken, het zyn ook degene welke de gemeente met het meeste welbehagen herdenkt, en waervan zy het geheugen by de verschyning der jubeljaren door openbare feesten tracht te ververschen. Als uitdrukkingen van den volksgeest, als weêrspiegelingen van eene algemeene gestemdheid, hebben die feesten, nevens haer burgerlyk karakter, ook hare zedelyke en wysgerige zyde. Een aendachtig beschouwer vindt daer altoos stoffe voor de studie van het volksleven; vaek strekken zy hem ten maetstaf ter waerdeering van het kunstgevoel, den godsdienstzin, de handels- of nyverheidsneigingen eener bevolking; en al de vertooningen en opsieringen, tot welke de festiviteiten gelegenheid geven, zyn voor hem als zoovele teekens van den geest die de gemeente bezielt. Deze schryft dan ook de openbare vieringen als gedenkwaerdige tydstippen in hare jaerboeken; meermalen wordt er zelfs opzettelyk eene beschryving van vervaerdigd. Onder de steden van België, welke zich zulke tydstippen met welbehagen herinneren, behoort onze goede stad Antwerpen. Ontegenzeggelyk komen hare feesten eene voorname, zoo niet de eerste plaets toe, als men ze uit een artistisch oogpunt beschouwt. Te Antwerpen mogen de feesten, uit haren aert, of godsdienstig, of wereldsch zyn, allen voeren het stempel van eene byzondere voorliefde voor de schoone kunsten. Dit is haer eigendommelyk karakter: het gelde de inhuldiging van eenen vorst, de inwyding van eenen tempel, de verheffing van den handel of de oprigting van een standbeeld, een feest is by ons onvolmaekt, onvolledig, indien men de kunst van Apelles en Phidias by de uitvoering niet heeft aengewend. Dan, dit vinden wy geheel natuerlyk: is Sinjoor trotsch over de voorgaende handelsmagt der Scheldestad, niet minder is hy gezet op haren titel van hoofdzetel der aloude Vlaemsche School, kweektuin van honderde artisten, onder dewelke hy sommigen niet enkel als medeburgers, maer schier als halve godheden aenschouwt. Ondertusschen, indien wy de kunstmeesters, die van eeuw tot eeuw geroepen en gelast werden met het besturen en leiden der openbare versieringen, hulde brengen, het ware onbillyk, de schryvers en de graveurs te vergeten; dank aen de pen der eenen, aen de stift der anderen, kan het nageslacht zich nog een denkbeeld maken van hetgeen in vroeger tyd by plegtige gelegenheden te Antwerpen gedaen werd. Het is trouwens aen de schryvers en de graveurs, dat wy de litterarische monumenten verschuldigd zyn, die getuigen van de zorg met welke onze voorouders de minste sprankels van het kunstgenie verzamelden. Veel moge daer by voorkomen beneden het middelmatige; maer ieder deed wat hy kon, en als wy ons billyk toonen jegens de grooten, laet ons niet onregtvaerdig zyn jegens de kleinen, en hen, in Godes naem, ook een plaetsje geven.
Antwerpen, Mei 1864. L.T. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Het heugt ons niet, dat het ooit eenigen schryver in de gedachte zy gekomen, eene geschiedenis aen het einde te beginnen, of, beter gezegd, de ladder der jaren op te klimmen, in plaets van ze af te dalen, zooals men onveranderlyk doet sedert Herodotus tyden. Deze manier zou ongetwyfeld het voordeel hebben, ons van het bekende tot het onbekende te leiden, gelyk in de cyferkunst. Maer de geschiedenis is geen regel van driën, en laet zich beter afbeelden door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die goede lieden, welke de processie met sieraden zouden hebben opgeluisterd, het regt zouden hebben in der Beggaerden klooster hunne beentjes onder de tafel te steken. Dien ten gevolge bragten de rentmeesters in hunne rekening over het dienstjaer 1409-1410: ‘Item van nuwen ornamenten, dat de persoone̅ hadden, die mede, om ghingen ende reden alse (gelyk) apostelen, propheten, maeghden, coninghe̅, ridderen ende andere nieuwe zaken, alsoe men zien mochte, die daer gheordineert waren, costen tsamen iij ℔ xj den. gr. vj mit vlms̅. - Item Andries de Cuypere, pingerer, die de ornamente̅ maecte ende pingeerde, ende oec ordiner̅de hoe sij riden ende ghaen souden, hadde voer sijn werken ende arbeyt xxj schellingen gr. vlms̅. - Item van witten ghescelden roeden, die de goede liede ende dieneren vander stat in hare hant droeghen, inde vors. processie (der Besnydenis) costen xij gr. vlms̅. - Ende van eenen maeltijt diemen gaf op den heylichs Sacraments dach, ten Bogaerden, alle den persoonen, die in beide den processien om reden ende om ghinghen met ornamenten, alsoe men voermaels ghedaen heeft, die coste xj sc. j d. gr. vlms̅.’Ga naar voetnoot(1) Zoo hebben wy dan eindelyk de daer straks vergeefs gezochte meet, vanaf of omtrent welke wy den oorsprong onzes Ommegangs mogen bepalen. De getuigenissen der historieschryvers stemmen trouwens hierin met onze stadsrekening overeen, dat zy het in zwang komen van zulke vertooningen tot de burgondische heerschappy betrekken. De pracht en weelde van het hof van Philips den Stoute en van zyne opvolgers lokte degene der steden uit, en deze begonnen by de ontvangst harer souvereinen groote kosten te doen. Een stuk wyn en eenige snoeken, met welke Jan III zich te vreden had gehouden, werden veel te karig geoordeeld, toen ‘onsen geduchten Heere van Bourgondië!’ hier omtrent Baefmis des jaers 1401 aenkwam: de drie stadsbargiën, met ‘mosse ende zintelenGa naar voetnoot(2)’ versierd, werden zeilvaerdig op de reede gelegd; de Stad schonk aen Philips twee ‘cuwen’ (kuipen) wyn en twee groote ossen, de schoonste welke men in den omtrek had kunnen vinden; de kanselier, kamerlingen en verdere dienaers des Hertogs ontvingen insgelyks geschenkenGa naar voetnoot(3). Bekend is het overigens, dat onder de souvereiniteit van het huis van Burgondië, gedurende het tydperk de xve eeuw, de schiet- en referynspelen tot de meestgeliefde uitspanningen onzer bevolkingen behoorden. Geen feest had belang, indien het niet door schutgilden of door rederykers werd opgeluisterd, en meermalen zag men de gaeischietingen in tooneelvoorstellingen elkander afwisselen en de festiviteiten vervrolyken. Eenigen onzer vorsten achteden het zelfs niet beneden hunne waerdigheid aen de schietspelen deel te nemen. De andere soo sture hertog Antonis liet zich aldus eens met zyne twee zoontjes, Jan
wapen van antonis van burgondieGa naar voetnoot(1).
en Philips, in onzen schuttershof vindenGa naar voetnoot(2). Dan hadden daerby optogten plaets, onder dewelke degene uit Antwerpen door pracht en talrykheid schitterden. De Stad stelde er van dan af eere in, dat hare gilden, onder welke zich ‘de besten ende zuverliesten persoonen’ bevonden, deftig en eenvormig uitgedoscht in het schiet perk verschenen, en het is op hare kosten, dat de roode laken kaproenen, met zilver versierd, voor de schutters vervaerdigd werdenGa naar voetnoot(3), die in 1404 naer het schietspel van Mechelen togen. De aengevoerde post uit de rekening van 1410 is nog onder een ander opzicht kostelyk. Men ziet er van eerst af een kunstoefenaer, Andries de Cuyper, met het bestuer der versieringen en de leiding des Ommegangs gelastGa naar voetnoot(1). Een-en-twintig schellingen, welke hy voor zynen arbeid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenen stroom - den stroom der eeuwen - die in zynen loop menschen en dingen medevoert; en het is zoo moeijelyk tegen stroom op te varen. Wy zyn dan ook te rade geweest, met de anderen dien stroom te volgen, en, zie daer, waerom wy, volgens algemeen gebruik, onze schets beginnen met in het donker rond te tasten en naer de meet te zoeken, van dewelke ons opstel noodzakelyk moet uitgaen, om, gelyk alle menschelyke zaken, een begin te hebben. Dan, hoe zeer wy ons draeijen en keeren, om oost en west te vinden, wy bespeuren volstrekt niets. Verbeeldt u eens, goedwillige lezers, wy staen in het midden der xiiie eeuw aen ons Scheldestrand, daer ligt eene Burgt met hare kuipe; wy hebben de zekerheid, dat er zich kerken en huizen bevinden, maer de nevel is zoo dik, dat hy ons belet de gebouwen, en de menschen te onderscheiden, hoe zouden wy dan kunnen zeggen, op welke wyze dezen zich verlustigen of verdrieten? En dat duert zoo voort eeuw uit, eeuw in, zonder dat die verwenschte nevel wil opklaren, en ons toelaten het uitgangspunt der feesten van dit volk te bepalen. Onderhavig kapittel zou dus ook zoo kort als goed eene verklaring kunnen wezen, dat wy omtrent dit belangryk punt niets weten, en daermede punctum. Ter zake, in de xiie en xiiie eeuw was het te Antwerpen feest en kermis gelyk elders, en zelfs zoo dikwyls, dat onze Jan de KlerkGa naar voetnoot(1) het beneden zyne waerdigheid van historieschryver geacht heeft, van zulke alledaegsche gebeurtenissen melding te maken, te meer daer de festiviteiten nog niet veel beteekenden. Het eenigste, hetwelk toen bezienswaerdig kon heeten, dat waren de tornooispelen; maer deze waren ridderfeesten, uitsluitelyk door en voor den adel ingerigt. Onze kastelein Arnold van Diest en heer Jan van Berchem woonden in 1238 zulk een feest te Compiègne by,
van diest.
van berchem.
en wy hadden het geluk, twintig jaer later (1258) er een te Antwerpen zelf te zien, doch hetwelk ongelukkiglyk, gelyk meermalen gebeurde, door den dood van een der kampioenen verstoord werdGa naar voetnoot(2). Voor het overige, was het volk by dit gevaerlyk riddervermaek slechts bloot aenschouwer, de Stad kwam ook niet in de kosten; alleenlyk in 1324, ‘toen onsen here de Hertoghe hier sijn feeste hielt ende men joesteerde’ schonk zy den triumfanten Jan III ‘een stucke wijnsGa naar voetnoot(3) dat ghecocht ‘was jeghen heren Janne Soetmonde:’ wat regt gepaste naem voor eenen wynkoopman! Verders vereerde de Stad haren vorst eenige snoeken, een keurig vischgeschenk waervan de fynbekken maer alléén de waerde kunnen schatten. De rekening van het jaer 1324 verantwoordt overigens nog meer wyngeschenken, onder anderen voor de prelaten, die de Besnydenisprocessie waren komen bywoonen. Van de aenstalten, welke daerby kunnen gemaekt zyn geweest, daervan wordt volstrekt niets vernomen. Doch dit zou wel beteren, en in de rekening van 1399 vinden wy voor de nieuwe processie van O.L. Vrouwen Hemelvaert, behalve 24 schellingen voor de ministreelen of muziekanten, 12 schellingen voor ‘twee nuwe pencheele van samite, die men maken dede ende pingeren’ (schilderen met O.L. Vrouwen beeld en de wapens van Antwerpen en BurgondiëGa naar voetnoot(1). Tevens was men met de schenkwynen, welke Lodewyk van Male had gepoogd af te schaffen, nog milder geworden, en was het geheele Magistraet met zyne klerken, knapen en dienaren deelachtig aen het zoete zapGa naar voetnoot(2). Voor, onder en na de plegtigheid gingen de zilveren bekers rond ter eere van Noachs volprezen uitvinding. Aen diegenen, welke zich over dit germaensch gebruik zouden ontstichten, zullen wy zeggen, dat zy grootelyks ongelyk hebben. Vooreerst omdat middeleeuwsche begrippen niet naer hedendaegschen dunk mogen worden afgemeten, en ten andere omdat overal elders waer men het zich tot eere en pligt rekende de dietsche zeden getrouw te blyven, alle gewigtige zaken tusschen den pot en de kan werden afgehandeld. Onze vrome voorouders zagen er niets aenstootelyks in hunne devotie te doen gelyk zy hunne negotie dreven. Dan kwamen er ook mannen van licht, vooruitgang en beschaving, die bewezen gelyk twee mael twee vier is, dat de keuken naest den kelder niet mogt vergeten worden; en dat geen feest volmaekt kon heeten, waer niet te zelfder tyd gezabberd en gesmuld werd. Dit nieuwe liberale beginsel vond gereedelyk ingang, in weêrwil der aenkanting van de gezworen vyanden van alle nieuwigheden, die beweerden, dat men de Stad daerdoor op groote kosten zou jagen: men antwoordde hen, dat zy dompers, kreeftjes, hoûvastjes en achteruitkruipers waren; alleenlyk, en om de gemeene tafelschuimers er buiten te houden, werd beslist, dat slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontving, zouden ons een zeer gemeen dagloon toeschynen, indien men de toenmalige waerde der munten niet in aendacht name; maer ook waren zyne bemoeijingen zoo omslagtig niet als zy later zouden worden. Een punt blyft intusschen duister: in de rekening wordt wel gesproken van gekostumeerde persoonen, ‘die in beide de processien om reden,’ maer het blykt niet of zy te paerd of op wagens zaten. Alleenlyk kan men met allen grond van waerschynelykheid veronderstellen, dat de koningen en ridderen te paerd zaten, en onder deze laetsten zal men ongetwyfeld de klassieke figuer van S. Joris gezien hebbenGa naar voetnoot(1). Wy laten hem hier verschynen, zooals die edele en doorluchtige ridder hier in de middeleeuwen was voorgesteld op de oude S. Jorispoort, en zooals hy vermoedelyk ook by de processie verscheenGa naar voetnoot(2). MUSEUM VAN OUDHEDEN TE ANTWERPEN.
sint joris. Van reuzen en dergelyke gebeitelde ongewyde beelden is vooreerst nog geen kwestie. Zulke voorstellingen waren echter hier te lande niet onbekend, en die steden, welke niet konden roemen als door reuzen gesticht zynde, eer een Vaernewyck er te haren dienst geschapen had, vergenoegden zich met eenige figuer van Goliath uit te monsteren. Het brabandsch stadje Leeuwe was eene der eerste daermede gereedGa naar voetnoot(1), Ook Aeth, in Henegauw, om van andere te zwygen, bezat eenen ouden GoliathGa naar voetnoot(2). Ondertusschen was de legende van Druon Antigon sinds lange onder ons verspreid, en de schepenen hadden ze als historisch waer in een register doen beschryvenGa naar voetnoot(3). Van zynen kant verkeerde het volk in de ernstige gedachte, dat de heeren der Duitsche orde de woonst van den gewaenden stichter der Burgt betrokken. In den wandel
brabo.
had deze woonst geene anderen naem dan dien van Reuzenhuis; het was echter 's Reuzensbeeld niet, dat boven de poort prykte, maer dat van Brabo, den romeinschen fabelheld, die hem verslagen hadGa naar voetnoot(4). Eerst in 1445 erlangt men de zekerheid, dat er ten minste één speel- of triumfwagen, by onzen Ommegang was. Dezelve verbeeldde de Stad Ant- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werpen, omringd van de zeventien provinciën der Nederlanden, welke Philips de Goede byna allen onder zyne souvereiniteit had vereenigd. Zy werden voorgesteld door evenveel maegdekens; maer tot algemeene ergernis - cum publico scandalo - was de zetel van Braband onbezet gebleven. De oorzaek hiervan was, dat zekere Pauwel Van der Tente, wiens dochter door het Magistraet was aengeduid geworden, om de rol van Braband te vervullen, geweigerd had haer te laten medegaen. Des mans ongewilligheid werd op het Stadhuis zeer hoog opgenomen, en de Vierschaer, voor dewelke hy gedaegd werd, zond hem in bedevaert naer het graf der Drie Koningen, te KeulenGa naar voetnoot(1), om hem te leeren voor zyne dochter eene eere te versmaden, naer welke de andere poorters voor hunne kinderen zoo driftig streefden, als zekere kandidaten yveren om hier of daer op de kussens te geraken. Te rekenen van dees tydstip begint men in de antwerpsche chronyken aenteekening te houden van de blyde inkomsten der nederlandsche souvereinen als hertogen van Braband en markgraven des H. Ryks. Van
karel de stoute.
