De Vlaamsche School. Jaargang 8
(1862)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 227]
| |
kunde; zyner macht bewust, mag hy op de verkregene lauweren niet inslapen. Zoo was het ook by Verdussen; 's mans liefde voor zyne geboorteplaets werd weldra op de proef gesteld. Na den val van het Keizerryk, en het Traktaet van Parys, was eene commissie, bestaende uit de heeren Stier, Ommeganck, van Hal, van Regemorter en Cambier, aengesteld geworden, om de ons in 1794 ontrukte kunststukken in de fransche hoofdstad te gaen terug eischen. Na vele wederwarigheden waren de afgeveerdigden daerin gelukt een deel der lang gemiste meesterwerken terug in ons vaderland te voeren. Voor al wie den geestdrift kent, welken de Antwerpenaren voor de kunsten toonen, zal het overbodig zyn de blydschap te beschryven die onze bevolking in dergelyke omstandigheid deed blyken; groot en klein stelde zich voor, de terugkomst der getuigen onzes kunstroems met plechtigheid te vieren. Plotselings werd er eene nare tyding verspreid: de wagens met de meesterstukken, te Brussel aengekomen, waren, zoo men zegde, naer de groote merkt dier stad gevoerd en door de Overheid aengeslagen geworden; volgens een onlangs genomen besluit, zouden, ongehoorde aenmatiging! al de terugbekomene schilderyen aen de stad Brussel, in hare hoedanigheid van hoofdplaets der zuidelyke provinciën, behooren en haer museum gaen versieren. De heer Smits, later minister van finantiën, alsdan bureeloverste op het stadhuis, om inlichtingen naer Brussel gestuerd, had aldaer de bevestiging der gevreesde tyding gevonden. Groot was de verontweerdiging, door dit nieuws te Antwerpen opgewekt; de gansche bevolking was in de opschudding. De maetschappy ter bevordering van Schoone Kunsten, alsdan de voornaemste kunstkring der stad, toonde in dit oogenblik dat zy het gewicht harer zending begreep: hare leden werden onmiddelyk byeengeroepen, en gedurende vier dagen hield zy, volgens de verslagboeken des Genootschaps, de onstuimigste zittingen; eindelyk onder voorzitterschap des achtingweerdigen Herreyns, ging men tot eene beslissing overGa naar voetnoot(1). Het voorstel van den heer Maire, om dry afgeveerdigden naer den Haeg te sturen, ten einde aen Z.M. de klachten der Antwerpenaren over te brengen, werd met algemeene stemmen aengenomen. De keus viel op de heeren L.S. Geelhand, Frans A. Verdussen en J.B. Smits, die, voor hun vertrek, door den heer Maire den heere Baron van Keverberg, gouverneur der provincie Antwerpen, werden voorgesteld. De hooge ambtenaer keurde de genomene maetregelen goed; alleenlyk verzocht hy de heeren afgeveerdigden slechts den volgenden nacht te vertrekken, ten einde niet in den Haag aen te komen, vooraleer een verslag, 't welk hy den Koning had opgestuerd, in handen Z.M. zou zyn gesteld. Op 24 november, werd de Antwerpsche Deputatie in voorloopig gehoor by den heer Falck, minister van Staet en binnenlandsche zaken, en den heer Repelaer, byzonderen Commissaris van 't openbaer onderwys, ontvangen; en den volgenden dag werd haer door Z.M. zelven, een byzonder verhoor verleend; het rekwest, 't welk onze medeburgers by die gelegenheid Koning Willem ter hand stelden, is te belangryk om hier niet in zyn geheel opgenomen te worden: | |
