De Vlaamsche School. Jaargang 9(1863)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Mijn lievelingsplekje. Waar langsheen vruchtbre beemden De Leistroom helder vloeit, En op wiens groene boorden Het maagdeliefken gloeit, Ginds waar het kronklend vlietje Wegkabbelt in den stroom En waar de vogels zingen In 't loover bij den zoom; Waar alles met de lente Een heerlijk aanzien heeft; Waar boven woud en velden De vlugge zwaluw zweeft; Waar malsche twijgen groeijen En bloemen lief en bont En 't windje ruischt in 't loover Bij zomeravondstond; Daar keer ik geerne weder; Het doet mijn herte goed; Daar is 't dat mijne zangster De snaren galmen doet. Daar is het dat de boezem Bij poozen sneller hijgt, En eene stille bede Der ziel ten hemel stijgt. Daar smaak ik dan een leven Zoo streelend en zoo zacht, En 't schijnt mij of een engel Mij minlijk tegenlacht. [pagina 128] [p. 128] Ik voel een traan in de oogen Die uit het herte vloeit, Terwijl de blik des engels Mij ziel en zinnen boeit. Doch, 't is slechts eene schimme Van wat bestond weleer; 'k Zoek vruchteloos op aarde Zijn minlijk aanschijn weêr. En daarom koom ik dikwijls Wen zachtjens de avond valt, En in den grijzen toren Het eenzaam klokjen schalt. O Lei bij uwe boorden En droom dan aan 't voorleên, Het is met lief en lijden En hoop en liefde heên. En daarom koom ik dikwijls Wat rusten bij uw' boord: O zoo heeft ieder herte Een streek die het bekoort. Emile de Coutere. Deijnze. Vorige Volgende