Philips de Goede en zyne bezoeken wordt echter zeer weinig vernomen, hetgeen eenigzins is te bevreemden. Trouwens, toonde hy zich jegens ons goed, nadat de kwestie van den hulk van Calloo geheel was afgehaspeldGa naar voetnoot(1), wy waren voor hem nog beter met onze lioenen, saluiten, schilden, ryders, realen, steert- en kruisguldens, want de groot vorst van West-Europa was ook vaek Jan Kortbykas, zooverre dat hy zyne juweelen by de lombaerden moest verpanden, tot dat wy ze hem hadden helpen lossenGa naar voetnoot(2). Om de pracht van het burgondische hof te kennen, zouden wy dus hebben moeten wachten, tot dat Karel de Stoute hier ‘met vieringen, met toortsen en met schoorpersoonagiën was innegehaelt geweest (5 Sept. 1467), en na dezen zagen wy achtervolgens met groote staetsie binnen komen, de jonge Maria van Borgondië met Max, haren gemael (Dec. 1477); dezelfde Max, nu wedewenaer, doch roomsch Koning, (3 July 1486); zyn vader, keizer Frederik III, (Sept. 1486 en Aug. 1488;) zyn zoon Philips de Schoone en deszelfs stiefmoeder, Blanca Sforza, koning Max zyn tweede wyf (Oct. 1494). De regel schynt toen geweest te zyn, dat zulke feestelyke inhalingen des avonds en by fakkellicht geschiedden en dat er een pellen van gouden laken over des souvereins hoofd wierd gedragen. Karel de Stoute, en zyne dochter Maria kwamen aldus te paerd binnen; maer Frederik III, een bejaerd man, zat in eenen wagen bespannen met tien witte hengsten. Deze kleur schynt de meeste in achting te syn geweest, en zoo leest men ook, dat de jonkvrouwen van Maria's gevolg op witte hakeneijen zaten. By zulke pracht konden groenvisschen en wyn niet meer in aenmerking komen, indien er niet iets kostbaers by was; doch tevens droeg men zorg, de waerde der geschenken met den rang des persoons te evenredigen: aldus terwyl Philips de Schoone slechts twee zilveren stoopen kreeg, werd zyn grootvader de keizer, ook keizerlyk beschonken: de Stad vereerde Z.M. twee vergulde stoopen, twee zilveren schotels, vier groote ossen en vier voeders wyn (1486). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maria van burgondie en max van oostenryk.
Eene inhaling, welke wy niet mogen verzuimen hiermede aen te teekenen, is degene van Johanna van Kastilje, verloofde bruid van den jongen aertshertog Philips. Toen ‘die tydinge was comen, dat die dochter van Spaengien met groten state overquam (Sept. 1496)’ waren de brabandsche stenden te Antwerpen vergaderd, en werden weldra onderrigt, dat de prinses in Zeeland was gearriveerd; ‘ende quam, voerts, zegt een eventydig aenteekenaer, door Bergen-(op-Zoom) tot Antwerpen, daer zy costelyck inquam ende heerlyck ontfangen
wapens van philips den schoone en johanna van kastiljeGa naar voetnoot(1).
waert, soedat (sic) die fame dan dair ghynck, dat zy voerts soude trecken opwarts in Duytslant bij onsen geneden Heer, ende dat die bruloft aldair gehouden soude worden, soe waren die Staten hier inne beladen ende arbeyden zeer omme dat te beletten ende dat zy hier in den lande bleve, ende onsen geneden Heer alsoe causen ende redenen hadde aff te comen, ende hier binnen synen tande syn brug te beslapenGa naar voetnoot(2). Regt belangryke byzonderheid, en honni soit qui mal y pense; want welke kracht of virtuit ook moge hebben het onschuldig voorvoegsel bc aen het alledaegsch werkwoord slapen gehecht,, wy kunnen verzekeren, dat toen onze jonge Heere uit DuitschlandGa naar voetnoot(3) was afgekomen, alles rigtig en betamelyk toeging. Trouwens, het was niet te Antwerpen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maer te Lier, dat de schoone Philips zyn doorluchtig bruidje ontmoette; het is dáér, dat den 13 November 1496 het huwelyk door den bisschop van Kameryk werd ingezegend; het is dáér, dat in zeker huis, in zekere kamer, een kruis tegen de zoldering nog de plek zou aenduiden, waer het bruiloftsbed der ouders van Keizer Karel stond: gelukkig Lier! Ondertusschen bezitten wy geen genoegzame bescheeden, om met zekerheid te kunnen zeggen, dat daertoe openbare aenstalten en versieringen gemaekt werden, noch waerin dezelve bestonden. Eene hsc. chronyk op het jaer 1492 eene dankprocessie vermeldende, door de Spanjaerden ter gelegenheid van de verovering van Grenada gehouden, merkt aen, ‘datter geen wagenen noch maeghden mede en ginghen,’ waeruit wy vermeenen te mogen besluiten, dat er sedert eenigen tyd meer dan één Ommegangwagen medereed. De beschryving, welke gemelde chronyk vervolgens geeft van de ‘groote genuchte,’ welke denzelfden dag tot in den avond op de Markt bedreven werd, bewyst dat zekere decoratiën toen gekend en in gebruik waren. ‘Daer was, zegt de schryver, een kasteel gemaekt van hout met geschilderd doek overtrokken. Hetselve was van binnen van sand getast, en daer lagen busketschieters in, die met clouvers (kolvers) schoten, en soo speelde men, hoe dat Grenade gewonnen werd; oock lagen by het kasteel drie of vier amen wyn daer elck af dronck die wildeGa naar voetnoot(1).’ Ga naar voetnoot(2) Die regering van Philips den Schoone, gekenmerkt door de geheele bevrediging van Vlaenderen, was ook het glansryksten tydperk der schuttersfeesten en refereinspelen. Het gild van den Ouden Voetboog van Antwerpen, hetwelk zich voordeelig onderscheiden had op de groote schietspelen van Mechelen (1458), van Lier (1464) en van Kortryk (1495), stak al de gildgenootschappen des lands door zyne ongeloofelyke pracht de loef af, toen het zich in 1498 naer het Landjuweel van Gent begaf: zyn trein bestond uit 600 paerden en 100 wagens, overdekt met rood laken, hetwelk men in Vlaenderens hoofdstad ‘om Gods wille gaf.’ Onze gildebroeders met al hun gevolg telden zeventien honderd man, aenhebbende roode kazakken, tannyte hoeden en witte sluijers. Of de Stad dezen keer ook in de kosten kwam, blykt niet; maer onze mannen hadden noch geld, noch tyd te kort, als het waer is, Otto, dat zy zich te Gent zes weken lang aen den uitzet te goed deden. Wat de rederykersfeesten aengaet, men weet, dat de kamer der Violiere in 1480 en degene der Goudbloem in 1490 ingesteld of door de Stad ambtelyk erkend werden. Dan eerst kwamen deze gezelschappen in aenzien, en schoon nog jong, waren zy by magte, om ten jare 1496 het eerste Landjuweel van Antwerpen op te hangen. De Stad bekostigde de pryzen, bestaende in zes-en-dertig mark zilvers en roozen hoeden. Van de 28 kamers, die de uitnoodiging onzer rederykers beantwoordden, deden 22 haren intrede te land en 6 te water, en dewyl er pryzen te winnen waren voor het schoonste inkomen, spreekt het van zelve, dat de kamers in pracht en smaek wedyverden. De namen der bekroonde genootschappen zyn gekend, door de beschryving, welke de rentmeester Lod. Van Caukercken, in zyn chronyk van het feest gegeven heeft; maer of er verders iets werd aengerigt, rept hy geen woordGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Was er in vorigen tyd by onze Antwerpenaers een immer welgeziene vorst, dan was het Keizer Karel, wiens merkwaerdige regering eene geheele helft der xvie eeuw inneemt. Wy hadden hem van kindsbeen leeren kennen. Toen hy nog een kleine jongen was, kwam hy dikwyls herwaerts, of met zyne moeije, vrouwe Margareta, die hier den 24e Juny 1507 als landvoogdes was ingehuldigd en er verscheiden mael de dagvaerd der landstenden hield, of met zyn grootvader keizer Maximiliaen, die als voogd over hem stond, en dan was het telkensfeestGa naar voetnoot(2), hetgeen echter niet zeggen wil, dat iedereen heel te vreden was: by lange niet. Toen gelyk nu waren er malcontenten van alle rassen en klassen, van alle kleuren en geuren; en zelfs liedjes-rymelaers, die eenen minister nevens de levervreters afzongenGa naar voetnoot(3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Passen wy intusschen op, anders geraken wy ligt van ons stuk. Het geldt hier trouwens geen liedjeszangers, maer deftige latynsche poëten,
margareta van oostenryk.
gelyk onze twee sekretarissen, Petrus AEgidiusGa naar voetnoot(1) en Cornelius Grapheus, die in 1520, toen Karel tot keizer was uitgeroepen, beide de pen opnamen; de eene om ons de beschryving te geven van
wapen van keizer karel.
's Keizers inkomste;Ga naar voetnoot(1) de andere om de jeugdige Majesteit eene Gratulatie op te dragen. Noch het een noch het andere boekje is ons onder de oogen gekomen; maer men kan niet twyfelen of de opsieringen waren zeer prachtig. Meester Quinten,Ga naar voetnoot(2) was met derzelver bestuer gelast, en Albrecht DurerGa naar voetnoot(3) die by geluk hier was en de toebereidsels in den Eekhof zag maken, beschryft ons de decoratiën als eene ‘dubbel zuilenry van 400 bogen, elken van 40 voet wydte, en twee verdiepen hoog, en dit kostte te samen, van schrynwerken en schilderen, 400 gulden. Dit ding is in alles overkostelyk, voegt hy er by. Eenige weken later, den 23 September 1520 was hy ooggetuige van de triomfante intrede van den jongen Keizer; maer alzoo hy het kort begrip der plegtigheid voor eenen stuiver gekocht had, vond hy het onnoodig er in zyn Dagboek eene beschryving van te geven. Daerentegen beschryft hy zoo wydloopig als vermakelyk den kermisommegang van Oogstmaend des gemelden jaers. Wy willen er enkel een paer brokken uitnemen, als hoofdzakelyk by ons onderwerp passende: ‘Op Zondag na O.L. Vrouw Hemelvaertsdag heb ik den grooten Ommegang te Antwerpen gezien, toen de geheele stad vergaderd was, van alle handwerken en standen, eeniegelyk naer zynen staet op het kostelykste gekleed. Ook had elke stand en gild zyn byzonder teeken, waeraen men ze kennen kon. Daer waren ook onder de byzonderste dingen, die rond gedragen werden, groote kostelyke waskaersen en ouderwetsche zilveren bazuinen. Daer waren ook vele pypers en trommelaers, die met hunne instrumenten een geweldig gedruisch maekten. Alzoo zag ik ze duidelyk onderscheiden, wyd van elkander door de straten gaen, zoodat er eene groote breedte tusschen beide was, en in deze orde opelkander volgende: goedsmeden, schilders, steenhouwers, zydeborduerders, beeldhouwers, schrynwerkers, timmerlieden, schippers, visschers, metselaers, leêrtouwers, lakenwevers, bakkers, kleêrmakers, schoenmakers en allerhande andere ambachten en neringen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STADHUIS VAN ANTWERPEN IN DE XVe EEUW.
optogt der gilden. - 1520. ‘In dezen Ommegang waren zeer vele vrolyke dingen gemaekt en met groote kosten toebereid, want men ziet er vele wagens, spelen, schepen en ander klugtwerk. Daer onder was de orde en schaer der Propheten, vervolgens het Nieuw Testament, als de Groetenis des
zevenkoppige draek.
Engels, de Drie Koningen op groote kemels en op andere zeldzame wonderdieren rydende en zeer aerdig uitgerust, ook de vlugt naer Egypte, zeer eerbiedig en vele andere dingen hier kortheidshalve weggelaten. Eindelyk kwam er een groote draek, door Ste Margareta en hare maegden aen een snoer geleidGa naar voetnoot(1); deze was voor, zeer hupsch, en haer volgde S. Joris, een zeer braef kurassier, met zyne knechten. Ook reden in deze schaer jongelingen en maegden, op het kostbaerste gekleed, en velerhande heiligen voorstellende. Deze Ommegang, eer hy voorby ons huis gegaen was, duerde van het begin tot het einde meer dan twee uren.’ Uit deze beschryving blykt, dat de Ommegang, in weêrwil der menigvuldige voorstellingen, over het geheel zyn godsdienstig karakter nog niet verloren had; maer het heidensch zou niet toeven onder het christelyke gemengd te worden, en de Reus schynt daer toe de eerste aenleiding te zyn geweest. Wy geven hier dit vermaerde standbeeld; zooals hetzelve in 1535 oorpronkelyk uit de handen van Peeter Coeck te voorschyn kwamGa naar voetnoot(2). Dit pronkstuk van beeldhouwery, ‘hetwelk eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoogte van 24 voeten heeft, verwekte de algemeene verrukking, en Grapheus heeft schier geen woorden genoeg, om het te roemen: ‘het
druon antigon.
zegt hy, is so constelijck na menschelycx lichaems proportie gemaect, dat men over dese side der berghen noch van grootheden, noch van consten wegen egeenen desgelijcken vinden en soude.’ Hierna beschryft hy Druon zeer nauwkeurig: ‘Hy heeft een regt ruesens opsien, te wetene wreet, vreeslijck, tyrannisch, met eenen langen ronden baert, bernende innewaerts staende oogen, lanckharige wijnbrouwen, met bloote armen, bloote beenen, met eene antijcke borst, met cothurnen aen de voeten en de schenen, enz.’ Het is intusschen twyfelachtig, of dezen ‘gruwelijcken groten ruese’ van eerst af in den Ommegang reed, altyd is het, dat hy in 1549 zeer rustig op de Groote Markt was gezetenGa naar voetnoot(1). Deze uitstalling had plaets ter gelegenheid der inhuldiging van Keizer Karels zoon, prins Philips van Spanje, als toekomstigen heer dezer landen, waervan Grapheus eene volledige beschryving in het licht gaf. Onze sekretaris vervaerdigde ook het meestendeel der jaer- en opschriften. De leiding der opsieringen was toevertrouwd geworden aen bovengemelden Pieter Coeck. Dezelve waren zoo prachtig als kostbaer, en bestonden hoofdzakelyk in eene dubbele ry van bogen, dertig voet hoog, rustende op 2200 pilasters, uit een aental theaters en triumfbogen, door de Stad en de kooplieden opgerigt, alles geschakeerd met festoenen, bloemkransen, draperyen, wapenschilden, stand- en zinnebeelden. Onder de triumfbogen bewonderde men dien der Spanjaerden wegens zyne krygshaftige aenstalte, dien der Genuëzen wegens zyne kostbaerheid en dien der Florentynen wegens zynen fynen kunstsmaek. De Engelschen en Duitschers hadden insgelyks elk hunnen praelboog, doch de Oosterlingen hadden zich vergenoegd, den gevel hunner oude huizing, den Mooriaen, in de Korte Koepoortstraet, heerlyk te versieren en met ontelbare wassen toortsen te verlichten. Onder de eerebogen der Stad verdient wegens de eigenaerdigheid melding dengene aen den ingang der Kloosterstraet, voorstellende den Hemelraed, verlicht door honderd lampen ‘gemaect van middelbare drinckgelaeskens met olie daer in.’ In het midden van deze lichtkransen zag men de afbeeldingen van God den Vader, voor welken prins Philips geknield lag, om de regaliën te ontvangen. Ten einde den lezer eenige gedachte van de versieringen te laten opvatten, geven wy hier nevens de afbeelding van het paviljoen, hetwelk op de Groote Markt was opgeslagen, in hetwelk den Keizer, den Prins en beide deszelfs koninklyke moeijen van Hongarië en Frankryk, van stadswege een banket werd aengeboden, en uit hetwelk zy een vuerwerk aenschouwden, voorstellende Adam en Eva onder den appelboom door de slang bekoord. Dit reeds zeer onvolledig tafereel zou nog meer te wenschen laten, byaldien wy niet in eenige regels den stoet herinnerden door welken het keizerlyk Hof werd ingehaeld. Dezelve bestond vooreerst uit drie scharen ruitery: tot de eerste behoorden 400 poorters met violetten wambuizen, en zwarte bonnetten; tot de tweede 300 vreemde kooplieden; tot de derde 200 wethouderen, staets- en stadsbeambten. De tweede schaer, was de prachtigste, men zou gezeid hebben, drie honderd prinsen in zyde of fluweel uitgedoscht, met gouden halssieraden, gepluimde hoeden en kostelyk opgetuigde paerden, vergezeld van 400 lakeijen. Verders waren er 4000 burgers te voet. Ongelukkiglyk kwam een aenhoudende regen de inhaling zeer hinderen en de kostbare kleederen beschadigen, en dien ten gevolge zullen er velen met eene verkoudheid te huis gekomen zyn. Meer nog, by het afgaen van het vuerwerk schynen onheilen te zyn gebeurd, edoch Grapheus, na verhaeld te hebben, hoe Eva, Adam, de slang de boom achtervolgens aengingen en barstten, besluit met deze woorden: ‘Die daer bi stonden, so duere het onversichtich (onvoorziens) menichfuldich wtspringhende vier (en) crackende geluyt, wordden so verschrickt, dat sy van vreesen als met eenen donderslech met hoopen ter neder vielen, gruwelyck roepende ende tierende, deen herwaerts, dander derwaerts, (die oock konden) met haesten vliedende.’ Het boek van Grapheus, deze keizerlyke en koninklyke Triumphe beschryvende, verscheen in 1550 en vond zulken ongemeenen byval, dat de schryver het genoegen had, het vóór zynen dood in drie talen te zien uitgevenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PAVILJOEN OP DE GROOTE MARKT. - 1549.
