de schoone kunsten, neemt het besluit, by gelegenheid van het tweehonderdjarige feest, der instelling zyner beroemde Akademie, een gedenkteeken te stichten welk een duerzaem nuttig karakter hebbe voor de hedendaegsche vlaemsche kunst.
‘Hy beslist het stichten van een hedendaegsch Museum, noodwendige vollediging der schitterende galery van groote meesters die de school der hoofdstad van de kunsten opgeluisterd hebben.
‘Dit museum zal gevestigd worden in eene der tentoonstellingzalen of in het lokael der koninklyke Akademie.
‘Het zal aengelegd worden door den aenkoop, regtstreeks by de kunstenaers gedaen, van stukken die in de dryjarige tentoonstelling hebben uitgeschitterd.
‘Eene byzondere Kommissie, voorgezeten door het opperhoofd der Gemeente en samengesteld uit leden des Gemeenteraeds, der Akademie en der Maetschappy voor de aenmoediging van Schoone Kunsten, waerby kunstenaers en liefhebbers zullen gevoegd worden, zal met de aenduiding en het aenkoopen der werken gelast zyn.
‘De gelden zullen byeenverzameld worden met eene jaerlyksche som, gebragt op de stedelyke begrooting, met hulpgelden van den Staet en de provincie, vrywillige giften en de opbrengst van jaerlyksche bydragen en inschryvingen tot dit einde in te voeren.
‘De galery zal daerenboven verrykt worden met giften van kunstvoorwerpen welke onze vermogende familiën, burgers of kunstenaers zouden doen. De namen der schenkers zullen ingeschreven worden als een bewys van openbare erkentenis.
‘Er zullen bestellingen kunnen gedaen worden voor het aenleggen eener reeks portretten, stand- en borstbeelden, die de beroemde mannen onzer stad aen het geheugen hunner medeburgers zullen herinneren.
‘Te dien einde zal het borst- of standbeeld van David Teniers, de stichter onzer akademie, er op den dag der inhulding geplaetst worden.’
Het neêrleggen van dit voorstel heeft aenleiding tot eene lange beraedslaging gegeven, waerin verscheidene goede gedachten werden ontwikkeld.
Wy deelen gansch in de opmerkingen door den achtbaren heer Haghe gemaekt: ‘dat indien onze voorvaderen op de gedachte gekomen waren de werken der groote meesters huns tydstips te verzamelen, wy thans niet ontbloot zouden zyn van de voortbrengselen van een groot getal beroemdheden in de kunst.’
Het ontwerp der stichting van een museum van werken van hedendaegsche meesters der Antwerpsche school is niet nieuw; menigmael is het besproken geworden, ook willen wy, hier enkel voor de geschiedenis aenteekenen dat het Musée des Académiciens gesticht is, ten gevolgen van dergelyk ontwerp in de vroegere bestaende Société de St-Luc opgeworpen, en daergesteld by koninklyk besluit van 27 meert 1855, onder het ministerie Piercot.
Wy keuren de gedachten des heeren Bellemans onder een dubbel oogpunt goed; als zynde zeer voordeelig voor de kunst, en dit zullen wy bewyzen:
1o Men kan op geene weerdigere wyze het 200jarig jubelfeest der stichting der Akademie vieren; reeds al te lang, heeft men aenzienlyke sommen gelds verspild aen feestvieringen met lampions en bengaelsch vuer, dan dat men eens iets blyvends mocht stichten; ook is het eene ernstige gedachte de werken onzer hedendaegsche meesters te verzamelen; men heeft goed en wel te redekavelen over de hoofdstad der kunsten, maer ernstig gesproken, wat bezit men ten onzent van talryke kunstenaren onzes tydvaks, die reeds het tydelyke met het eeuwige verwisselden? Wat heeft men van E. Bart, J.B. Berré, Berckmans, G. Buschmann, Cels, L.A. Claessens, Corr, De Jong, Delin, Herreyns, E. Linnig, A. Lion, S. Lion, Mathieu, Meulemeester, Minguet, Noterman, Piéron, Serrure, F. Stoop, F.J. Stoop, Tielemans, Van Dael, Vander Neer, Verbeeck, Verschaeren, en zoo menige anderen wier namen ons thans niet te binnen komen. Wat zal men later hebben van Bource, De Block, Dyckmans, Ducaju, De Bruycker, Dillens, G. Guffens, J.B. Huysmans, Jacob Jacobs, P. Kremer, Lagye, Lamorinière, Lies, W. Linnig, Moerenhout, F. Pauwels, Schaefels, Slingeneyer, L. Somers, Swerts, Van Arendonck, L. Van Cuyck, Van Hove, Van Regemorter, Venneman, Verlat, Witkamp, A. Van Ysendyck, enz. die thans nog geene membres effectifs van het akademisch korps zyn. Wanneer zal men tafereelen hebben van De Keyser, Gallait, Leys, Wappers, Wiertz, enz., de jongsten der akademiekers, die nog jaren zullen moeten wachten vooraleer hunne beurt zal gekomen zyn tot het uitvoeren eener schildery!
2o Het Musée des Académiciens, is alles behalven hetgeen het zou moeten zyn; in plaets van werken van eersten rang te bevatten, zyn deze zeer schaersch, en, geen wonder, meestal hebben de kunstenaers eenen hooge ouderdom bereikt vooralleer men deel kan nemen van deze instelling; ook is het onbetwistbaer dat, met den besten wil der wereld, het byna onmogelyk is, van voor een besteld werk een meesterstuk te bekomen; men maekt geene meesterstukken wanneer men wil, daerom ook is het ontwerp des heeren Bellemans praktisch; buiten de schilderyen der Académiciens, zou men tafereelen aenkoopen in de dryjarige tentoonstellingen; men zou dus werken kunnen uitkiezen wanneer de kunstenaers op hunnen schoonsten leeftyd zyn, en de schitterendste werken voortbrengen. Ter zelfder tyd zou zulke maetregel eenen prikkel zyn om de tentoonstellingen des te belangryker te maken.
Ook kunnen wy geenzins aenvaerden dat het door den heer Bellemans voorgedragen ontwerp, groote moeijelykheid als instelling in zyne tot standbrenging zou opleveren; moet men nu niet even goed de keus doen tusschen de kunstenaren om deel te maken van het Akademiesch korps? Het is waer dat men zich daertoe meestal tot den vreemde richt, maer is het wel weerdig van de hoofdstad der kunsten van België te bogen op de werken van vreemde meesters wanneer men zyne eigene zonen miskent of vergeet?
Waerlyk men wyze ons in Antwerpen eene enkele plaets aen, waer men iets kan vinden voor de geschiedenis, den roem en de eer onzer hedendaegsche kunstschool, buiten ons nederig tydschrift. Hadden wy sedert eenigen tyd de portretten en zekere aenteekeningen over onze kunstenaers niet verzameld er zoude welligt niets bestaen.
Vuriglyk hopen wy dat men het hedendaegsche museum der Antwerpsche school stichte, ter gelegenheid van het 200jarig bestaen der Akademie door David Teniers ingesteld in 1664.
Met recht rekenen wy op de medewerking en de hulp van alle die hunne stad liefhebben; het nageslacht zal hun daer dankbaer voor zyn.
Désiré van Spilbeeck.