Aen Zyne Majesteyt Willem den eersten.Sire, Niets kan vergeleken worden aen de vreugd die uwe onderdaenen van Antwerpen gesmaekt hebben, op de tyding der terugkeerende konststukken uyt Parys, dan alleen de pynelykheyd van den uytstel om deeze in hunne stad te zien aenkoomen, mits onverwagt te Brussel het bevel aen de gedeputeerde van uwe Majesteyt wird gegeven, om de kassen aldaer af te laeden, het geen nogtans, om het groot gevaer van onheyl, nog opgeschorst is, tot dat uwe Majesteyt beslisse of de onmiddelyke overvoering der stukken aen Antwerpen ontrukt, geen plaets grypen kan. De wagens die deze schatten terug brengen zyn te Parys zoo gelaeden, dat alle de schilderyen die aen de Provincie van Antwerpen toebehoort hebben, zig by elkander bevinden, en de bewaerplaets waer in zy zouden gebragt worden, is zoo gunstig, als eene stad die opleveren kan. Deeze omstandigheden hadden op onze konst-minnende medeborgeren zulken invloed, dat zy een glansryk volks-feest ter inhulding deézer konstwerken hadden aengeregt toen helaes! het algemeen verlangen eensklaps verydeld wird, voór welkers bekrooning wy echter nog met een hoopryk vertrouwen uwe Majsteyt smeeken. Mogten wy zelve, Sire, draegers worden van het genaedig besluyt uwer Majesteyt! opdat de geéne die in onze handen hunne belangen, hoop en vrees gestelt hebben, door ons ook weder een nieuw bewys erlangen, der vaderlyke goedheyd van uwe Majesteyt. Wy zyn Sire Van Uwe Majesteyt, De nederigste en gehoorzaemste dienaeren en onderdanen. L.S. Geelhand. Frans A. Verdussen. J.B. Smits. In den Haeg, 25 november 1815.
Gelyk wy hooger zegden, was dit smeekschrift, in gematigden toon opgesteld, voorafgegaen door een verslag van den heer gouverneur van Antwerpen, waervan deze hooge ambtenaer den besten uitslag verwachtte. En inderdaed, in eene krachtige tael, die hem eer deed, had van Keverberg den toestand afgeschilderd: ‘Sire, zegde hy, sedert gisteren zyn de steden Mechelen en Antwerpen aen eenen angst en gisting overgeleverd waervan het my moeijelyk zal zyn eene juiste beschryving te maken. Deze angst, die niet zal toeven zich in gansch de provincie te verspreiden, is te weeg gebracht door het onvoorziene uitstel dat de terugkomst der kunstwerken ontmoet, welke over twintig jaren aen deze steden werden ontrukt. Men weet dat zy te Brussel zyn aengekomen, men weet dat zy er worden ingehouden in afwachting der orden uwer Majesteit, men vreest dat men poogingen by u, Sire, aenwende, om daermede een Museum vreemd aen deze provincie te versieren, en zoo hoog is de weerde die men aen hun bezit hecht dat men niet liever alle ander verlies dan het onderlinge zou onderstaen. Ook Sire, zyn de jammerkreten algemeen, en om de gemoederen tot bedaren te brengen, heb ik gedacht my niet te mogen verzetten tegen het vertrek eener Deputatie, die aen de voeten van den troon uwer Majesteit de ootmoedige vragen der stad Antwerpen gaet brengen.’ Dan, overgaende tot de gevolgen, die hetontrukken der lang betrachte kunstwerken zou te weeg brengen, voegde de weerde ambtenaer er zonder omwegen by: | |
[pagina 228]
| |
‘Er is een feit dat uwe Majesteit in zyne gansche uitgestrektheid verdient te kennen vooraleer tot eene beslissing over te gaen: dit is dat het lot der kunstwerken, waerover ik de eer heb Haer te onderhouden, zal eenen hoogst voordeeligen of hoogst verderfelyken indruk op den openbaren geest dezer Provincie uitoefenen, en deze indruk zal voor lang bestendig blyven. “Sire, vervolgt de kunstlievende Gouverneur, Sire, de openbare geest in deze provincie is er verre van af slecht te wezen - doch, zegt hy wyder met nadruk, - ik mag uwe Majesteit niet ontveinzen dat hy op eene schrikwekkende wyze zou terugwyken indien het mogelyk ware dat onze kunstwerken in andere handen overgingen. Ik aerzel niet er zelfs by te voegen, dat, indien eéne enkele schildery aen de teruggave onttroken wierd, dit eenen pynlyken indruk zou te weeg brengen, waervan men het geheugen met de grootste moeite zou uitwisschen.” Koning Willem ontving de antwerpsche deputatie met groote onderscheiding. Z.M. was verheugd, zegde Zy, te zien hoe zeer de Antwerpenaren aen de kunst verkleefd waren en hoezeer zy de werken der groote meesters hunner school wisten te schatten. Hy zou, zegde Hy, het verschil in acht nemen, 't welk op het grondgebied der kunst tusschen hen en de inwooners van Brussel bestond.’ Verder gelastte Z.M. de afgeveerdigden by hunne stadgenooten alle onrust te verbannen, en hun te verzekeren dat Antwerpen in het bezit der haer toebehoorende tafereelen, terug zou treden. Nog den zelfden dag werd door Z.M. een besluit genomen, waerin de volgende belangryke artikelen voorkwamen: ‘1. De schilderstukken en voorwerpen van kunst en wetenschappen, bevorens uit de zuidelijke provintiën vervoerd en thans van Parijs teruggekomen, zullen voor zoo verre zij niet overeenkomstig art. 4 van Ons besluit van 6 October ll. in de kerken en publieke gestichten derzelver oude plaats kunnen hernemen, provisioneel vereenigd worden in de hoofstad der provintie van welke zij afkomstig zijn. 2. De provintiale gouverneurs zullen respectivelijk met de besturen der hoofdsteden de voornaamste kunstenaars overleggen op welke wijze in deze vereeniging best kan worden voorzien en zij zullen tevens orders stellen op de goede bewaring en het onderhoud der bedoelde kunstwerken, in afwachting der algemeene maatregelen daar omtrent door onzen meergem. commissaris generaal te nemen. 3. De te Brussel aengekomene wagens zullen onverwijld gerigt worden op de hoofdplaatsen der verschillende provintiën van welke de kunststukken oorspronkelijk zijn, die zich op de wagens geladen bevinden.’ Afschrift van dit besluit werd onmiddelyk naer Brussel gestuerd; het kwam er maer in tyds aen, want reeds was men begonnen de wagens te ontladen en de kunststukken in het Musaeum te voeren. Toch waren hiermede de moeijelykheden niet ten einde. ‘Wy kunnen u niet zeggen, schreven op 27 november de heeren commissarissen, die zich te Brussel bevonden, aen den Maire van Antwerpen, wy kunnen u niet zeggen, hoe zeer dit goede nieuws ons heeft verwonderd, daer men reeds van 'smorgens vroeg al de wagens, die zich op de groote merkt bevonden, naer het Museum heeft gevoerd, waer men onmiddelyk begonnen is ze te ontladen. Zoo haest wy het nieuws ontvangen hebben, hebben wy het zonder toeven den heere Maire medegedeeld en hebben hem verzocht het werk van ontlading te willen staken; hy heeft ons geantwoord dat, uit hoofde van den doortocht der pruissische troepen, die morgen begint, hy, de schilderyen op zyne verantwoordelykheid, volgens de orders die hy had, op de groote merkt niet dorst laten. Wy hebben ons by den heer baron Beeckman begeven, om hem de zelfde vraeg te doen; zyne antwoord was, dat hy zelfs niet wist dat de wagens naer het Museum waren gevoerd en hy niets tegen de orders kon welke de heer Maire had om ze te doen ontladen; verder dat geen tegenbevel des Konings hem was toegekomen. In tusschentyd, zeggen de heeren commissarissen ten slotte, in tusschentyd gaet men voort met ons te kwellen en wy betrachten slechts het oogenblik dat het besluit officiëlyk aenkome.’ Dan, na vele wederwarigheden, werd eindelyk het order van teruggave gegeven. Op 3 december vertrokken de langverwachte kunststukken uit Brussel, en, twee dagen daerna, werden zy langs de Berchemsche of keizerlyke poort onder het luiden der klokken en het losbranden van het kanon, de stad Antwerpen triumphantelyk binnen gevoerd. De gansche bevolking, met het magistraet aen het hoofd, stond op hen te wachten; onder de hevigste vreugdekreten werden zy naer het Museum gebracht; de eerewyn werd den heeren Odevaere, van Hal, Ommeganck en van Regemorter, op het stadhuis aengeboden, terwyl hun eene voor de omstandigheid geslagene medalie ter hand werd gesteld. 