De indruk door deze keizerlyke en koninklyke triumf nagelaten, lag by dien tydgenoot nog versch in het geheugen, als wy eenige jaren later, prins Philips, toen koning van Spanje geworden, in ons midden wederzagen (1556). Deze ‘tweede incomste’ des Konings, had plaets ter gelegenheid van het eenigste kapittel van het Gulden Vlies hetwelk ooit te Antwerpen is gevierd geweest. De schryver van het Antwerpsch Chronykje loopt er vry hoog mede, en verzekert dat de koninklyke intogt ‘seer costelyck ende triumphante was.’ Jammer
wapen van grapheusGa naar voetnoot(1).
dat dezelve gekenmerkt werd door een groot onheil, het toevallig springen van een theater aen den Driehoek, hetwelk met al de daerop geplaetste muziekanten in de lucht vloog. Over het algemeen waren wy niet gelukkig met onze vuerwerken. Het Vlieskapittel, den 20n, 21n en 22n January 1556 in de cathedrale kerk gehouden, onderscheidde zich niet van de vroegere plegtigheden van dien aert, en wy mogen het Chronykje gelooven, hetwelk, de vyf kerkgangen des Konings en der Vliesheeren beschryvende, uitroept, ‘dat dit seer triumphantelyck om sien was,’ te meer daer er na de plegtigheid van het ridderslaen door eenen heraut
wapen van philips ii.
‘al nieu gelt van gout en silver’ onder het volk gezaeid werd. Maer hetgeen nog veel belangwekkender zou zyn geweest, hadde iemand in de toekomst kunnen lezen, dit was de ontmoeting op dit riddertooneel van zekere mannen, die eene aenmerkelyke, schoon zeer verschillige rol op het tooneel der beroerten spelen zouden, waervan het gordyn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stond te worden opgehaeld. Onder de zeventien edele heeren met de Vliesorde beschonken, zou men hebben kunnen bemerken den hertog van Aerschot en den prins van Oranje (twee politieke tegenvoeters), den markgraef van Bergen, de graven van Meghem en Hoorn, terwyl onder de oude ridders de graven van Aremberg, Egmont, Mansveld en Hoogstraten ook gezeten was de sture hertog van Alva. Van een vyftigtal wapenblazoenen, welke gedurende meer dan twee eeuwen in het choor der Cathedrale aen den luister dier plegtigtigheden herinnerd hebben, vertoonen wy hier dat van den Grootmeester der orde, Philips II. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Had er, gedurende de zestiende eeuw, binnen Antwerpen een luisterryk en immer gedenkwaerdig feest plaets dan was het wel zeker het Landjuweel van 1561. Men weet, dat hetzelve werd ingerigt door de kamer der Violiere, welke toen tot prins had den schepen Melchior SchetzGa naar voetnoot(1), en tot hoofdman den burgemeester Antonis Van StralenGa naar voetnoot(2), terwyl zy onder hare leden telde Martin De VosGa naar voetnoot(3), Frans FlorisGa naar voetnoot(4) en andere vermaerde schilders. Een engelsch agent, Richard Clough, die zich den 3n Augusty aen den prachtigen intogt der rederykers schier had blind gekeken, schreef den volgenden dag naer Londen, aen zynen meester Thomas Gresham, dat deze intrede zelfs niet te vergelyken was by degene van Philips II, in 1549. Van Meteren en Van Meerbeeck, die anders in hunne chronyken byna alles onder een verschillend daglicht voorstellen, waren het echter in dees geval eens, om hunne bewondering uit te drukken over dit edel streven naer eere en roem, want het was toch om niets anders te doen, en Clough kan het maer niet begrypen, dat men zulke verbazende kosten gedaen had, alleenlyk om eene schael van zes oncen zilvers te winnen. Wy zouden dan ook een onvergeeflyk verzuim begaen, indien wy dit beroemde letterfeest niet herdachten. Daer hetzelve ondertusschen reeds herhaeldelyk min of meer omstandig is beschreven geweest, achten wy ons verschoond er breeder over uit te weiden, dan deze vlugtige herinneringen mede brengen. Het zou ons waerlyk te verre voeren, wilden wy den bontgeschakeerden stoet van de kamers afmalen, die aen het eigenlyke Landjuweel deel namen, want dan was er nog een Hagespel voor degene van minderen rang. Die kamers (de drie van Antwerpen medegerekend, van welke de voornaemste, de Violiere, het feest gaf, terwyl de twee anderen enkel voor de eere speelden zonder naer de pryzen te dingen), die kamers zeggen wy, voorgereden door hunne trompetters, herauten, en blazoendragers, telden samen 1400 briljante ruiters, voorts honderde lakeijen te voet. Daerenboven bragten de vreemde kamers 23 speel- en 196 reiswagens mede, op welke nog andere gildebroeders met bannieren, toortsen en vuerpannen gezeten waren. En als men zich de verschillige rybenden wil voorstellen in derzelver eenskleeding van zyde, fluweel en taffetas, glinsterende van de gouden en zilveren boordsels; dan verbeeldt men zich eenen stoet, die eenen keizer of koning tot eere zou verstrekt hebben. Om overigens den lezer van het persooneel der kamers en derzelver trein een denkbeeld te geven, mag hier dienen den volgenden beknopten staet, opgemaekt naer de opgaven van Mr J.B. Vander Straelen. (Geschiedenis der Violiere).
N.-B. De kamers door het sterreteeken aengeduid zyn diegene welker blazoenen nog in het Museum van Antwerpen bewaerd worden. (No 143-149 van den Catalogue). Naer de getuigenis van Jaek Vanden Sanden, sekretaris der oude Akademie, (De Bloyende Konsten, bl. 4), hingen al de ‘blasoenen van dit Landjuweel, soo van die schilderprys in olieverw, als in beeldsnyderye (in 1774) nog op de Akademische voorsaelen ten toon.’
Eene omstandigheid echter heeft het gezamentlyk van den oogslag noodwendig moeten benadeelen. Het blykt namelyk uit al de eventydige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
berigten, dat de kamers een voor een werden ingehaeld, beginnende korts namiddag met onze Goudbloem en Olyftak, en eindigende met het brusselsche Mariën Kransken. Zoo wilde het de hoffelykheid, en welligt ook de goede orde; want vooreerst de helft van de Groote Markt was ingenomen door het bouwen van het nieuw Stadhuis, weshalve het onmogelyk was, daer den geheelen stoet byeen te trekken; ten andere, de ruiters reden over het algemeen twee aen twee, en de trein van verscheidene kamers was zoo lang, dat terwyl deszelfs hoofd de Markt bereikte
antonis van stralen.
frans floris.
melchior schets.
de staert nog in de poort stak.Ga naar voetnoot(1) Aldus, terwyl men eene kamer inhaelde, stonden de anderen buiten hare beurt af te wachten. Zeker zal het intusschen op de Mechelsche baen en tot Berchem toe geen klein leven geweest zyn; en dan onze Violieren, die veertien mael van de Markt naer S. Jorispoort over en weder moesten rotsen en ryden, en nog niet dood moede waren, toen zy om een uer 's nachts het Marien Kransken by het licht van duizende fakkelen en vuerpannen triumfantelyk inhaelden. Voorzeker waren die yverige kamerbroeders geene mannen van havermeel, zooals Clough zich in zynen brief uitdrukt. Het zal niet ondoelmatig zyn, hier aen te merken, dat het meestendeel der onkosten door de stadskas werd gedragen, doch het juiste cyfer is niet te bepalen, de rekening over het dienstjaer 1561 verloren zynde. Alleenlyk weet men, dat de Violieren de onkosten ten laste der stad op 450 pond vlaemsch hadden geraemd, voor het kleeden en reeden der persoonen, het huren van paerden en trompetters, het onthalen en trakteeren der vreemde kamers, het uitzenden der boden naer buiten, het teekenen, snyden, afzetten of schilderen der figuren, devisen, blazoenen ‘ende andere taergien.’ Desgelyks kwamen de meeste brabandsche steden hare kamers in deze onkosten te gemoet, en zou Brussel voor zyn deel er 30 à 40,000 gls. hebben aen toegelegd. Met het ernstige van het feest, met de tooneelspelen, voor welke Cornelis De VriendtGa naar voetnoot(1) op de Markt een fraei theater getimmerd had, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen wy ons niet inlaten. Herinneren wy enkel, dat indien het glinsterende Marien Kransken den eersten prys had van het schoonste inkomen, de zedige Roos van Leuven, dien van het zinnespel mogt wegdragen, en Mozes Doorn, eene kamer van s'Hertogenbosch, dien van het esbattement of kluchtspel. Zonderlinge en schier ongelooflyke zaek, dat Landjuweel, een van 1561, de grootste en schoonste litterarische plegtigheid der xvie eeuw, was in de volgende zoodanig vergeten en scheen zoo glad uit het geheugen gewischt, dat anders zeer deftige geschiedschryvers er geen melding van maken: vreemd stilzwygen, hetwelk men aen verscheidene oorzaken zou kunnen toeschryven, aen beredeneerd opzet by de eenen, aen onvrywillige onwetendheid by anderen, maer vooral aen de algemeene verwaerloozing van de grondige studie der moedertael, gedurende de xviie en xviiie eeuwen. Thans zou er ook van dezen beroemden tooneelpryskamp niets overblyven, dan eenige blazoenen in het Museum van Antwerpen; maer gelukkiglyk is hy, en dank aen de bezorgdheid van den psalmdichter Willem Van HaechtGa naar voetnoot(1), destyds factor der Violiere, tegen eene geheele vergetelheid bewaerd gebleven, door de bekende verzameling der Spelen van Sinne, inhoudende de akten van dit vlaemsch tooneelcongres, over welks toedragt de keurige verhandelingen van de heeren Mertens en Van Even in den jongsten tyd nog meerder licht hebben doen opgaen. Ondertusschen, in weêrwil van al den luister van dit rederykfeest, verhinderde hetzelve geenszins de kermisomgangen, doch voor dit jaer 61 hebben wy slechts bescheed over dengenen der Besnydenis. Uit een gekend programma van denzelven verneemt men, dat daerin werd voorgesteld een wagen ‘met eene groote draeijende wereldt,’ benevens de vier elementen, de vier hoofdwinden enz. Zeven andere wagens vertoonden zinnebeelden: den Rykdom, de Hoovaerdy, de Afgunst, den Oorlog, de Armoede, de Ootmoedigheid en den Peis. Van de andere stukken onzes Ommegangs, wordt in dat programma niet gesproken, en daerom is degene van 1564 des te merkwaerdiger. Dezelve telde niet minder dan twintig voorstellingen, onder welke men bemerkt: Portunsu, de god der zeehavens op een zeepaerd; - Neptunus, op een zeemonster, lang dertig voet; - een Olifant, levensgroot met de Fortuin op zynen rug; - de Reus van Antwerpen, met vele jonge Reuskens rondom hem dansende; - Held Brabo voorgegaen van vele jongens zonder hand; het schip de Koopmanschap met den kapitein en AEolus; veertien wagens met zinnebeeldige en bybelsche voorstellingen, volgden daerop. Van dit alles is niets overgebleven, maer wy hebben altoos het schip, hetwelk nog ouder zou zyn dan den Reus. Volgens zekere overlevering werd het gegeven door de schippers, tydens de inkomste van Keizer Karel (1520), en werkelyk spreekt Albrecht Durer van schepen by den ommegang gezien. Wat er van zy, het schip was van dan af het zinnebeeld der antwerpsche bedryvigheid, en wy laten het hier in zyne ouderwetsche optakeling voorby varen. Het is te denken, dat het monster op hetwelk Neptunus gezeten was, de walvisch is geweest. Altyd is het, dat men eerst in 1570, by de aertshertogin Anna van Oostenryk,Ga naar voetnoot(1) het figuer gedoopt vindt. ‘Daer op de Meert, zegt de chronyk, heeft gestaen den grooten Walvisch met den godt der zee, Neptunus, daer op sittende, heeft groot jolyt met dansen getoont.’ De prinses Anna, welke regtstreeks uit
het oud schip van den ommegang.
Duitschland te Bergen-op-Zoom was aengekomen, waer zy zou scheep gaen naer Spanje, doch door tegenwinden verhinderd was af te reizen, had dit oponthoud te baet genomen, om een uitstapje naer Antwerpen te doen. Zy kwam dus schier onverwacht. Nochtans had men in allen haest eenige toebereidsels gemaekt, en had eene natie ‘op de Copper (Koepoort) bruggen eenen grooten Reus op een casteel gesteld.’ Zoo dan waren er twee reuzen, want de oude, Druon Antigon, hoe zeer ook beducht voor Vulcaen den vuergod, stond naest den walvisch op de Markt met eene brandende toorts in de hand. Desgelyks droegen de reuskens van zyn gevolg, mitsgaders al de gilden en ambachten, brandende toortsen. Alva, die met zyne ruitery (de Roey Rockx en Blauw Rockx) hier was aengekomen, deed aen de toekomstige koningin van Spanje het eeregeleide. Deze ontving kostbare geschenken in zilverwerk, en er werd over het algemeen lustig gevierd. Voor de eerste mael wordt er melding gemaekt van de verlichting van O.L. Vrouwen en S. Jacobs toren, by middel van lantarens. Overigens heeft men er geene byzondere beschryving van, misschien omdat het een toevallig bezoek was; alleenlyk vermeldt Paquot een plakstuk met een paer latynsche klampdichten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TOONEEL,
opgeregt ter Merkt van Antwerpen, voor het Landjuweel van 1561. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door eenen geleerden antwerpschen geneesheer, Hugo Favolius, ter eere van de koninklyke bruid en onzen eersten bisschop vervaerdigdGa naar voetnoot(1). In vergoeding, en behalve hetgeen Van Meteren, Van Meerbeeck, Strada en andere tydgenooten er van geboekt hebben, bezit men eene korte en eene lange beschryving van de intrede van Frans de Valois, hertog van Anjou en Alençon broeder van den franschen koning Hendrik III (19 February 1582). Daer beide deze verhalen in de fransche tael en door naemloozen geschreven zyn, kunnen wy niets anders dan hier hulde brengen aen den uitgever Christoffel PlantynGa naar voetnoot(2), by wien het voornaemste, hetwelkmet afbeeldingen versierd is, het licht zag. Wie de decoratiën teekende en bestuerde, welke in zes dagen aengelegd en voltrokken werden, weten wy niet; maer de spaensche en italiaensche natiën onthielden zich van alle vreugdebetooning. Onder de daerby voor den dag gebragte voorstellingen bemerkte men een zeepaerd, misschien hetzelfde, dat by den Ommegang van 1564 door de nieuwbakken godheid Portunus was bereden geweest. Naer het oordeel van onze oudheidkundigen zou dit gedrocht, hetwelk twintig voet lang was, gemaekt zyn geweest naer eene der figuren, welke men in den gevel van het Stadhuis ziet. Wat er van zy, het vermeende zeepaerd werd voorgesteld als de afbeelding der Tiranny, en wel van degene der Spanjaerden, weshalve deze het na hunne terugkomst deden in stukken slaen.... Het onschuldige zeemonster moest aldus voor den Reus boeten, die, volgens gewoonte, op de Markt hebbende post gevat, het schild van Alençon in de hoogte hief, terwyl hy dat van Spanje voor den voet wierp. Onze oude kastelein scheen echter van het gansche bedryf geenen zeer hoogen dunk te hebben; want aen de fransche Hoogheid eene heilzame les willende voorspellen, herinnerde hy haer ten slotte zich aen zyn eigen noodlottig einde:
Nil feritate fores, populum pietate guberno
Exemplo truculenta meo, sed despice factaGa naar voetnoot(1).
