De Vlaamsche School. Jaargang 10
(1864)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 117]
| |
Ferdinand de Braekeleer.De befaamde kunstenaar, wiens trouw afbeedsel wij mededeelen, zag te Antwerpen het eerste levenslicht ten jare 1792. Zijne ouders waren goede ingezetene burgers dezer stad; zijn vader oefende het smedersambacht uit, en hiet Joannes Ferdinandus Josephus de Braekeleer, zijne moeder was Jufvrouw Joanna Bernardina Antonia Segers. Nog zeer jong zijnde, verloor Ferdinand zijne ouders, en werd opgevoed door zijn oom den Eerweerden heer Arnoldus De Braekeleer, oud overste van het gewezen klooster der eerweerdige paters Miniemen aldaar. Zijn oom ontwaarde in hem eene groote neiging voor de kunst en plaatste hem op zijnen vijftienjarigen ouderdom als leerling in teekenen schilderkunst bij den verdienstelijken Matheus van Brée; hij volgde de lessen der Akademie in beeldende kunsten waar hij beurtelings al de eerste prijzen behaalde. Reeds in 1813 werd hij bekroond in den prijskamp voor de geschiedkundige schildering in de Maatschappij ter Aanmoediging van Schoone Kunsten. In 1815, wanneer de daartoe aangestelde kommissieGa naar voetnoot(1) met de moedige medewerking der leden der Maatschappij ter bevordering van Schoone Kunsten, onder de hooge bescherming van Z.M. Willem I, onze ontroofde meesterstukken van Rubens en andere groote meesters, in 1794 als nationaal goed door de franschen aangeslagen, in Frankrijk gingen terugeischen, had de Gouverneur der provincie, als herinnering van dit feit, den bestuurder der Akademie verzocht, hem den leerling aanteduiden die met de meeste vrucht eene buitenlandsche kunstreis kon | |
[pagina 118]
| |
ondernemen. Het was Ferdinandus de Braekeleer die door hem werd aangeduid. Op 3 December, na verschillende wederwaardigheden, vertrokken de langverwachte kunststukken uit Brussel, en twee dagen daarna, werden zij langs de Berchemsche of Keizerlijke poort, onder het luiden der klokken en het losbranden van het kanon, plechtig ingehaald door al de leerlingen der Akademie, onder den toeloop van duizende en duizende burgers. De bijzonderste leerlingen droegen hunne vroegere eermetalen op de borst. De eerste en voornaamste wagen werd door hun aan oranjekoorden voortgetrokken en zij geleiden de peerden der volgende met zijden linten van dezelve kleur, in een woord gansch Antwerpen was te been; het was een van die roemrkije dagen waarvan men er weinig in onze kunstgeschiedenis aantreft; ook besloot men dien heugelijken dag te vereeuwigen. Na dat de stoet door de bijzonderste straten getrokken was, met de groote platte wagens, waarop de meesterstukken rustten, hield men op de Grootemerkt, voor het Stadhuis, stil, waar de leden der kommissie alsook de bijzonderste leerlingen door de provinciale en stadsoverheden ontvangen werden; en een verslag van het gebeurde werd op staanden voet opgemaakt en eermetalen werden de leden der kommissie overhandigd. Mijnheer de gouverneur las het volgende stuk, dat hij den jongen de Braekeleer ter hand stelde:
Le Sr Ferdinand de Braekeleer d'Anvers, est désigné pour voyager en pays étrangers afin de se perfectionner dans l'art de la peinture.
Le Baron de Keverberg de Kessel, Chevalier de l'ordre du lion Belgique, Gouverneur de la province d'Anvers.
