De kermissen.
Er zyn welligt weinige menschen die van den oorsprong dezer overoude instelling iets weten en het nauwe verband kennen, waerin de kerk tot de thans nog gebruikelyke kerk- of kermissen, die van haer den naem ontleenen, staet.
Reeds in de gryze oudheid was het gebruikelyk, de den Goden bestemde wooning onder de menschen, waer deze hunne offers bragten en hunne gebeden uitstortten, met byzondere plegtigheid in te wyden en vervolgens op den jaerlyks terugkeerenden dag, ter gedachtenis aen deze eerste wyding, een vreugdefeest te vieren.
Toen Salomon in Jerusalem den tempel voltooid had, verordende hy ook eene tempelinwyding, die met grooten luister plaets had. Een groot gedeelte van het joodsche volk was daertoe naer Jerusalem gekomen; de verbondsark en alle heilige vaten van het tabernakel werden, in plegtigen optogt van priesters en levieten gedragen, en in den tempel gebragt; vervolgens sprak Salomon het wydingsgebed uit en de priesters moesten daerby, volgens de heilige overlevering der Joden, 22,000 runderen en 120,000 schapen en lammeren geslacht hebben. Daerna duerde het feest, welke laetste gedeelte aen openbare vermakelykheden gewyd was, nog volle veertien dagen. Ook na de verwoesting van den eersten Salomonischen tempel, toen men den tweeden, onder Zerubabel begonnen, en voltooid had, werd deze onder soortgelyke plegtigheid ingewyd; later, toen dezelve door afgodsdienst was ontwyd geworden, wydde Judas de Maccabeër hem op nieuw, en sedert vierden de Joden hun jaerlyksch tempelwydingsfeest door het houden van vrolyke gastmalen en het verlichten hunner huizen.
Dit oude gebruik ging nu ook op de kristelyke kerk over en heeft zich hoofdzakelyk in de katholieke kerk staende gehouden. Het kerkelyk gebouw werd daermede tot de viering der openbare godsdienst bestemd en geheiligd. De inwydingsvorm was op verschillende tyden ook zeer verschillend.
De geestelyke, die met de inwyding eener kerk belast wordt, moet voor het minst een bisschop zyn, en slechts den paus staet het vry, dit aen een anderen van minderen rang op te dragen. Een heilige, of ook meer soms, worden tot kerkpatroonen of tot beschermheiligen van het nieuwe bedehuis uitverkoren. Hierover heeft gewoonlyk de stichter of houwer te beslissen. Men wil daermede aenduiden, dat men de bescherming der kerk en van hare gemeente aen de voorbidding van dien heilige aenbeveelt. Van den aldus gekozen patroon ontvangt de nieuwe kerk gewoonlyk ook haren naem. Dit overoude gebruik stamt misschien wel vandaer af, dat de eerste kristenen, die nog geene kerken bezaten, by de grafplaetsen der martelaren hunne godsdienst-oefeningen verrigtten en aen deze verzamelplaetsen de namen derzelve ter onderscheiding toekenden.
Op den dag der inwyding worden de kerken onder plegtigen omgang met gezang en gebed geopend, de bisschop betreedt echter slechts met de hem volgende geestelykheid het inwendige en schryft met zynen staf, onder voortdurend overluid gebed, in de op den grond gestrooide asch het grieksche en latynsche alfabet, ten teeken der vereeniging van de beide kerken van het Oosten en het Westen, zegent vervolgens het gebouw in, om aen te duiden, dat dit voortaen een huis Gods zyn moet, en heiligt de aen de muren gehangene kruisbeelden, als herinneringsteeken der kristelyke gemeente aen den stichter harer godsdienst. Hierop worden de altaren gewyd, de relikwiën worden plegtig in de kerk gedragen en in de altaren besloten, ten laetste wordt het volk toegelaten en de gewoone godsdienstoefening aen het hoogaltaer gehouden.