zeide hy tot Alençon, die eer het jaer om was, met zyne mignons en knietasters het bewys zou geven, dat de lessen der geschiedenis en de voorbeelden van reuzen op de vorsten zelden vat hebben. Overigens, in weêrwil van al den gemeenden en gekunstelden geestdrift, in weêrwil van al het geklink en geklank, er lag over de gansche plegtigheid eene zekere koelte verspreid: het was, zoo als een sarkastiek kniezer uit den tyd zegt: Gaudeamus met vele, maer met vele niet. Inderdaed, behalve de Engelschen en eenige Duitschers, al de vreemde natiën bleven te huis. Twaelf jaren later had gansch het omgekeerde plaets, maer wie zal dit wraken: de politieke toestand van Antwerpen was geheel veranderd toen aertshertog ErnstGa naar voetnoot(2) hier zyne intrede deed (Juny 1594). Het contrast was dubbel, want vooreerst kon men zich herinneren het onthael den broeder des nieuwen landvoogds, aertshertog Mathias, wedervaren (1578); deze laetste, een twintigjarig jongeling, zonder ondervinding, zonder geld, zonder krygsvolk en zonder ondersteuning, was byna sluipsgewyze binnen gebragt, om tot werktuig te verstrekken aen den prins van Oranje. Aertshertog Ernst, in tegendeel, was vergezeld van verscheidene honderde edellieden en vertegenwoordigde den koning van Spanje, den geslagen vyand der koningin van Engeland. Geheel natuerlyk derhalve, dat er weder politiek onder de festiviteiten liep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De afwezigheid der Engelschen zal echter geene groote leemte veroorzaekt hebben, by de eendragtigheid der overige natiën, die zes praelbogen hadden opgerigt, terwyl de Fuggers de gansche Kloosterstraet op hunne kosten versierd hadden. De Stad had van haren kant vyf eerebogen op verschillige plaetsen doen stellen, onder het bestuer en de leiding van Otto VeniusGa naar voetnoot(1). Deze beroemde kunstenaer was ook de vinder van het heerlyk amphitheater op de Meir, voorstellende den Vrede met de koninklyke Deugden, Apollo met de negen Muzen, twaelf spaensche koningryken, een-en-twintig vorstendommen en de zeventien nederlandsche gewesten. Gaf deze zinnebeeldige vertooning den algemeenen wensch tot vrede te kennen, de gehelmde en gepantserde Reus herinnerde, dat de kryg nog niet had uitgewoed. Tevens had men de
eigenaerdige gedachte opgevat, op den rug van den Olifant eene kolom te stellen, op welker top de Godsdienst ter hoogte van ongeveer vyftig voet verheven stond. Een luisterryk steekspel, den 28n Juny op de Meir gegeven, en het laetste hetwelk men te Antwerpen gezien heeft, besloot de feesten der inhaling van Ernst van Oostenryk. Zy kostten aen de Stad ruim 26,000 guldens, zoo als blykt uit den volgenden post: ‘Ander betalinghen gedaen aende wercken, oncosten ende extraordinarise lasten int oprichten vande Thooneelen, Theatren, Cyraten, Presenten ende anderssins tot vereeringe der Incompste van syne Hoocheyt Ernestus, Eertshertoge van Oistenryck etc..... Diversche persoonen als timmerlieden, houtbrekers, antycksnyders, schrynwerckers, schilders, seeldrayers, wasmaeckers, sydenlaeckenvercoopers ende diversche andere, soo aen leveringen als arbeytsloon by bestedinge ende anderssins gedaen int oprichten van Thooneelen, Theatren ende Chiraten ende diergelycke wercken, mistgaders aen presenten, al tot vereeringe der Incomste van zyne Hoocheyt Ernestus, Ertshertoge van Oistenryck als Gouverneur Stadthouder ende Capitain generael van dese synder Mats Nederlanden, naer vuytwysen der declaratie, by rekeninge daeraff appart overgegeven ende gedaen voor mijnen heeren tot auditie derselver gecommiteert synde by acte vander Weth de data xiijj April anno xve vyffentnegentich, die de selve rekeninge hebben gelaudeert, geapprobeert, gepasseert, gesloten ende ondergeteeckent den xxviijn Junij xvc xcv, bedragende altsamen ter somme van sessentwintich duysent drye hondert tweentseventich ponden, thien schellingen ende vyff deniers artois, naer vuytwysen de voors. particuliere rekeninge hier geexhibeert; dus hier vuytgetrocken de selve somme van....... 26,372 ponden, 10 sc. 5 d. arthoisGa naar voetnoot(1). OTHO VENIVS
Deze zoo heerlyk ingehuldigde landvoogdy was echter van korten duer, en Otto Venius werd weldra geroepen, om andermael zyn vernuft te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scherpen, ter gelegenheid van de inhuldiging der Aertshertogen Albert en Isabella (Dec. 1599). Dezelfde natiën, welke de inhaling van vorst
wapens van albertus en isabella.
Ernst gevierd hadden, wedyverden nu, om den broeder van twee keizers en zyne bruid eere te bewyzenGa naar voetnoot(1). Alleenlyk was het getal der praelbogen met twee verminderd: de Florentyners en Lucchezers waren meerendeels verhuisd, en de handel aen het verloopen. Hoezeer men over dit laetste bekommerd was, zou kunnen blyken uit den praelboog den handelsgod Mercurius toegewyd, eene zinnebeeldige pleidooi voor den vryhandel, als het eenigste middel om het land uit zynen vervallen staet op te beuren. Dezelfde gedachte vond men wedergegeven in eenen draeijenden theater, die beurtelings België's voor- en tegenspoed vertoonde. De Stad, welke deze decoratie op de Meir had doen stellen, had nog vyf andere eerebogen bekostigd, mitsgaders eene zegekolom en een kolossael standbeeld van Hercules. Wat aengaet den Ommegang, Neptunus had den Walvisch verlaten, om met zyn wyf plaets te nemen in zynen zeewagen, die twee eeuwen heeft mogen doorryden, eer hy aen stukken zou zyn. De Olifant was ontwapend en voerde op zynen breeden rug het zinnebeeld des huwelyks: dit doelde op de echtverbindtenis des Aertshertogs met de spaensche Infante, waer van men zich veel heils voorspelde, even als de ontwapening van den Reus door Cupidootjes de hoop op eene aenstaende bevrediging der nederlandsche gewesten te kennen gaf. De Aertshertogen, die den 8n December hunne intrede deden met eene pracht den vroegeren luister onzer koopstad waerdig, werden den 10n volgens de oude gebruiken ingehuldigd. Na de eedaflegging had er eene andere buitengewoone plegtigheid plaets op de voor het stadhuis opgerigte stellaedje: vier onzer schepenen: Robrecht Tucher, Jakob Dassa, Jan Van Brecht, en Nikolaes Rockox, de jonge, werden
robert tucher.
door den Aertshertog met de gewoone ceremoniën tot ridders geslagen. ‘Ik make u,’ sprak Zyne Hoogheid, nadat hy elk met het zwaerd drie ligte slagen op den schouder gegeven had, ‘ik make u ridder in den name Gods en van S. Joris, om het Geloof, de Kerk, het regt, de weduwen en weezen trouwelyk voor te staen.’ Daer deze vier heeren later tot het burgemeesterschap kwamen, in hetwelk zy een
jacob dasse.
jan van brecht.
eervol aendenken hebben nagelaten, kan men zeggen, dat de volkskeuze hunne verheffing tot den ridderstand bekrachtigde, vooral opzigtens Rockox, de waerdige vriend van Rubens; Rockox, de edele aenmoediger der kunsten, de milde begiftiger van studiebeurzenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nikolaes rockox.
Des avonds vierde men op de Markt met den grooten Triumfstaek, waervan de decoratie volgens de gelegenheden veranderde. Dezen keer doelde zy op S. Joris en de Goedwilligen, wier blazoen boven het hoofd des ridders beneden den keizerlyken adelaer hing. Wy hebben dezen triumfstaek, die sinds lang niet meer in gebruik is, hier met zynen dubbelen krans van piktonnen afgebeeld. Hadde men nu ook vader Druon's gewilligheid en welmeenende wenken zoo roijael vergolden, als men de hovelingsche beleefdheden van zynen compeer van Brussel vergold. Op zyn minste was zoo iets te hopen: immers in dien tyd was het zeer genoegelyk in de hofstad reus te spelen, wordende telken jare aen Janneken en Mieken vier honderd guldens verstrektGa naar voetnoot(1). Doch deze hoop, benevens des handels verlangen, moest nog lang eene doode letters blyven, en de oorlog, onder welken de arme stad Oostende drie lange jaren moest gemarteld worden, zou aen beide zyden met hardnekkigheid worden voortgezet. Maer stil; want als wy zoo voortgaen, storten wy gewis in de politiek. Alvorens echter uit de xvie eeuw te treden, moeten wy nog eerst hulde brengen aen Jan BogheGa naar voetnoot(2), onzen
triumfstaek - 1599.
en zyn wapen.
stadssekretaris; aen den historieschryver der Blyde Inkomsten van 1594 en 1599, door Van der BorchtGa naar voetnoot(1) met platen versierd. Boghe,
wapen van bochius.
die voor laetstgemeld relaes bescheeden en aenteekeningen uit andere belgische steden moest inwachten, werd middelerwyl door eene geraektheid getroffen, welke hem de regter zyde des lichaems verlamde. Men oordeele hoe bezwaerlyk het arbeiden voor hem werd: toch liet hy zich niet ontmoedigen en in 1602 had hy het genoegen, zyn tweede feestmonument te voltooijen en by Jan Moretus in 't licht te zien verschynen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Uit de omstandigheid dat er, gedurende de regering der Aertshertogen, na de daer straks aengeteekende feestbeschryvingen, geene andere meer verschenen, zou men soms in den waen kunnen komen, dat het te Antwerpen met alle buitengewoone festiviteiten gedaen was; maer geheel ten onregte. Er hadden integendeel gedurende dit tydperk velerlei belangwekkende plegtigheden en vieringen plaets, zooals by het aenleggen of inwyden van kerkgebouwen; alleenlyk waren het altoos geen vorstenhanden die er den eersten steen van legden, en het was een eenvoudig pater rector, Franciscus Aguillonius, die in Lentemaend des jaers 1615 voorzat by de fondamentlegging van het kostelykste dier gebouwen, de Jesuietenkerk, waervan hy zelf het plan en de teekeningen had geleverd. Doch toen in Oogstmaend deszelfden jaers, de Aertshertogen zich hier bevonden, wedervoer den Augustynen en der Anunciaden de eere, dat de beide Souvereinen den eersten steen legden van het choor der eenen en van de kerk der anderen. Later, in 1631, was het de Infante (weduwe geworden) hoofdzakelyk te doen, de fransche koningin Maria van Medicis naer onze stad te begeleiden. Deze weduwe van Hendrik IV, welke men ook de moeder der Drie Koningen noemde, wegens haren zoon Lodewyk XIII, en hare schoonzonen Philips IV (van Spanje) en Karel I (van Engeland) werd hier met byzondere eere ontvangen, en haer verblyf in ons midden is niet de minst belangryke episode van het verhael, hetwelk De la Serre, het volgende jaer, over dit reistoertje der koninklyke ballinge in 't licht gaf.Ga naar voetnoot(1).
wapen van don ferdinand.
Dan die plegtigheden, die bezoeken behoorden eigenlyk tot het dagelyksche leven, tot den gewoonen loop der dingen, en uit het gemis van byzondere beschryvingen kan men toch niets anders afleiden, dan dat men zulke groote gedenkstukken voor geheel buitengewoone gelegenheden bespaerde. Zoodanig eene gelegenheid deed zich eerst op na den dood der infante Isabella, by de inkomste van Don Ferdinand van Oostenryk (17 April 1635). Het was een landvoogd, maer deze landvoogd was prins van den bloede, neef, zoon en broeder van drie Philipsen, koningen van Spanje, kardinael-aertsbisschop van ToledoGa naar voetnoot(1). Schoon nog jong, de faem had hem eene zekere bedrevenheid in staets- en krygszaken toegedacht, waervan men zich veel goeds beloofde ter beëindiging van den oorlog met de Vereenigde Provinciën: wat was er meer noodig, om des volks geestdrift op te wekken? Het was RubensGa naar voetnoot(2), dien men belastte dezen geestdrift te vertolken, Rubens wien men de leiding en uitvoering der versieringen opdroeg, en, zooals men er zich mogt aen verwachten, zyn vindingryk vernuft
wapen van rubens.
schiep wonderen van kunst en smaek. Van de tien door den grooten meester geteekende en gedeeltelyk geschilderde praelbogen was degene op de Meir wel de bewonderenswaerdigste. Het was een ontzaggelyk gevaerte, dat 110 voet in de doorsnede en 80 voet in de hoogte had. Onder de bogen prykten, tusschen de twaelf groote godheden van het Olympus, de standbeelden van twaelf oostenryksche Keizers uit witsteen gehouwen, en welke de Stad den gevierden Prins-Kardinael na het feest ten geschenke gaf. Dan er was dáér gelyk overal zulke magt van grieksch en latyn, dat een waerdig priester, Hubertus Neefs, met reden oordeelende, dat ‘ijghelijck seer begeerigh (moest zyn) om het inhout van dese heerlijcke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wercken te verstaen,’ ondernam al de opschriften in het nederduitsch over te zetten, eene taek welke hy in acht-en-veertig uren tyds volbragt. Een paer zeldzame bundeltjes zyn de vruchten van 's mans loffelyk voornemen. Hooren wy vooreerst, hoe hy de beschryving van den Triumph-Wegh aenvangt: Wanneer men duysent schreef ses hondert vyf-en-dertich,
Thien daghen in April en seuen, heel blijhertich
Fris sittende te peerdt, Don Ferdinandus tradt,
Als Gouverneur van 't Lant, 't Antwerpen inde stadt
Als hy den dach te voor, met menichte van schepen,
In een vergulde jacht, van weerde onbegrepen,
Op 't Kiel ghelandt te voet heeft in 't Casteel vernacht,
Waer dat vergadert was schier al d'Antwerpsche pracht.
't Casteel gaf lustich vier, de stadt dé van ghelijcken
Op 't Scheldt, op Cattenbergh ende duysent wt de wijcken;
De locht was niet dan vlam, niet dan geschoten vier:
Het water van het Scheldt was heet geworden schier.
De schryver, na het ongeduldig verbeiden der burgery naer den volgenden dag te hebben afgemaeld, laet den gevierden landvoogd in de stad treden, en vervolgt: Hy quam vast aen de poort, daer hem met groote weerde
TucherusGa naar voetnoot(1) wilcom hiet en leyd' hem voorts te peerde
Door heel den blijden wech, altijt ontdeckt sijn hoot
De Keysers poorte in, daer hem een bagge boot
Een wel versierde maeght: daer sagh men eens sijn wanghen
Met al te schoonen root vol maiesteyt behanghen.
Den blijden wegh beghost, den Prins sat op een peerdt,
Dat onghetwijfeld was wel duysent croonen weerdt.
De Dekens rontom 't peerdt der gulden met flambeeuwen,
Het volck van alle cant en dede niets dan schreeuwen:
Siet daer den Prins, den Prins, Godt geu' hem doch voorspoet
Dat hy ons Nederlandt in rust eens stellen moet.
................
Daer rijdt hy, spaert ô Godt doch desen vromen helt!
De vroukens riepen oock: Siet wat een schoonen belt!
Siet wat een frischen man! hoe staedich van manieren!
Siet eens hoe vriendelijck laet hy sijn ooghen swieren.
Dit was rontom 't geroep.....
Maer al genoeg, en zullen wy de grammatikasters tusschen deze twee brokken poëzy zoo veel sic's laten stellen als het hen gelieft. Hetgeen wy vooral bewonderen, dit is de argeloosheid van den dichter by den wereldschen lof aen eenen prins der Kerk by monde van het volk toegezwaeid. Hy zag er volstrekt geen been in, dat de Kardinael-Infant als een knappe jongen door ons vrouwvolk geprezen wierd. Ook Mr de plebaen Gaspar Estrix vond dit heel eenvoudig, aengezien hy het Imprimi potest zonder zwarigheid aen het boekje verleende.Ga naar voetnoot(2) Het was natuerlyk, dat de kunstmeester, onder wiens leiding al de heerlyke en trotsche praelbogen waren aengelegd, met een bezoek van den hoogen gast vereerd wierde. Neefs gewaegt echter niet van een bezoek van den prins der Kerk by den prins der Vlaemsche Kunstschool.Ga naar voetnoot(1) Daerentegen volgt hy hem in de Plantynsche drukkery, waer Balthasar Moretus een latynsch kompliment Zyner Hoogheid ter eere drukte. Ondertusschen lag er in al dit geestdriftig gejuich ook eene ernstige gedachte besloten. Don Ferdinand, die zich het vorige jaer in de vlakten van NordlingenGa naar voetnoot(2) eenen niet onaenzienlyken lauwerkrans had verworven, verscheen aen velen als Gods gezant, die op de eene of andere wyze den vrede zou bewerken, de Schelde heropenen en den handel van Antwerpen doen herleven. Op deze verwachtingen doelden voornamelyk de voorstellingen van Janus tempel op de Melkmarkt, en van den triumfboog van den handelsgod Mercurius op S. Jansbrug. ‘Sluyt, o Prince,’ roept onze dichter in zyne vertaling van het opschrift des tempels uit: Sluyt Ianus tempel toe, iaeght Mars nae̅ de Barbaren
Laet hem die met den crijgh en wapenen vervaren
Brenght ons den Peys, den Peys daer iegelijck nae haeckt
Waer yder door u compst een vaste hoop van maeckt.