Vu le rapport du conseil d'administration de l'Académie Royale de peinture à Anvers du 4 Xbre 1815 et le certificat de la Société d'Encouragement des Beaux-Arts de la même ville, rédigé en séance du 24 Août 1813 d'où il résulte que parmi les jeunes artistes qui honorent par leurs talents l'Académie précitée, Mr Ferdinand de Braekeleer, natif d'Anvers, s'est particulièrement distingué en remportant au concours de 1809 le premier prix de dessin d'après l'antique et à celui de l'an 1811, le premier prix de dessin d'après la nature et l'anatomie pittoresque; et enfin en méritant par son application particulière et ses heureux progrès le grand prix de peinture décerné par la Société d'Encouragement des Beaux-Arts aux concours de 1813. Vu l'article 9 du titre 3 du règlement du 19 Thermidor an XII arrêté par Mr d'Herbouville, préfet du département des deux Nèthes, portant que l'élève qui aura remporté le grand prix recevra pendant trois ans un traitement annuel de deux mille quatre cents francs pour continuer ses études dans les pays étrangers. Considérant que pour l'application de la disposition qui précède, il ne peut être choisie une époque plus solennelle que celle où les amis des Beaux-Arts célèbrent le retour dans la ville d'Anvers des tableaux qui par l'abus de la victoire en ont été enlevés. Jaloux d'ajouter à l'éclat de ce jour un souvenir qui serve d'encouragement aux talents: Arrête: Art. 1r. Le Sr Ferdinand de Braekeleer est désigné pour jouir de la faveur accordée par l'article 9 du titre 3 du réglement du 19 Thermidor an XII à l'élève qui remporte le grand prix. Art. 2. En conséquence il lui est accordé pendant trois ans un traitement annuel de deux mille quatre cents francs pour continuer ses études dans les pays étrangers. Les trois années seront employées de la manière suivante: Deux ans et six mois à Rome et six mois en Allemagne, en France, ou en Angleterre pour en visiter les cabinets et galeries de tableaux. Il partira au printemps prochain. Art. 3. Il sera statué par un arrêté subséquent sur le mode de payement du traitement accordé par l'article 2. Art. 4. Expédition du présent sera adressé à Mr Ferdinand de Braekeleer, pour lui servir de titre à MM. les Membres du Conseil d'Administration de l'Académie Royale de peinture, à ceux de la Société d'Encouragement des Beaux-Arts et à M. le Maire d'Anvers, pour information. Donné au Palais du Gouvernement à Anvers le 5 Décembre 1815. (Signé) le Bon DE KEVERBERG. Pour expédition conforme: Le Gouverneur de la province d'Anvers, Le Bon DE KEVERBERG.
Onnoodig te zeggen dat er maar een kreet in de stad te hooren was, die van: Braekeleer mag naar Rome gaan; aan gelukwenschingen ontbrak het ook niet; de jeugdige kunstenaar werd onverwachts het voorwerp van eene algemeene feestviering; ook was hij ten uiterst getroffen bij het ontvangen van bovengemeld stuk, waaraan hij zich geenszins verwachtte. Doch ongelukkiglijk voor hem, werd er geen gevolg aan gegeven; het was eene van die beloften, gedaan in een oogenblik van opgewondenheid, en welke nog niet rijp voor uitvoering zijn; de redens des uitstels zullen wij hier niet onderzoeken, daar wij alleen feiten willen aanhalen. Het was in allen geval, onzes dunkens, voldoende, om een opkomend talent te dooden, en eene teleurstelling weinig waardig van ernstige staatsoverheden. Ook vreesde men, dat deze zoo bittere teleurstelling Braekeleer ten grave zou gebracht hebben. Na langdurige briefwisselingen tusschen de stads-, provincie- en staatsoverheden, besloot men eindelijk eenen prijskamp in te richten waarvan de primus voor vier jaren, op rekening van den Staat, eene kunstreis in Italië zou mogen doen. In 1819 had de eerste prijskamp plaats, genaamd van Rome; het was de teleurgestelde jeugdige kunstenaar die den zegepraal behaalde; hij vertrok nog hetzelfde jaar naar Italië, waar hij zijne studiën ernstig voortzette; in 1823 keerde hij in zijn vaderland terug. Ferdinandus de Braekeleer is dus de eerste primus der groote prijskampen in de schilderkunst der Koninklijke Akademie van Antwerpen geweest, onder het beheer van Z.M. Willem I, Koning der vereenigde Nederlanden ingesteld. Op 16 october 1827 trad hij in het huwelijk met jufvrouw Maria Leys, dochter van Henricus-Josephus-Martinus Leys, plaatdrukker, en Maria-Theresia Craen; zij is de zuster van Hendrik Leys, een der beroemdste kunstenaren van België, en dien de Braekeleer de eer heeft gehad, tusschen zijne leerlingen te tellen. Hun echt werd met niet minder dan tien kinderen gezegend. 's Meesters werken opsommen, zou ons te verre leiden; daarom zullen wij ons bepalen met de volgende bijzondere voortbrengselen aanteteekenen: De Spaansche furie in 1576 te Antwerpen, welke het museum | |