Deze viering moet volgens het oudste voorschrift het gansche octaef door, dat is, gedurende volle acht dagen herhaeld, en de herinnering aen dezelve jaerlyks door een opzettelyke feest hernieuwd worden, hetwelk het feest der kerkwyding heet.
By de protestantsche sekten vindt eene inwyding van het nieuw opgerigte bedehuis ook plaets, doch bestaet daer slechts in eene plegtstatige godsdienstoefening, met gebed, gezang en toespraek tot de gemeente.
Dat dit feest van dankbare vreugde over het bezit van bedehuizen ook tot het huiselyke leven der kristenen overging, is ligt te verklaren: doch in den loop der tyden geraekte de eerste oorsprong der kerkwydingen alras in vergetelheid en begon men alles in de dartele vreugde en woeste uitgelatenheid te zoeken, waerdoor de kerkwydingen of kerkmissen (waeruit ons kermis ontstond) zich voornamelyk in de middeleeuwen onderscheidden. Men heeft in sommige landen, om deze overdrevene lustigheid die met veel weeldrigheid en uitspattingen van den ergsten aerd gepaerd ging, te beteugelen, hier en daer de wydingsfeesten der gezamentlyke kerken op eenen en denzelfden dag bepaeld, om alzoo derzelver gedurige herhaling te vermyden, die in enkele streken werkelyk den arbeid stooren en voor de nyverheid nadeelig zyn.
De misbruiken, waertoe de kerkwydingsfeesten in de middeleeuwen aenleiding gaven, bewogen reeds keizer Karel V, om in de Nederlanden, waer men bovendien van oudsher veel van drinken, dansen en rumoeren hield, eene straf van vyftig gulden voor ieder vast te stellen, die de kermis langer dan een dag vieren zou. Doch de keizer had goed wetten te geven; niemand wilde er naer luisteren. Men hield zich aen de oude loffelyke gewoonte, en die niet volle acht dagen feest hield, werd gerekend niet meêgedaen te hebben.
In den Munster te Straetsburg ging het niet minder dol toe. Een ooggetuige verhaelt: dat alle jaren op Adolphidag, waerop het kerkwydings-feest van Munster invalt, eene ontelbare menigte volks uit het bisdom te samen stroomde, zoodat Munster alsdan in eene groote herberg veranderd scheen, waer men 's nachts bleef, niet uit godsdienstigheid of om te bidden, maer om wyn te tappen en aen de vreemdelingen te verkoopen. Het was een leven als op Vastenavond. Als iemand in slaep viel, prikten de anderen hem met spelden en naelden wakker, men lachte en tierde, en twist en bloedige kloppartyen waren niet zelden het einde van het lied. Dit geschiedde in de vyftiende eeuw en eerst tegen einde derzelve, werden deze misbruiken afgeschaft.
De neiging der Duitschers tot verlustigingen, waerby eten en drinken de hoofdrol speelden, schildert een oud duitsch schryver op de volgende kluchtige wyze af:
‘Vrolyk en goedsmoeds te zyn, lustig te leven, kostelyk en lekker te eten is loffelyk, als 't niet al te dikwyls geschiedt, maer maekt men er dagelyksche gewoonte van, dan wordt het strafbaer. Wy Duitschers vieren Vastenavond, St. Burkhard, St. Marten, Sinxen en Paschen. Vast is 't dat men alsdan boven andere tyden van het jaer een vrolyk leven leiden en slempen en brassen moet: op Burkhardsavond om wil van den nieuwen most; St. Marten misschien om den nieuwen wyn; dan braedt men vette ganzen en is heel de wereld lustig en welgemutst. Op Paschen smult men zoeten vlaeijen. Op Sinxen bouwt men loof hutten, in Saksen en Thuringen, en men drinkt Pinksterbier wel acht dagen lang. In Saksen houdt men het met vette ham, spek, braedworst en