En dien ten gevolge spiegelt hy zich op S. Jansbrug het herbloeijende Antwerpen voor, in de gerekte overzetting van vier latynsche verzen. De schepen sullen weer, gelijck sy pleghen, vaeren.
De schippers sullen vry, soo sy voor d'oorloogh waeren
Verlaeten schup en ploegh, en rydende door 't Scheldt,
t'Antwerpen brengen aen veel coopmanschap en geldt.
Quaey neeringh, quaden tijt, armoede, maegher kaecken
Door Ferdinand verjaeght, en sullen noyt gheraecken
Weer in dees rycke stadt. Het suer is al voorby
De soetigheydt compt aen, dus Borghers maeckt u bly.
Ongelukkiglyk moest geen dezer troostelyke vooruitzigten zich verwezenlyken. Wel werd het Don Ferdinand gegeven, by het voortwoeden van den oorlog, in den Calloopolder nog eenige lauwers om zyn hoofd te vlechten (1638), hetgeen aenleiding gaf tot de schepping van den Rubenswagen (zie hier achter), in zyne oorspronkelyke gedaente eene krygstrofee voorstellende, waervan de schets, door Rubens ontworpen, nog in ons Museum te zien is. Maer de wedervereeniging der Nederlanden, waermede sommigen, en onder dezen Hubertus Neefs, zich gevleid hadden, werd voor goed eene onuitvoerlyke utopie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TRIUMFWAGEN VOOR DE VICTORIE VAN CALLOO. - 1638.
Rubens boezemvriend, de geleerde GevartiusGa naar voetnoot(1), die byna al de lof- en jaerschriften gemaekt had, was mede de schryver der Pompa introïtus Ferdinandi en van de Laura Calloana, welke beide monumenten van Stads wege werden uitgegeven. Zy vormen samen een boekdeel in groot folio, hetwelk Van TuldenGa naar voetnoot(2) met 39 fraei gegraveerde platen verrykte. Gevartius heeft van zynen kant iets meer willen leveren dan eene bloote verzameling van opschriften en beschryvingen; en, ter verklaring der menigvuldige zinnebeelden, heeft hy er eenen schat van geleerdheid uit de oude schryvers aen te koste gelegd, terwyl hy in de inleiding, waer hy de vroegere antwerpsche feesten herdenkt, ons vele byzonderheden tot dezelve betrekkelyk heeft bewaerd. De Pompa en de Laura, in alle opzigten waerdig van Rubens en van zynen tyd, zyn tot dusverre het heerlykste litterarisch monument, hetwelk Antwerpen van zyne feestvieringen heeft behouden. Maer na Rubens, wiens genie de geheele Vlaemsche Kunstschool verlichtte, zag men derzelver glans allengs verkwynen, de yverzucht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verslappen en het artistisch enthusiasmis vervliegen. De geniale man scheen alles wat den bloei der schoone kunsten kon bevorderen, met zich in het graf te hebben medegenomen. Deze algemeene aenmerking geldt vooral ten opzigte der antwerpsche triumfen: al wat naderhand in dezen aert is verschenen, kan geen vergelyking doorstaen met hetgeen men sedert den Keizers Triumf van 1549 gezien had. Of de ongunstige omstandigheden, in dewelke het vaderland door de europische politiek geplaetst werd, en waerby geene stad meer nadeel leed dan Antwerpen, op het verval onzer Kunstschool invloed hadden, is een vraegpunt, hetwelk tot het onderhavige onderwerp niet behoort. Genoeg, de natie was ontmoedigd, sedert dat zy door het kinderloos overlyden der Aertshertogen alle hoop op zelfbestaen had verloren. Ja, zy scheen alle geestkracht kwyt te geraken en slechts gevoelig te zyn voor kleine dagelyksche voorvallen. Den 18n Augusty 1647, by voorbeeld, by den gewoonen togt van onzen Ommegang, verloor onze oudste burger, letterlyk het hoofd, op den hoek der Wolen Koepoortstraet, en in weinige oogenblikken was de geheele stad vol van de mare: de Reus heeft den hals gebroken!Ga naar voetnoot(1) Men was minder ontsteld, toen eenige maenden later de staetsknoeijeryen te Munster dat Westphaelsch traktaet voortteelden, hetwelk, als 't ware, de Schelde den nek brak, van België eene politieke kolonie ten behoeve van Spanje en eene handels-uitwinning ten behoeve van Holland maekte, en aldus Antwerpen tot uittering doemde. De nadeelige bepalingen van dit traktaet, hetwelk den 30n January 1648 tusschen Spanje en de Vereenigde Provinciën geteekend werd, waren hier ongetwyfeld bekend, toen een nieuwe landvoogd, aertshertog Leopold-WillemGa naar voetnoot(2) inkwam en zeer heerlyk werd ontvangen: men kon hem trouwens niet verantwoordelyk stellen voor hetgeen te Munster was gebeurt. Er bestaet van deze receptie eene korte nederduitsche beschryving, en er moet ook eene latynsche, door Gevartius van bestaen, welke Papebrochius heeft kunnen benuttigen, doch welke wy nooit gezien hebbenGa naar voetnoot(3). Insgelyks kennen wy er geene van de festiveiten, welke zouden zyn aengerigt by gelegenheid der afkondiging van den Westphaelschen vrede (10 Mei 1648). Wy hebben alleenlyk ergens een schilderstuk of plaet vermeld gevonden, die afkondiging voorstellende, waerover het volk zyne blydschap door dansen uitdrukte. Vergrypen wy ons echter niet over de oorzaek dezer zoo weinig gepaste vreugde. In dien tyd werden de traktaten met zekeren plegtigen toestel, onder trompetgeschal en klokgebrom afgekondigd, en dan liet het gemeen, dat van de byzonderheden der zaek niets wist, noch kon weten, zich ligt tot dansen verlokken, vooral, als er, ‘volgens ouder costuyme’, eenige vaten bier werden ten beste gegeven. Er mag dan ook eene openbare viering met piktonnen enz. geweest zyn; maer deze was officiëel: voor het ernstige gedeelte der bevolking was het traktaet eenen akt den Souverein afgedwongen, door gebrek aen middelen en door behoefte aen vrede, na tachtig jaren oorlog; behoefte welke de heimelyke hoop op eene verbetering in de toekomst niet uitsloot. Vele geslachten waren reeds voorby gegaen, die zich met deze hoop gevleid hadden, en nog meer anderen zouden er voorby gaen, eer zy zich zou verwezenlyken. In afwachting schikte men zich naer den slechten tyd gelyk men kon, en trachtte zooveel mogelyk party te trekken uit den Ommegang, om de kermisgasten te verlustigen. Deze zou thans het palladium van de feesten der Scheldestad worden. Een programma van 1651 berigt ons, dat de stoet geopend werd door de zeven-en-twintig ambachten met hunne toortsen; elk ambacht had er twee, op welke zyne voornaemste werktuigen als kenteekens stonden afgebeeld; by voorbeeld, voor de schippers een schip, voor de meerschen eene weegschael, enz. ‘Na deze, zegt het programma, volgen de simpele menschen uyt het dwinghuys van S. Rochus, by de Stad onderhouden, wie dat een van het geselschap voor uyt leydt: zyn paerd is een lange dikke stok.’ Zoo! en deze onaerdigheid, welke men aen andere steden zou hebben kunnen overlaten, na den uitvinder in het zothuis eene plaets te hebben gegeven, vinden wy vyf-en-dertig jaer later op een ander programma nog weder! Anderzyds moeten wy bestatigen de afwezigheid der Jesuieten, Cellebroeders en zelfs der Peeterpotsheeren, terwyl de paters en fraters uit al de andere manskloosters, benevens de kanoniken van S. Michiels, S. Jacobs en O.L. Vrouwe medegingen. Dit was het godsdienstige gedeelte des stoets, dat besloten werd door den bisschop dragende het Allerheiligste. Onmiddelyk na den bisschop volgde de Ommegang voorgereden door de stadstrompetters. Schoon het zeepaerd en de draken sinds lang den weg van alle vleesch waren ingegaen, onze diergaerde was nog tamelyk ryk in gedrochten, vooral als men wil letten op de afbeeldingen, vergeleken by de wezenlyke dieren, welke aen die stukken tot model hadden gediend. Op de Dolfynen, als fabeldieren beschouwd, valt wel
de dolfyn.
niet veel af te wyzen; maer wat aengaet den Walvisch, op wiens kop Orpheus met eene viool zat, wy gelooven niet, dat een Groenlandsvaerder dat logge stuk voor iets anders dan fantazy zal nemen. Nochtans wordt onze Walvisch, zoowel als de Kemel en de Olifant, in het programma voorgesteld als gemaekt naer levende modellen; maer dan moeten de makers groote lomperts geweest zyn, want er zyn hier inderdaed in vroeger tyd van die en andere dieren zulke modellen verscheiden mael voorhanden geweest. Aldus, voor wat betreft de walvisschen, het lydt geen twyfel, of eertyds zyn er in de Schelde gevangen. Ambrosius Paré, een beroemd fransch heelmeester der xvie eeuw, verhaelt (Opera Chirurgica, p. 582), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de walvisch.
dat er den 2n July 1577 op tien mylen beneden Antwerpen, een walvisch gekaept werd, dat dezelve 58 voet lang en 16 dik was en eenen staert van 14 voet breedte had. Uit de verdere beschryving blykt, dat deze zeereus tot het geslacht der kazilotten of noordkapers behoorde. Van dezen walvisch, die omtrent Saftingen was gestrand, en het geheel land werd rondgevoerd, spreekt insgelyks Galliot in zyne Histoire de Namur. Een andere, die in 1616 de Schelde opkwam, bleef verscheidene dagen op onze verlaten reede zwemmen en spuiten, tot dat hy tusschen Calbeek en Rupelmonde door eenige soldaten geschoten
de kemel.
zynde, aen land getrokken werd en bevonden 42 voet lang en 12 dik te wezenGa naar voetnoot(1). De kemel is insgelyks eene zeer oude kennis. Reeds op het jaer 1462 teekent Valckenisse aen, dat er te Antwerpen zes kemelen aenkwamen, welke keizer Frederik III aen onzen hertog Philips den Goede ten geschenke had gezonden. In de xvie eeuw was dit
de olifant.
oostersche dier op onze jaermarkten niet zelden met meer anderen te zien geweest. Eindelyk, wat aengaet de olifanten, W. Van Heyst verhaelt in zyn Boeck der Tyden, dat er in 1483 een hier kwam met zynen geleider, ‘een levende wilde man die niet en sprak.’ Het Antwerpsch Chronykje | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewaegt van eenen anderen olifant, in 1563 uit Spanje herwaerts gezonden en door eenen neger langs de straten gestuerd. Overigens, de Olifant van onzen Ommegang liet zich niet alleen bewonderen door zyne hooge gestalte en nette vormen, maer ook door de buigzaemheid en beweegbaerheid van zynen snuit. Maer keeren wy terug tot het programma van 1651. Hetzelve vermeldt alnog, onder andere wagens, eenen Parnassusberg, met Apollo en de Muzen, eenen Maegdenberg, verbeeldende de leden der stad Antwerpen, en ten slotte de Helle, in de welke werden voorgesteld ‘de woekeraer met gloeijende treften het gesmolten goud in den mond gegoten, de bankeroutier van zyn crediteurs al levend het vel afgetrokken, de dronkaerd drinkende vin brulé, die hem al te heet is, en de bordeelbrok zittende in een stoof, die hem al te warm is.’ Ten verstande van dit laetste denke men aen het stadsgebod van 1606, hetwelk de badstoven met de huizen van openbare ontucht gelyk stelde. De trein werd besloten door de zes gilden en de heeren van het Magistraet, die de laetsten van allen kwamen.
wapen van gevartius.
Dit is de beknopte ontleding van het Ommegangs-programma van 1651, hetwelk, voor zooverre wy bevonden hebben, gedurende de laetste helft der xviie eeuw bestendig schynt te zyn gevolgd geweest. Men herdrukte het van tyd tot tyd met wyzigingen en byvoegsels, welke jonge dunne schorsen niet verhinderen, dat de oude tekst overal doorschynt. Volledige en zindelyke exemplaren van deze kermisboekjes zyn uiterst zeldzaem. De stadsbibliotheek van Antwerpen bezit eene uitgave van 1661, versierd met grove houtsneden, gelyk degenen der oude drukken van Reinaert de Vos, Thyl Uilenspiegel, en dergelyke. Ondertusschen, en terwyl het gemeene publiek in zulke beuzelingen zyne verstandelyke genuchte schiep, scheen het sluiten van den Pyreneschen vrede (Nov. 1659), gevolgd van het huwelyk van Lodewyk XIV, met de infante Maria Theresia, dochter van Philips IV, voor onze kunst- en letteroefenaers eene goede gelegenheid, om de overleveringen der antwerpsche Triumfen te hervatten. Gevartius leefde nog en vereenigde zich met QuellinusGa naar voetnoot(1), om den huiselyken vrede te verheerlyken, die den 17n April 1660 werd afgekondigd, op een voor het Stadhuis opgeslagen theater, van hetwelk Quellinus de sierlyke teekening ontworpen had. De dag dier afkondiging was juist dien van de 25e verjaring der intrede van Don Ferdinand, en deze samentreffing zal zeker niet onopgemerkt zyn gebleven. Gevartius, die de opschriften voor het theater vervaerdigd had, bezorgde ook de beschryving der plegtigheid, welke versierd met platen door Richard CollinGa naar voetnoot(2), het volgende jaer by Balthasar Moretus van de pers kwam. Vyf jaer later vereenigden Quellinus en Gevartius andermael hunne talenten ter vervaerdiging van de schilderyen en opschriften, welke gesteld werden ter gelegenheid der inkomste eens nieuwen landvoogds: Francisco de Moura y Cortereal, markies van Castel-Rodrigo. (17 Aug. 1665)Ga naar voetnoot(3). Maer het tydperk der groote feest-triumfen was uit. Zelfs de Akademie, voor welke David TeniersGa naar voetnoot(4) koninklyke octrooi- en vrybrieven had bekomen, was op de zedigste wyze, zonder trommel of fluit op eene zael van de Beurs ingehuldigd (1664). Thans kwam het vierenvan partikuliere jubeljaren meer en meer in zwang. Naer de getuigenis van Guicciardini was het reeds van in de xvie eeuw te Antwerpen de gewoonte, dat de geestelyken de vyftigste verjaring van hunne verheffing tot het priesterschap, de echtelieden degene der inzegening van hun huwelyk met veel plegtigheid vierden; doch voor de herdenking van groote gebeurtenissen, byzondere instellingen, enz., schynt men zich voor alsnog by de 100e verjaring te hebben bepaeld. Aldus hadden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Jesuieten in 1640 de eerste eeuw van hunne neêrzetting in de Nederlanden, door de uitgave van een plaetwerk herdachtGa naar voetnoot(1). Zoo had ook onze Armenkamer in 1658 de tweede vereeuwing van hare instelling door een boekje in aendenken willen houdenGa naar voetnoot(2). Meer omvattend in zyne beteekenis en in zyne herinneringen was het jubeljaer van 1685, zynde het eerste sedert de terugkeering der stad onder de spaensche heerschappy. Deze werd hierby minder gevierd, dan de herstelling van den katholyken godsdienst. Het was dan ook de geestelykheid, welke voornamelyk aen de viering deel nam: behalve het Kapittel hadden de vyf rykste manskloosters praelbogen, meestendeel ter verheerlyking van Alexander Farnese, doen oprigten. Desgelyks hadden gedaen de gebuerten van de Korenmarkt, de Vlasmarkt, het Kipdorp en de Kaesrui. Wat aengaet het Magistraet, het bepaelde zich tot het versieren van het Stadhuis met looverkransen en lauwerboompjes, van welke laetsten er één voor elk venster des hoofdgevels was geplaetst; wyders was er van Stads wege een triumfstaek op de Markt en een rustaltaer op de Meir gesteld, beiden volgens de teekeningen van den stadsbouwmeester BouvaertGa naar voetnoot(3). Petrus Franc. De Smidt, die van dit jubileum eene beschryving geleverd heeft, versierd met platen door Jasper Bouttats, heeft er ook het programma des Ommegangs by gevoegd, by extra vermeerderd met vyf zinnebeeldige wagens, toepasselyk op de omstandigheid. Een zesde wagen, voorstellende de Spaensche Monarchie, was geheel tegen de historische waerheid, want men zag er koning Karel II op verbeeld, als heer en gebieder van de zeventien provinciën der Nederlanden. Op dit tydstip bleef er van den maeltyd ten Beggaerden (zie in ons 1e Kap.) nog slechts een aem wyns voor de leden van het broederschap der Besnydenis en een ontbyt voor den kapellaen van het Stadhuis, op de drie processiedagen van de H. Besnydenis, het H. Sakrament en O.L.V. Hemelvaert. De Ordonnantie Albertine (Cap. XV), het vaetje handhavende, had de kosten der drie ontbyten ‘gheredimeert in alles (op) de somme van ses guldens 's jaers’ (1618), alzoo byna tot eene aelmoes. Dan de Ordonnantie Caroline vond dit nog te kostelyk, te kwistig, en schafte al de processiewynen af, degene van den bisschop, de prelaten en de kanoniken niet uitgezonderd (1681). Meer nog, de Caroline beval ‘de twee Ommegangen insgelyks te redimeeren’ en te bepalen tot éénen, naer keuze van het Magistraet te houden op den zondag van Pinkster of op dien onder het octaef van O.L. Vrouwe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.Het Barrière-traktaet, de bekende tegenhanger van het Munstersche verdrag, te Antwerpen onderhandeld en gesloten, werd hier den 15n November 1715 met de gewoonlyke brommende en bulderende formaliteiten ter stadspuije afgekondigd, en wy nemen daer akte van, omdat, schoon het Magistraet de gevolmagtigden beleefdheidshalve op een ‘prachtig festyn’ onthaelde, er geen deelneming by de bevolking bestatigd wordt. Wie zou er dan ook lust gehad hebben, zich te verheugen over eenen vrede, alweêr ten koste van België gesloten, en over een traktaet, hetwelk het nationale gevoel niet minder krenkte als dat van Munster gedaen had? De luide klagten, welke, nadat de tekst van het Barrière-traktaet was bekend geworden, uit al de hoeken van het land opstegen, bewezen overigens, hoe onwelkom die politieke akt was. Eene deputatie werd door de Staten naer Weenen gezonden, om er plegtig tegen te protesteeren; maer alhoewel zy niets verkreeg dan hoffelyk wywater, de populariteit, of om beter te zeggen, de hoogachting voor den persoon van keizer Karel VI leed er geene afbreuk door, te oordeelen
wapen van karel vi.