[pagina 119]
| |
der werken van oude meesters aldaar bevat; De verdediging tegen den aanslag van den hertog van Alençon in 1583, in bezit van prins Galitsen te St-Petersburg; De Graaf van Half Vasten, in het museum van Brussel; St-Thomasdag, in de verzameling van Z.M. den koning van België; de Dorpsmuziekschool, toebehoorende aan M. Delsere te Parijs; Maria Delalaing, verdedigende Doornik, aan M. Weimar te 's Gravenhage; Kenau Hasselaer, verdediging van Haarlem, te Haarlem; Het kasteel van Antwerpen, na de overgaaf, aan M. Henri Legrelle te Antwerpen; De antwerpsche Kermis, aan den wel edelen heer baron Gilles de Pélichy; De Vledermuis, in het museum van Gent; De oude zieke, aan M. Van Geertruyen-Schram te Antwerpen; Het gelukkig huishouden, aan den graaf van Schoenbern te Wiesbaden, enz. Wij zouden deze opsomming oneindig kunnen uitbreiden, doch daar het onmogelijk is eene volledige lijst van schilders werken te vormen, willen wij ons met bovenstaande bevredigen. M.F. de Braekeleer, heeft even als de bijzonderste meesters van vroegere dagen, eenige sterkwaterplaten uitgevoerd, die zeer schaarsch zijn. Onder zijne talrijke leerlingen tellen wij Hendrik Leys; E. de Block; Jacob Jacobs; Molyn, K. De Cocq; Const. Wauters; A. Serrure; Marchouw; Venneman, vader; Hunin; Mols-Brialmont, L. Carolus; J. Carolus; L. Somers; H. Mathysens; A. de Braeckeleer zijn neef, en zijne twee zonen Ferdinand en Henri den eerste is overleden. Aan bijna al de maatschappijen en kunstinstellingen des lands is de naam van de Braekeleer verbonden; onze schilder was een der ieverigste leden der maatschappij Sciences, Lettres et Arts; het was hij, die destijds voorstelde de bijzonderste gebouwen en gedenkteekens der stad te doen graveren, hetgeen men, jammerlijk genoeg, niet heeft voortgezet; hadde men 's kunstenaars raad gevolgd, er zouden zoovele belangrijke zaken voor de geschiedenis niet verloren zijn gegaan. In 1836 werd hij tot lid van het gemeentebestuur gekozen, welk ambt hij vervulde tot in 1842; tijdens de feesten van Rubens, in 1840, nam de Braekeler een groot deel in de werkingen; het was aan hem dat men het ontwerp van de kunstbrug op de Meirplaats te danken had, alsook van verscheidene andere versieringen die toen Antwerpen opluisterden. In 1824 werd hij tot werkend lid der Maatschappij ter Aanmoediging van Schoone Kunsten genoemd. In 1839 benoemde Z.M. de koning hem tot ridder der Leopoldsorde. In 1847 werd hy benoemd als aanwezig lid der Académie Royale de Belgique. In 1855, bij de stichting van het Musée des Académiciens, werd hij tot lid genoemd; in deze verzameling prijkt reeds een zijner werken alsook zijn afbeeldsel door den kunstenaar zelven uitgevoerd; het tafereel stelt: de Schoolmeester voor. In 1861 werd hij tot lid benoemd der Akademie van St.-Petersburg, eene onderscheiding die nog aan weinige kunstenaren te beurt gevallen is. De stad en het staatsbestuur willende een bewijs van hoogachting geven aan 's mans langdurigen en onvermoeiden arbeid, noemden de Braekeleer, in 1864, tot medebewaarder der Museums van Antwerpen; deze onderscheiding werd door het publiek met voldoening vernomen. Wij zouden in verschillende beschouwingen kunnen treden, over 's mans lotgevallen en wederwaardigheden, doch bepalen wij ons te zeggen dat 's meesters talrijk kroost, hem natuurlijk groote werkzaamheden oplegde, waaraan hij nooit gefaald heeft; de Braekeleer is een deugdzaam huisvader, die enkel en alleen, uit liefde voor het schoone en het goede arbeid! Onze stadgenoot heeft een prachtig tafereel voltooit, dat op de aanstaande tentoonstelling van Antwerpen prijken zal; het zal, wij zijn daarvan overtuigd, eene perel te meer zijn, aan 's meesters kunstkroon. Désiré van Spilbeeck. |
|