De Vlaamsche School. Jaargang 9
(1863)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 64]
| |
Een strijder ligt te sterven,
Een aâr zit krassend op zijn hoofd
Te wachten op het bloedige ooft,
Dat hij zal spoedig erven
Als 's jongelings ziel is uitgedoofd.
‘O, aâr, mijn goede broeder,’
Zoo spreekt de strijder kalm en luid,
‘Pik mijne brandende oogen uit
En draag één bij mijne moeder,
En draag één bij mijne bruid.’
‘Zeg de eene uw zoon is henen
Waar men geen' moeder meer en vindt,
Daarom is hij nu stokkeblind.
Zeg de andre, hij is verdwenen,
Dien gij zoo hebt bemind.’
‘Zijn moeder is nu de aarde,
Zijn liefken is de sombre dood,
Die hem aan haren boezem sloot;
De hei is hem een' gaarde
Die glinstert van bloemekens rood.’
De hei, de dorre heide,
Besprankeld met het warme bloed,
Gestort door haat en vorstenwoed',
Ligt als een' bedauwde weide
Te vonklen in den zonnegloed.
Emanuel Hiel.
|
|