naer de festiviteiten, welke een paer jaren later te zyner eere werden ingerigt. Dan, dit was slechts schyn, en de openbare vreugde had een verhevener, een algemeener beginsel. Om dit bevattelyk te maken, is het noodig, dat wy de zaken wat hooger ophalen en breeder uiteenzetten. Sedert de verovering van Konstantinopel door Mahomet II (1453), was de bezorgdheid van het christen Europa byna bestendig gaende gehouden geweest door de vorderingen van den Turk in Hongarië en in Griekenland. Tweemael waren de ottomannische legers tot onder de muren van Weenen doorgedrongen, en telkens hadden zy het beleg met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schande moeten opbrekenGa naar voetnoot(1). In de Nederlanden beschouwde men den Turk als den erfvyand der christenheid, der beschaving, des menschdoms. Men verheugde er zich over elke zyner neêrlagen, even zeer als men schrikte by elke zyner ondernemingen. In 1571, toen Don Juan van Oostenryk den zeeslag van Lepante gewonnen en de turksche vloot verdelgd had, was men hier over deze victorie in de grootste vreugde. Onze bisschop Franciscus Sonnius deed de predikatie, de hoogmisse en de dankprocessie; al de wyken, gilden, natiën en ambachten vierden ‘savonts seer triumphantelyck;’ het Magistraet schonk den armen al het hout, hetwelk op de Markt voor een groot vreugdevuer was aengebragt; de consul van Portugael liet verscheiden stukken wyn loopen; de Genuëzen bragten den Aelmoezeniers eene zilveren schotel met honderd gouden kroonen en de Oosterlingen schonken hen voor de behoeftigen drie honderd veertelen roggeGa naar voetnoot(2). Deze werken van barmhartigheid, zoowel als de godsdienstige plegtigheden, gaven aen deze viering een karakter van vrome ingetogenheid, volkomen gepast met gevoelens van christelyke deelneming in de vreugd over de zege van Lepante, welke nog immer in S. Pauluskerk herdacht wordt by de viering van elk jubileum des broederschaps van den Roozenkrans. Van het tweede dier eeuwfeesten (1771) bezitten wy eene gedrukte beschryving, versierd met fraeije kopersneden van Adriaen Lommelin, een antwerpsch graveur uit de xviie eeuw. Hieruit volgt, dat er van het jubileum van 1671 ook eene beschryving moet bestaen of bestaen heeft, maer wy kennen ze niet. Hetgeen den haet tegen de Turken nog byzonder aenhitste en onderhield, dit waren de wreede behandelingen, welke zy de Christenen, die hen in handen vielen, deden ondergaen. Jan Baptist Gramaye, die te Algiers zes maenden in slaverny gezucht had (1619-1620), wist er genoeg van, om reden te hebben, zyne pen tegen de barbarische zeeroovers te scherpen. Volgens hem waren er in Barbarië niet minder dan twintig duizend christene slaven, en het was zyne schuld niet, indien de toenmalige politieken zyne plannen tot uitroeijing der afrikaensche roofnesten voor droomeryen uitmaekten. Aen de xixe eeuw was het voorbehouden, de utopiën van Gramaye tot eene wezenlykheid te maken. In afwachting werden er byna overal broederschappen van Trinitarissen opgerigt, de Turken op het tooneel en op de markt ten spot gesteld, in boeken en prenten verguisd, in rym en onrym vervloekt en vermaledyd, de aenstaende ondergang der ottomannische halve maen op alle toonen voorspeld, en zoowel hier als in Duitschland, door zeer ernstige schryvers aengekondigd. Wie daer aen mogt twyfelen, ga naer onze stadsbibliotheek, waer men hem langen zal: De prognosticatie van eenen Arabiter (sic) Acham Turculey, geweest eenen der wyste ende principaelste van de Mahometaensche Weth, over de toecomende destructie ende verderffenisse van het ottomannische Ryck, voorseyt in het jaer 1200. Antwerpen. H. Verdussen. In-4o, zonder jaertal. Na deze uitweiding zal men zich den geestdrift, de opgewondenheid kunnen verklaren, waermede in 1717 gevierd werd de zege door prins Eugeen van Savoije te Belgrado op de Turken bevochten. ‘Jae, zegt een tydchronykje, jae de vreugde was dusdanig, dat men van
wapen van savoije.
straet tot straet minnelycke byeencomsten sagh: jae men vond op differente straeten de taefels voor iedereen gedeckt.’ Ter goeder ure, zie daer wat nieuws, en dat men ons nu niet meer kome spreken van de repas civiques te Parys in 1792: onze Sinjoren zyn de Jakobynen immers in dat stuk vooruit: maer de vreugd zou onvolledig geweest zyn zonder vuerwerk: men ontstak er dus, en niet een of twee, maer honderd, twee honderd, drie honderd: zegge drie honderd Turken... en Turkinnen, welke allen te pulver verbrand werden, naer de getuigenis van Roveroy, die acht-en-dertig bladzyden zyner Chronyke met jaerschriften en zinnebeelden heeft volgeschreven. Slechts naer gissing, kunnen wy zeggen, dat er een byzonder verhael van bestaetGa naar voetnoot(1). Het is eveneens met de beschryving der intrede van Karel Alexander, hertog van Lorreinen, en deszelfs gemalin Maria Anna, aertshertogin van Oostenryk, gouverneurs-generael der Nederlanden (24 Maert 1744), by den zelfden Roveroy met al de jaer-, op- en rymschriften droogweg geboekt: de byzondere uitgave dezer beschryving is ons onbekend. De kanswisselingen van den oostenrykschen successie-oorlog na den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dood van Karel VI ontstaen, deden ons korts daerna kennis krygen met Lodewyk XV, den eersten koning van Frankryk die ooit den voet in Antwerpen gezet had (4 Juny 1746). Het eenigste, hetwelk uit deze intrede verdient herinnerd te worden, dit is de onbewimpelde wensch van de Schelde te zien heropenen. De Franschman echter wachtte zich wel te beloven, hetgeen hy nog niet kon geven. Ondanks deze teleurstelling wilden sommigen wanen, dat hun droom was vervuld geworden. De zaek was, dat toen prins Karel (weduwenaer geworden) zyne tweede plegtige intrede deed (18 Aug. 1749), de studenten van het Gymnasium der Jesuieten eene fraeije mythologische-historische cavalcade hadden ingerigt, waerby men onder anderen bemerkte eenen wagen, op denwelken, nevens de Maegd van Antwerpen, de zeven Schaken enz., zich ook Scaldis bevond, wien men eene latynsche spreuk in den mond had gelegd, welke in het nederduitsch luidde: ‘De Schelde in vryheid hersteld, verheugt zich over Karels terugkomst.’ Dit kon nu ook toepasselyk zyn op onze bevryding van het fransche juk, maer was op zyn minst dubbelzinnig, en veel gelukkiger getroffen was een jaerschrift, hetwelk boven S. Jorispoort prykte. VIVat DUX reDUX, DUpLICate LaetItIas!Ga naar voetnoot(1) Dertig jaren van stille rust en vrede, welke op deze inhuldiging volgden, billykten allezins dit chronogramma en zyn een der titels, op welke deze landvoogdy het meest mag bogen. Beminnaer der kunsten en wetenschappen, moedigde prins Karel onze Akademie bestendig aen, en hierop doelt den volgenden gedenkpenning hem in 1756 door de Stad opgedragen.Ga naar voetnoot(2). Maer nog eens, de tyd der keizers- en koningstriumfen, althans van derzelver uitvoerige beschryvingen, was voorby, en hetgeen de xviiie eeuw in dit opzigt kenmerkt, dit is de betrekkelyke menigte van beschreven en bezongen inhalingen van persoonaedjes van minderen rang. De lyst, welke wy van zulke boekjes bezitten, zal echter wel niet als volledig kunnen beschouwd worden, evenmin als men kan zeggen, wanneer dezelven in zwang kwamen. Alleenlyk weten wy, dat het gebruik daervan in de xviie eeuw bestond. Wy bezitten aldus verzamelingen van dichtstukjes voor de inhaling van verscheidene Antwerpsche bisschoppen, en met name van Joannes Ferdinandus Van Beughem (11 Dec. 1679), Henricus Gabriel Van Gameren (8 Oct. 1759), Jacobus Thomas Josephus Wellens (9 Sept. 1776); voor degene der prelaten Antonius Spanoghe, abt van S. Bernaerds (1679); Antonius Varendonck (1762); Marcellus De Vos (1772) en Augustinus Pooters (1790), drie abten van S. Michiels. Zoo ook voor Antwerpenaers elders tot eenen bisschoppelyken zetel verheven, gelyk Govardus Gerardus Van Eersel tot dien van Gent (25 Aug. 1772); eene verheffing waerover de gebuerte van het Klapdorp als van vreugde uitgelaten was. Ons Klapdorp had overigens reden om zich te verhoovaerdigen: in eene eeuw waren drie kinderen uit die aloude wyk tot primus by de universiteit van Leuven uitgeroepen, namelyk Damianus Snellaerts (1669), kanonik te Gent en te Antwerpen († 1720); Govardus Gerardus Van Eersel (1745), de zoo evengenoemde bisschop († 1778), en Balthasar Josephus Corus (1759), advokaet by den souvereinen Raed van Braband († 1789). De ouders van dezen laetste woonden in de van ouds bekende huizing de Drie Snoeken, en by de viering vergat men niet zyne twee voorgangers te herdenken. Desgelyks kregen onze Akademisten in zekere byzondere gevallen, zoo niet eene ovatie gelyk de Leuvensche primussen, althans eenen welkom. De kunstschilder VerhaghenGa naar voetnoot(1), terug komende van ‘syne geluckige reys na Vrankryk, Italien, Roomen, Weenen etc.’ met den titel van eersten hofschilder van Maria-Theresia, Jozef II en prins
wapens van maria-theresia en josef ii.
Karel, werd door Van den SandeGa naar voetnoot(2), sekretaris der Akademie, eenen ‘Lauwerkrans van Apelles tooneelsgewyze opgezet.’ (5 Juny 1774). Deze zoogenaemde Lauwerkrans is een zinnespel in den trant van de gene der oude rederykers; Van den Sande toont zich in dit stuk alles behalve dichter. De aenhef der alleenspraek van de Antwerpsche Maegd, welke met het 1e bedryf het 1e tooneel opent, zal er over laten oordeelen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo haest myn oude Borgt na de de komst der Romynen
Begonst in handel, konst en scheepvaert uyt te schynen
Heeft Mercuer, door bevel van Jupyn, op 't versoek
Van Pallas, mijn vrindin, afgemerkt desen hoek
Aen Scaldis regten boord, om daer een stad te stigten
Omringd van vette wey, wout, landau, schoon gesigten.
By gelegenheid zyner benoeming tot historieschilder van Gustaef III, koning van Zweden (1780), werd hem door zynen vriend De CortGa naar voetnoot(2), een dichtstuk opgedragen, hetwelk aldus aenvangt: Célébre Emule des Apelle
Des Michel-Ange, des Rubens,
Voi la gloire, modeste Herreyns
Que tu veux fuir et qui t'appelle;
Satisfait d'un sort plein d'appas
Dans le carriere la plus belle
Ose porter enfin tes pas.
Un Prince aussi grand qu'Alexandre
Mais plus savant, plus connoisseur,
De tes Tableaux admirateurs
A voulu te voir et t'entendre.
En wederom zoo voorts: men zou De Cort, toen te Parys gevestigd, zulke rymelary kwalyk vergeven, ware zy hem niet ingeboezemd geweest door zyne achting en vriendschap voor den zedigen Herreyns. Eindelyk waren er ook eenige broederschappen, welke hunne jubelfeesten lieten beschryven. Wy hebben er gezien van het aertsbroederschap der H. Drievuldigheid, in S. Jacobskerk (1768); van de broederschappen van den H. Roozenkrans, in S. Pauluskerk (1771) en der Beregting, in de Cathedrale (1773); van de herstelling van de katholyke godsdienst, in dezelfde kerk (1785); van de verheffing der reliquiën van den H. Severus, in S. Jacobs (1791), en van Maria van Goed Succes, in de Burgtkerk (1797). Deze drie laetsten werden vervaerdigd door den dichter Pauwels, die daerin byzonderen smaek schynt te hebben gevonden. Dan is het opmerkelyk, dat de verschillige jubeljaren van het voornaemste onzer broederschappen, (dat van O.L. Vrouwen Lof in de Cathedrale), zyn voorbygegaen zonder herinnering na te laten. Wel verzekert men ons, dat er een bestaet van 1728, maer men heeft het ons niet kunnen toonen, noch deszelfs titel opgeven, ten zy men daer voor wille houden zeker boekje, hetwelk niets anders is dan eene nieuwe opgestoofde uitgave van het programma van 1651. Ook de schryvers der Gilde van O.-L.-V. Lof schynen geene van die werkjes gekend te hebben, edoch, zy gewagen er niet van in hunne aenteekeningen over de jubeljaren 1653, 1678, 1728, 1753 en 1778. Indien er dus over een of ander dier jaren iets in het licht is gekomen, de exemplaren moeten uiterst zeldzaem geworden zyn. De inrigting der vieringen voor de prelaten en primussen geschiedde doorgaens onder leiding der Augustynen of der Jesuieten, volgens dat het Gymnasium der eenen of anderen de eere had genoten, den gevierden prelaet of primus onder zyne kweekelingen te tellen. Zy bezorgden de uitgave der Applausi, Emblemata, en dergelyke boekjes, welke by zulke gelegenheid vervaerdigd werden; de gebuerte van het ouderlyk huis des gewezen kweekelings bekostigde het overige. Verscheiden dezer feestherinneringen zyn versierd met kleine platen door ErtingerGa naar voetnoot(1), Bouttats, Aerts en FruytiersGa naar voetnoot(2). De Stad hield zich echter niet geheel ter zyde: daer gelaten de bisschoppen en prelaten, welke het Magistraet met de aen hunnen rang verschuldigde eere plegtiglyk ontving, werden de primussen door eenen der pensionarissen of door den oppertresorier met eenen trein van koetsen te gemoet gereden en naer het Stadhuis geleid, waer hen den eerewyn werd aengeboden. Maer keeren wy tot onze Kermis-Ommegangen terug, by welke onze bisschop Henricus Gabriel Van Gameren eene hervorming kwam in te voeren, die door de vrienden der godsdienstige welvoegelykheid sinds lang gewenscht was. De prelaet scheidde namelyk het wereldlyke van het geestelyke, verbiedende dat de speelwagens van den Ommegang voortaen nog de processiën zouden volgen (1761). Het is mogelyk, dat eenigen van die welke by de voortleving van oude misbruiken hunne baet vonden, daerover hebben kunnen morren, zooals zy over eenige dertig jaren morden, toen wylen Mr de plebaen Lauwers het krygsmuziek uit de kerk en een legioen van singelaers uit de processie bandeGa naar voetnoot(3). Maer het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezonde deel der bevolking berustte in de wysheid des kerkvoogds, en de stadskermissen leden overigens by deze hervorming noch hinder, noch schade. Ten tegendeele, en men nam er gelegenheid uit, om den Ommegang met eenige stukken te vermeerderen. Met dit oogmerk vervaerdigde de beeldhouwer HerreynsGa naar voetnoot(2) het standbeeld der Reuzin (1765), welke sinds dien de onafscheidelyke gezellin van vader Druon by alle onze stadsfeesten is geworden. Aenvankelyk werd zy als de Maegd van Antwerpen voorgesteld. Maer men vond zulk een struisch maegdelyn vry
de reuzin. - 1765.
onaerdig, en eene Reuzen Compagnie tot stand gekomen zynde (1766), herschiep de gewaende maegd in eene kloeke Pallas, met helm, schild en lans. Hierop speelt een destyds verschenen dichtstuk (een kompliment van Urania) aldus aenvangende: Welkdanig d'oorsaek zy, waerom gy hebt genomen (sic)
De reys van SeriphonGa naar voetnoot(1), waerom gy zyt gecomen
Tot onsen Helicon, goddinne weest gegroet;
Zyt Palles willecom, U (sic) komste is ons soet.
de reus. - 1766.
Europa door den stier ontvoerd. Een andere wagen verbeeldde het Trouwverbond van Oostenryk met de voornaemste kroonen van Europa, ‘als eene der alder-aengenaemste vrucht(en) van den Vrede.’ Men was pas uit dien wreeden zevenjarigen oorlog gekomen, waerby zooveel edel bloed nutteloos verkwist werd. Ons vaderland, wel is waer, was bevryd gebleven van de uit dien onzaligen kryg geteelde rampen, doch, het was daerom niet minder verheugd, dezelve te hebben zien eindigen. Toon en Lyn, de Eijerboer en de Melkboerin, sloten insgelyks met elkander den vrede, waerby Lyn niet vergat van haer ‘goed geduld’ breed op te geven, en, gelyk alle zedige vrouwtjes, haer eigen op te zetten. Drie strofen uit het vredestraktaet by Verdussen in het licht gegeven; twaelf verzen, die zooveel herinneringen zyn van de moden onzer grootmoeders, gaen het ons leeren: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'T is Lyn alhier, aldaer, ten kan my niet behaegen,
Dat ik voor lompen Teun zoo slechten naem moet draegen
Wel dat ik lieber waer, zoo kreeg ik eenen Man,
Die haest van een Boerin een joufvrouw maeken kan.
Dan zoudy wat gaen zien, hoe ik my zou palleren.
Dan liet ik mijnen kop eens à la Grek coifferen
En aen Catlynes arm daer hong een Engageant
Dry rangen boven een, de schoonste van het land;
Een Esclavage schoon zou ik van Peirels draegen;
Dat zou my beter staen als wel de Boere Kraegen;
Den Sak waer à l'Eclips, den Rok à la Saffetier.
'K en droege mijn leven lang geen Boere kleeren meer.
toon.
lyn - 1766.
Dit was op dynsdag 19 Augusty 1766. Gansch de buert nam deel aen dit kermisfeest aen hetwelk nog herinnert het berymde jaerschrift.
Lang Leve bLY Van sIn
Ons LYn De MeLkboerIn.
En daerna? - Netelige vraeg: daerna vonden wy niets byzonders meer, dat onder de oostenryksche regering zou zyn voorgevallen. Zelfs van de Reusen Compagnie wordt niets meer vernomen, en wy zouden niet kunnen zeggen, of zy eindigde gelyk zekere kompagniën en commandite, waervan de directeuren met den lantaren aen den dissel verhuisd zyn. Altyd is het zoo, dat onze herinneringen en aenteekeningen uit den ouden tyd niet verder reiken, en dat wy mogen overgaen tot degene van den nieuwen, die noodzakelyk een slechte tyd moet zyn, indien de andere een goede zal blyven genoemd wordenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI.De fransche Republiek, die al onze burgerlyke en geestelyke instellingen met eenen slag had weggevaegd, om geheel en gansch met het voorledene af te breken, was echter hier te Antwerpen met een draedje aen dit voorledene blyven hangen: onze Ommegang werd het koppelteeken tusschen den ouden en den nieuwen tyd. De Republiek, terwyl zy in onze tempels den beeldenstorm had ingerigt, terwyl hare agenten tegen de oudste en eerwaerdigste monumenten eenen dollen oorlog voerden, de keizerlyke adelaers van het Raedhuis afwierpen, de wapenschilden vernielden en de grafsteden schonden, de Republiek, zeggen wy, deed het oude gebruik herleven, van den Ommegang by de plegtige optogten te laten mede gaen. By de inwyding van den eersten Redetempel exhibeerde zy eerst voor eigen rekening eenen Schavot- en eenen Vryheidswagen, op welken laetste een negenjarig kind de Redegodin verbeeldde. (30 Nov. 1794). Daerna zag men de jakobynsche apostels, na tegen de dwaesheden van den Vastenavond te hebben gepredikt, zelve de bespottelykste grieksche en romeinsche maskeraden inrigten: geen optogt meer, waer de Ommegang niet werd by gevonden. By het feest der Republiek (22 Sept. 1796) en by dat van den Vrede (29 Dec. 1797), by voorbeeld, zag men de Cato's onzer Municipaliteit, met den Reus en den Walvisch voorop, de Markt af komen, om zich naer den Wetstempel (de voormalige Jesuietenkerk) te begeven. Het is waer, dat dit alles niets meer was dan politieke hansworstery, om het volk op de been en deszelfs hoofd op hol te krygen; doch deze civieke representatiën mislukten altemael, zooals de leiders zelf bekend hebbenGa naar voetnoot(2). Maken wy echter een paer uitzonderingen voor een dubbel feit, hetwelk met de onlangsche ontvoogding der Schelde in verband staet. De Nationale Conventie de vaert op den stroom by een simpel dekreet vry verklaerd hebbende, (Nov. 1792), voer kapitein Moultson met een klein fransch eskader de rivier op en verscheen den 8n Dec. met hetzelve op onze reede. De Beurs vierde deze gebeurtenis door eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glansryke illuminatie (17 Dec. 1792). Doch de legers der Republiek korts daerna uit België verdreven zynde, ging de Schelde weêr toe, en toen zy waren weder gekomen, liep het nog meer dan een jaer aen, eer aen eene nieuwe heropening der vrye vaert gedacht werd. Deze had den 10n Augusty 1795 met al de republikeinsche eenvoudigheid plaets. Twee volksrepresentanten stapten aen het Laurysfort (aen het noordeinde der stad) in een schip, landden met hetzelve aen de Werf, en de Schelde werd geopend verklaerd, onder het luiden der groote klok en het dommelen des geschuts. Zoo werden ook verwelkomd de eerste koopvaerdyschepen, welke ten getalle van vier het waegden den stroom op te varen en den 18n April 1796 voor de stad verschenen. Schoon deze tweede opening der Schelde niet veel meer beteekende dan de eerste, de datums hebben ons belangryk geschenen, om hier herdacht te worden. Ondertusschen duerden de jakobynsche kwasteryen nog eenige jaren voort, tot dat de Brumaire-omwenteling er een einde aen maekte en hare inrigters aen kant stelde, en in 1803 hadden wy eene eenigzins betamelyker feestviering by gelegenheid van het bezoek des Eersten Consuls. Wylen Mr BourceretGa naar voetnoot(1) gaf daervan eene beschryving, zonder platen, hetgeen te bejammeren is, want eenige praelbogen, onder anderen de Arcolabrug op de Meir, schynen zeer fraei te zyn geweest en zouden dus wel verdiend hebben door eene afbeelding bewaerd te zyn geworden. De held van die Arcolabrug, Bonaparte, dien zyne bewonderaers by Cambyses, Alexander en Cesar, de drie oude veroveraers van Egypte vergeleken, scheen zelfs aen Tigon het hoofd te hebben doen omloopen, want de Reus deed hem het voor eenen republikeinschen consul veel te hofsche komplimentje. mole mea magnus sed tu, boneparte, triumphisGa naar voetnoot(2). Nog stouter was Toon Koekeloer, want met zyne boerenhand bood hy den Eersten Consul ruiterlyk de kroon aen. Dit staet geschreven en gedrukt gelyk in almanakken en gazetten, welke, zoo een ieder weet, nooit liegen: leest en oordeelt zelf. O toi! dont le génie étonne l'univers
Dans le sein de la paix, comme aux champs de Bellone
Daigne un instant sourire aux habitans d'Anvers
Et de ma main rustique accepter la couronne.
Wy verzoeken onze lezers van dit feit akte te nemen: het is van het grootste belang voor de geschiedenis. Tot dusverre, had men geloofd, op het voorgeven van die van chez nous, dat zekere tribunus Curée in 1804 de eerste het voorstel gedaen had, om Bonaparte tot keizer te verheffen. Gansch bezyden de waerheid: uit den kostelyken tekst door onzen municipalen sekretaris zoo gelukkig voor vergetelheid bewaerd, blykt ten duidelykste, dat Toon niet enkel het voorstel deed tot eene aenbieding der kroon, maer dat hy dezelve motu propria den kleinen kaporael aenbood, in een woord, hy was het fameus senatus-consultum van 28 Floreal jaer XII en de publieke opinie een jaer vooruitGa naar voetnoot(3). Daer uit volgt, dat de citoyen Curée zich aen een plagiaet ten nadeele van onzen schranderen Eijerboer heeft schuldig gemaekt; want die citoyen, overigens een braef man, is tot staet gekomen, en onze stadgenoot zit nog altyd met zyne eijeren. De olie eindigt echter met boven te dryven, en het is te verhopen, dat Mr Thiers, wiens historische onpartydigheid gewaerdeerd wordt, by de tweede uitgave van zyne Histoire du Consulat onzen boer zal geven wat elken boer toekomt. Verliezen wy ondertusschen Tigon den Reuze niet uit het ooge, want wy hebben met hem nog niet geheel afgerekend. Mr Bourceret, die in zyne kwaliteit van sekretaris nog al veel heeft moeten weten, na (bladzyde 35) voor den honderdsten keer de historie van het handwerpen herzift te hebben, verhaelt ons, dat de gemelde Reus woonde in den Kleinen Eekhof, aen het Scheldestrand. Hy had, voegt hy er by, eene schuilplaets onder de bedding van den stroom, waer men eenen ‘zetel van massief goud zou vinden, als men er konde aen geraken.’ Ja zeker, als men er konde aen geraken, anders zou men zich niet achter het oor zitten te krabben, om de tien millioenen voor de krygsgronden te vinden. Maer that is the question, welke wy der wysheid van onzen Raed moeten overlaten. Voor het overige, en altyd volgens de getuigenis van den sekretaris der Municipaliteit, zou de Eerste Consul op onzen Ommegang niet minder aendacht hebben genomen als op de negen witte paerden, welke de Stad hem vereerde, terwyl zyne gemalin Josephine de Beauharnais een uitmuntend schilderstuk van onzen vermaerden OmmeganckGa naar voetnoot(1) ontvingGa naar voetnoot(2). Alzoo ontbrak er niets aen de feesten, noch den eerewyn in het vergulde voeder, noch de eerewacht met eenen kolonel, noch zelfs geen douaniersGa naar voetnoot(3) om lierdichten te makenGa naar voetnoot(4). Van de andere groote feesten onder het Keizerryk: bezoek van Napoléon en Maria Louisa (1810), geboorte des konings van Rome (1811), bestaen geene byzondere beschryvingen. De laetsten echter waren zeer bezienswaerdig, wegens de toepasselyke inrigting van den Ommegang. Deze had toen van de oude stukken nog behouden den Reus en de Reuzin, den Walvisch en het zeeschip, de wagens van Vulcanus, Neptunus en Europa, al het overige was door ouderdom versleten en onbruikbaer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geworden, was vervangen door zes zinnebeeldige wagens, doormengd met piketten ruitery, gekostumeerd als mamelukken. Het Keizerryk had toen het toppunt zyner glorie bereikt en zou nu nog rasser ondergaen dan het was opgekomen. Sic transit gloria mundi: nauwelyks was de fransche adelaer te Waterloo geveld, of men haestte zich, onder het brommen der klokken, de vlaggen uit en de vetpotjes aen te steken, niet ter eere van dezevictorie - men had genoeg te doen met het verplegen harer slagtoffers, - maer omdat de man van 1803 en 1810 verraderlyk was gekaept geworden!Ga naar voetnoot(1) Haesten wy ons er by te voegen, dat het een spectacle par ordre was, en men weet wat zulke spektakels beteekenen. Geheel anders was het gelegen met de terugkomst der in 1794 geroofde kunstschatten: dat was een regt volksfeest vol ongedwongene vreugde. Onze kleine Van der Borcht inzonderheid was er zoodanig door geraekt, dat hy als buiten zich zelve op zynen manken Pegasus sprong en dien fameuzen Parnas-Galm aenhief, uit welken wy deze naklanken opvangen.
Triumph! - dat Verrukking de Wolken doe Scheuren!
't Is uyt voor onz' Schatten nog langer te treuren!
Daer 's Ommeganck, - Stiers - Regemorter - Van Hal, -
Met Rubens - Van Dyk al hun luyster gebral!!! -
Gy lééft nog?! Triumph! 's Hemels vyligen zégen
Behield U by Vrankeryks brandenden haat?! -
Verrukking! - Dankzeggingen juichen u tégen
't Kunst minnend gevoelen, vergeld, uwe Daad.
Rymeling van eenen kwast, die het zeer ernstig meende, als hy, door zulk een gebrul, aen de vier kommissarissen hulde bragt, die onze kunstschatten in Frankryk waren gaen opzoeken. Wy herinneren ons nog de triumfante inhaling derzelve (5 Dec. 1815). In de kinderscholen zoowel als in de herbergen was over die inhaling vooraf veel gesproken geweest, en voorop verlustigde men zich in het schoone schouwspel, hetwelk het paradeeren van eenige honderde schilderyen, gelyk de kerkvanen by de processie langs de straten gedragen, zou opleveren, te meer daer de stoet nagenoeg den grooten cirkel zou volgen. Zoo spraken de schryvers en kunstenaers, die toen nog in de eerste broek stakenGa naar voetnoot(1), en men kan denken, hoe zy werden te leur gesteld, toen zy van de Markt zagen komen afgezakt drie groote vrachtwagens, op welke de schilderyen veilig waren ingepakt, maer volkomen onzigtbaer. Hoe prozaïsch! Zelfs had men ons de illusie niet gelaten van kunstwagens, door de kweekelingen der Akademie met oranje koorden voortgetrokken, want de paerden waren niet uitgespannen! Onze Ommegang werd als het ware gelast het koningryk der Nederlanden in te huldigen. Ter gelegenheid van het bezoek van Willem, erfprins van Oranje, en van zyne gemalin, Anna Paulowna van Rusland (Oct. 1816), hield de Reus tot HH. KK. HH. eene bombastige aenspraek, in welke hy hen eene les uit de belgisch-romeinsche historie voorlezende, hen herinnerde, dat hy, Druon Antigon, geen Reus maer een Rus was, by gevolg een landgenoot van mevrouw de grootvorstin; en dat hy, Willem, afstamde van Dodo, staetsdienaer van koning Pepyn van HerstalGa naar voetnoot(2). Dat riekt zoo al wat naer hofsche pluimstrykery; doch dat onze Reus, by het uitkramen dier historische ketteryen, het ten beste meende, blykt uit den volgenden raed, welken hy den prins gaf. Bouwt uwen vorsten troon op achtien braeve leeuwen,
Die 't Neerlands Koningdom om Waterloo vereeuwen;
Zoo gy den weyzen raed uyt hunne muylen hoort,
Jaegt dan den vleyer weg die uwen roem vermoort...
Van deze inhaling, bestaet geene beschryving, zoo min als van de bezoeken van Koning Willem, aen eene van welke de herinnering verbonden is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de opening der eerste yzeren brug aen de Oude Dokken, alswanneer ook het Nassauplein gedoopt werd (Oct. 1822). Het is al wonder, want terwyl Entheaume ons van naeldje tot draedje alles beschreven heeft, wat er is voorgevallen by de instelling eener kunst- en lettermaetschappy en by de inhuldiging van 's Konings afbeeldselGa naar voetnoot(1) (Aug. 1816), kunnen wy
die plegtigheid slechts aenstippen, even als den luisterryken muziekalen pryskamp der Groote Harmonie, by welken achttien muziekgenootschappyen optraden (Aug. 1826), voor memorie moeten vermeldenGa naar voetnoot(2). Alvorens echter van de festiviteiten, onder de ouderlandsche regering gevierd, af te scheiden, zullen op het tegenwoordig schip wyzen, hetwelk eene niet onbelangryke historische herinnering oplevert. Hetzelve werd gebouwd in 1620, juist één jaer vóór de opzegging van het twaelfjarig bestandGa naar voetnoot(3), van dit zelfde bestand, hetwelk den 9n April 1609 te Antwerpen werd gesloten, dank aen de bemiddeling der gezanten van Frankryk en Engeland, die hier den 19n February deszelfden jaers, als prinsen waren ingehaeld, blykens een relaes dat daerover in den tyd by Anthoni de Ballo in het licht kwam. By het laetste bezoek van Koning Willem (Mei 1829) werd onze Reus met zyn geheel gezelschap te huis gelaten. Deze verzuimenis moest voor het huis van Oranje de ergste gevolgen hebben. Wat was trouwens het doel van dit bezoek hier en elders? Zich van 's volks meening omtrent de handelingen der regering te vergewissen. Nu, dat doel werd volkomen verkeken: Willem, die wekelyks aen de minsten zyner onderdanen gehoor verleende, al kwamen zy dan ook zonder witte handschoenen en verlakte laersjes ten hove, Willem was niet te genaken dan door luiden, die hem de waerheid niet wilden of durfden zeggen. Zelfs Willems, die man van echt nederlandschen bloede, de bard die 's Konings komst in 1822 zoo gemoedelyk had toegezongen, Willems had zyne lier ontspannen, en dit stilzwygen des dichters zou een wenk hebben moeten wezen voor die welke niet hoorende doof waren. Al diegenen, welke den vorst tegen de vleijers zouden hebben kunnen waerschuwen, bleven dus weg of werden aen kant gelaten, en daerom ook vader Druon, wiens vrypostigheid men niet minder duchtte als degene van zynen gezel Toon Koekeloer. Dit orakel van de Eijermarkt was insgelyks niet in de gelegenheid zich te uiten, althans liet niets hooren. En zie aen welke dunne draden de koningskroonen hangen! Wie weet, welke wending de zaken zouden genomen hebben, hadde men onzen oude of het orakel laten spreken! De vleijery en de koppigheid schikten het anders, en het met zooveel moeite aen een gelymde koningryk der Nederlanden scheurde onwederroepelyk in twee. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII.
feesten van rubens. - 1840.
De belgische staetsomwentelinge, voor Antwerpen ingeluid door eene verschrikkelyke ramp (Oct. 1830), welke als de voorbode van andere plagen en ellenden scheen te wezen, was in tegendeel het sein van eene regering, die ons rust en vrede zou verzekeren, en eene gansche reeks van gedenkwaerdige feesten aenbrengen. Deze vingen zelfs seffens aen, en, terwyl de puinen van S. Michielsentrepot nog rookten, en het Zuidkasteel ons nog met zyne vuermonden dreigend aengaepte, vierde men de blyde inkomst van den eersten Koning der Belgen (21 July 1831), by welke gelegenheid, de maetschappy van Philharmonie (in 1813 opgerigt) de eere en het geluk had, den nieuwen Souverein het eerste feest aen te bieden. Het was eene regt Blyde Inkomste, by welke wy slechts kunnen vergelyken het hartelyk onthael, hetwelk de eerste Koningin Louisa-Maria van Orleans, by hare intrede wedervoer (Oct. 1832). Korts daerna van de lastige nabuerschap des vyands ontslagen zynde (Dec. 1832), kon Antwerpen met onbeklemd gemoed het eene feest na het andere openen. Eerst en vooral vierden wy de opening van de tweede sektie van dien nationalen spoorweg, die aen onzen doorvoerhandel eene nieuwe baen tot herstelling der oude betrekkingen met Keulen zou geven (3 Mei 1806). Daerna was de beurt aen de kunst, en begonnen wy te arbeiden aen de oprigting van Rubens standbeeld. Verbeiden wy hier eene poos, om het gezamentlyke der opsieringen te bewonderen, door dewelke men, om zoo te zeggen, de stad in de eeuw van den vorst der Vlaemsche School had trachten terug te tooveren. Wy staen op de Meir: de roijale plaets van Antwerpen, prykt aen het oosteinde met eenen triumfboog van Rubens vinding, en haer westeinde met die Kunstbrug, welke, naer men verhaelt, zekeren djeck zoo zeer in verrukking zou vervoerd hebben, dat hy ze wilde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FEESTEN VAN RUBENS. - 1840.
kunstbrug op de meir. koopen, om ze te Londen ten toon te stellen. Elders, op de Groote Markt, staet de praelboog de Stad Antwerpen voorstellende, en een andere op S. Jacobsmarkt herinnert aen de Fransche Furie, welke langs daer inbrak, om de stad te overrompelen, doch schandelyk werd afgeslagen. Verder op de Beurs en aen het Museum herinneren toepasselyke zinnebeelden aen handel en kunsten. Voor het overige het is Rubens alleen niet dien men verheerlykt, maer de geheele Vlaemsche School, al de befaemde tydgenooten des grooten meesters. De Stad heeft dan ook de gelegenheid waergenomen, om eenige harer celebriteiten in het openbaer voor te brengen of hun aendenken te verlevendigen: Gilbert Van Schoonbeeck, Christoffel Plantyn en Franciscus Van Sterbeeck hebben hun gedenkteeken, zoowel als Quinten Massys, Otto Venius, Toon Van Dyck, Jakob Jordaens, David Teniers en anderen. De geleerde schaer der Bollandisten is ook niet vergeten. Ziehier eenigen der opschriften door Mr Génard meêgedeeld: zYt aLLe WelkoM, WY VIeren De pLeCht Van rUbens. Op het huis waer Van Dyck geboren is, ‘de Beirendans,’ oude Korenmerkt. sUb hoC teCto nasCItUr Op eene andere plaets: Daer kunst en vrede schuylt,
Moet twist en haet vergaen.
't is RUBENS feest! geen list,
Geen tweedragt mag bestaen.
Jonst baert konst
Tweedragt voed list
Door jonsten en konsten
Weêrhoud men den twist.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jesuiëtenplein.Op den Obelisk, 40 voet hoog, op 4 cartels in witten marmer, waerboven eene star, las men de volgende opschriften: heribertus rosweydus Op den achterkant waerop het begin van het reuzenwerk, in 1643, tot het einde van 1773, van het zelve stond aengeduid: ACTA Op den achter kant las men de vier vermaerde versen aen den geleerden Antwerpenaer Papenbroeck toegewyd; te weten: quod rosweidus praepararat Op den zykant, rechts, stonden de namen der andere medewerkers, Hagiographen: collaboratores. Op de andere zyde las men de namen der drukkers van Antwerpen welke de 50 eerste deelen gedrukt hebben van het werk de Acta sanctorum, 1643-1770, te weten: typographi. Op het beeld van Jongelincx, op den Oever: qui statuis, animam, mirabilis, indidit ipsis, Daerby: jacobo jongelingo Op het S. Juliaens gasthuis. her Jan tUCLant CanonIC Op het huis van Rubens. haC In aeDe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Huidenvetterstraet.Op het huis van Quinten Massys. De gulde sim voorheen eenre loove
En was bewoond door Quinten Metsys
Met zynen wyfe, gy mogt het gelooven,
Alyt van Thuyl, hiervan is bewys.
1507.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het huis van Abraham Janssens, in de Korte Clarastraet: Abraham Janssens kunstschilder
En Sara Goetkind, zyn vrouw
Woonden in dezen bouw.
1631.
Op het huis van Frans Floris: Bloemstraet.
Frans de Vriendt, alias Floris, schilder,
En Clara Baudewyns, zyne wive,
Bebouwden deez' erf tot hunnen gerive.
1563.
Op het huis den Draeck: Hier stierf Abraham van Meerle, plaetsnyder,
en Constantia Alewyns, zyn huysvrouw.
1657.
Op Jordaens' huis: Hoogstraet.
Dit huys heet den Paternoster;
Hier woonde Jaeck Jordaens en van Oort's oudste dochter
zyn huysvrouw.
Op Isabella Brandts huis: Hier woonde Isabella Brandt
Des griffiers dogter hoog geboren
Door Rubens in den echten band
Was zy de eerste uytverkoren.
1609.
Brandt in Liefde.
Op vader Fourments huis: Oude borze.
Voorheen onder dees dak, schuylde een eerbaer maecht
De peerle van de stad. Zy had al wat behaeght.
Helena was haer naem, uyt Fourment's stam gesproten,
In Rubens tweeden band was zy in hecht gesloten.
1630.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Korte Clara straet.Christiaen vanden Queeckborne. - Anthonis van Palermo, vermaerde schilders en kunstkampers, oude dekens der Ste Lucas Gilde, bewoonden 1562, de huyzingen, hoek vande Pruynenstraet ende Corte Clara straet. (S. 3, No 158-159).
Dit zyn slechts eenigen der opschriften van 1840; want men kent de wooningen van meer andere kunstenaers uit Rubens tyd; byvoorbeeld Geeraerd Zegers († 1651), woonde op de Meir, No 48, regt over de Clarenstraet; Hendrik Van Balen, de oude, († 1632), in de Lange Nieuwstraet, No 78; Godgaf del Mont, (1644), in de Prinsenstraet, achter de kapelle van Gratie; Cornelis Schut, in het Gouden Leêrhuis, te S. Willebrords; Otto Van Veen, († 1629), op Sint-Jacobsmarkt en in de Otto-Veniusstraet; Jan Van Bochorst, in het Hopland; Jan Fyt, in de Kloosterstraet; Jan Wildens († 1653), in de Lange Nieuwstraet. Intusschen had de kermis ook hare keerzyde, en vooreerst was het kapitale stuk van het feest, het bronzen standbeeld, niet gereed en had men zich met een plaesteren moeten behelpen; ten andere was het weder zoo ongenadig, dat een groot gedeelte der decoratiën, door wind en regen zeer beschadigd werden. Eventwel kon de inhuldiging van het plaesteren model, den 15n Augusty onder vry gunstige omstandigheden plaets grypen, alsook de drie uittogten van den Ommegang gedurende de Kermisweek. Men kan hem hier voor zien voorby ryden. Behalve de Rubenswagen, met de noodige wyzigingen naer dien van 1638 herschapen, bevonden zich by den stoet een Drukkers- en Munterswagen, op welke men dichtjes drukte en penningen sloeg ter eere van Mynheer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rubens en den stempelsnyder Jonghelincx. Het bronzen standbeeld kwam eerst drie jaer later aen, en werd den 9n Augusty 1843 's morgens vroeg gelukkiglyk op het voetstuk geheschen, hetwelk men op de Groenplaets bereid had; het Burgtplein, waer het model gestaen had, van zulk een monument gansch ongeschikt zynde bevonden. Een gedenkpenning van groot modul en een prachtalbum in folio, hebben het aendenken dezer feesten vereeuwigd, aen welke de Stad honderd duizend franks had te kost gelegd, daeronder de overname van het standbeeld en wat er van todden en vodden aen hing. Behalve het toemaetje op de Rubensfeesten, vierden wy er in 1843 nog twee andere: een bezoek van Victoria, koningin van Engeland met het brusselsche Hof (19-20 September), en de vereeniging der Schelde met den Rhyn, door de voltooijing der spoorbaen (15-19 October). Van het eerste heeft Mr Wappers, destyds directeur der Akademie een regt koninklyk aendenken mogen behouden, hem door de britsche vorstin en haren gemael, prins Albert van Saksen-Koburg, vereerd. Wat aengaet
zilveren vaes. - 1844Ga naar voetnoot(1).
de inhuldiging van den Rhynspoorweg, wylen Theodoor Van Ryswyck bezong deze gebeurtenis in eene officiële Ode; byna te zelfder tyd dat hy den ontslapen Willem I eene Hulde bragt, welke zoowel van de onafhankelykheid als van de belangloosheid van onzen volksdichter getuigt; trouwens, wy hebben nooit geweten, dat onze vriend Door, die met het stamhuis van Oranje vry hoog liep, van hetzelve ooit iets hebbe genoten. Hier moeten wy wederom verpoozen, en wel ten gevolge van eene leemte door verscheiden hardnekkig elkander opvolgende noodjaren veroorzaekt. Nochtans, schoon de schakel gebroken was, de hoop op betere tyden was steeds levendig, en wy willen er geen ander bewys van dan het ontwerp van een jaerlyksch Gemeentefeest, hetwelk gedurende die verpoozing op het Stadhuis ter tafel kwam. Gewigtig ontwerp, want voor de parochiekermissen, welke aen de hervormingen der Republiek ontsnapt waren, zou het eene kwestie van dood of leven zyn. Ook hebben wy aen dezelve in onze Nieuwe Geschiedenis van Antwerpen een paer bladzyden gewyd, welke wy hier willen inlasschen als eerstelingen van het ter perse liggende tweede deel. Zie hier wat wy in het Ve hoofdstuk zeggen: ‘Nimmer hoorde men misschien luider gekrysch dan toen de Gemeenteraed het bestond de stadskermissen aen te roeren. Voorheen, dit is genoegzaen geweten, had elke parochie, elke kerk, elk klooster, elke kapelle haer jaerlyksch feest, en byna elke buert had deze plegtigheden tot voorwendsel genomen, om er zich een kermisfeestje uit te scheppen. Eenige moeten zeer oud zyn geweest, zooals degene van S. Norbertus en S. Jan, die met de kerkfeesten van S. Michielsabtdy en het Beggaerdenklooster samenliepen. Dan, het hinderlyke van zoo vele kermissen was reeds vroeger bekend: de lediggang en de geldverkwisting, aen welke zy gewenden, waren de bronnen van allerlei ongeregeldheden, welke Philips II had getracht te beperken door het instellen eener provinciale kermis voor de dorpen (1589). Kozyn de koster, zooals de groote Fritz zynen geminden broeder Jozef II schertsend noemde, was nog verder gegaen en had beproefd er met eenen slag door te kappen, door de oprigting eener algemeene landskermis, op den tweeden zondag na Paschen, weshalve niemand naer eene kermis in de buert gaen kon, zonder zyne eigene te verbeuren (1786). De pooging van den nieuwzieken keizer mislukte. Vrouwe de Republiek meende het ernstiger en dacht wel, dat zy de kermissen met de rest had weggerafeld, maer zy had abuis: de kermissen hadden zich onder het huiselyk dak verborgen, en juist in die droeve dagen, toen men de jakobynsche mommeryen van de Redegodin, van de Ouden en Jongen, enz. met den Walvisch voorop zag door de straten komen, werd er menig huisgezin gevonden, in hetwelk de geliefde parochiekermis by het omgaen der rystpapschotel in stilte herdacht werdGa naar voetnoot(1). Ook waren de tempels zoo ras niet heropend, of byna al de oude kermissen kwamen uit hare schuilhoeken te voorschyn. Eenigen echter waren door het lange vasten zoodanig uitgeput, dat zy op de plaets plat dood nedervielen, gelyk die arme S. Jannekenskermis van de Melk- en Eijermarkt; maer anderen, schoon hare tempels vernield of ontwyd waren, hielden het nog moedig volGa naar voetnoot(2). Geen parochiefeest werd ondertusschen drukker gevierd dan dat van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S. Jacobs: daer was het drie dagen volop in al de straten met tenten en vlaggen en van daer ook kwamen de krachtigste protestatiën. Men kan dan ook denken, hoe onze Burgemeester te moede was, toen hy op het Stadhuis eene petitie kreeg, waerby “de ondergeteekenden met den diepsten eerbied” dit en dat betoogden, om te bewyzen, dat het goed en oorboorlyk zou geweest zyn, de gemelde S. Jacobskermis van het ontworpen dekreet van afschaffing uit te zonderen en haer in haren vollen luister te handhaven, hetwelk doende, zou goed gedaen zyn, enz. De kwestie was op zyn minste lastig, en indien het kauwetteren der vischleursters en marskramers, met dat van de tappers over het verbod van het willekeurig dansen in de herbergen (1839) eene populariteit niet hadden kunnen deeren, wie verzekerde, dat zy zou blyven pal staen, als zy eene gansche parochie zou op den hals krygen? Na langdurige beraedslagingen en rype overweging, besliste de Raed het pleit tegen de parochiekermissen: te rekenen van 1o January 1847 werden allen voor afgeschaft verklaerd, uitgenomen degene der twee buitenparochiën en de kleine kermisGa naar voetnoot(1), welke laetste men aen haer zelve overliet, waerby zy echter niets van hare vrolykheid heeft verloren, getuige het jaerlyks immer digter bezet Burgtplein, waer eene regt vrye jaermarkt wordt gehouden, immers ieder stelt er zyne loods, tent en kraem naer eigen genoegen. Het eerste gemeentefeest zou nu, volgens dekreet, in Oogstmaend 1847 moeten zyn gevierd geworden; maer de hongerplaeg, de February-revolutie en een cholerabezoek stelden er drie jaren goede orde op, weshalve het slechts in 1850 kon plaets hebben.’ Lod. TORFS.
N.-B. Onze lezers zullen uit bovenstaenden artikel al het belang, en de geschiedkundige weerde beseffen, dat het Feestalbum van Antwerpen, door Mr Lod. Torfs geschreven, oplevert; dit stuk heeft ons dunkens geene andere aenbeveling noodig. De Redaktie. |
|