's Avonds had er een volksfeest plaets en een prachtig vuerwerk werd op de Meir afgestoken. Heerlyke hulde eener bevolking aen den vaderlandsche roem gewyd; hulde die, als het ware, eene nieuwe kracht aen het leven eener stad geeft! Verdussen had, zoo als wy gezien hebben, krachtdadig tot den bekomen uitslag bygedragen; wat meer is, men mag ook zeggen dat hy een der inrichters van de antwerpsche feesten was. De diensten, door onzen stadgenoot aen de maetschappy van Schoone Kunsten en door deze aen onze gemeente bewezen, waren de eerste titels, die op Verdussen de aendacht zyner medeburgeren riepen, en hem den weg tot hooge bedieningen openden. Inderdaed, tot lid van den gemeenteraed gekozen, werd hem in 1822, door Z.M. het ambt van schepen toevertrouwd, 't welk hy met onderscheiding vervulde. Zyn nauwgezette geest deed hem onmiddelyk tot lid der commissie van comptabiliteit en lid van het bestuer des Bergs van Bermhertigheid benoemen; gedurende lange jaren werd laetstgemelde administratie door den achtingweerdigen man voorgezeten, grootelyks heeft hy gearbeid tot het in stand brengen der wetten, welke thans het oude gesticht regeren. Intusschen was hy tot lid der Provinciale Staten van Antwerpen gekozen, en tot lid van den Bestuerraed onzer Koninklyke Academie benoemd geworden (1823). Onmogelyk hier al de diensten aen te teekenen die Verdussen in deze verschillige betrekkingen aen zyne geboortestad en zyn vaderland bewees. Het volsta te zeggen dat menige goede maetregel door zyn toedoen werd genomen; de groote invloed, dien hy in de bestuerraden uitoefende waervan hy deel maekte, is het beste bewys van 's mans schranderheid en werkzaemheid. Evenwel, in zyne betrekking van schepen, werd Verdussen geroepen om aen eenige gebeurtenissen deel te nemen, waerdoor zyn naem aen de geschiedenis toehoort, en waerop wy onze aendacht moeten vestigen; wy bedoelen het tydperk der belgische omwenteling. In 1830 vervulde Verdussen het ambt van eersten schepen te Antwerpen; in afwezigheid des heeren burgemeesters, was hy dus met de hoogste burgerlyke weerdigheid bekleed. Toen op 27 october, onze stad zoo vreeselyk werd beschoten, en de dappere heeren Dubois, Cassiers, de Coninck en van Aerden, by levensgevaer, tot voor het kasteel doordrongen, om eenen wapenstilstand van den bevelhebber te verzoeken, werd Verdussen gelast de onderhandelingen met generael | |
[pagina 229]
| |
Chassé voort te zetten; hy ook teekende het verdrag dat tusschen den slotvoogd en de gemeente werd gesloten, en waerdoor Antwerpen van nieuwe onheilen werd bevryd. De omwenteling vond onzen stadgenoot getrouw op zynen post; hoe moeijelyker de omstandigheden waren, hoe meer Verdussen zich in geweten verplicht achtte de werkzaemheden waer te nemen, aen zyn verheven ambt verbonden. Zyne krachten schenen te verdubbelen in evenredigheid met het gevaer, waerin onze bevolking verkeerde. Eensklaps ontstond er eene zwarigheid, die, indien zy niet onmiddelyk uit den weg werd geruimd, voor onze gemeente de noodlottigste gevolgen kon hebben. Dank aen een vaderlyk en vooruitziende bestuer, waren de finantiën | |
[pagina 230]
| |
der stad, omtrent het midden van het jaer 1830, in den schitterendsten toestand, wanneer de gebeurtenissen der maend augusti in eens dezen staet van zaken deden veranderen. Eene leening van 300,000 guldens was door den gemeenteraed voor het opbouwen eens nieuwen schouwburgs gestemd geweest, en aenzienlyke sommen waren reeds voor de uitgevoerde werken door de stedelyke kas vooraf betaeld, in afwachting dat de leening kon verwezentlykt worden. De dringende uitgaven voor het behoud der openbare orde en rust, putteden, in de buitengewoone omstandigheden waerin de stad zich bevond, weldra al de middelen uit, en de raed besloot, op 25 october, eene leening van 250,000 guldens te doen, welke by middel van vrywillige inschryvingen zouden worden verkregen. Het plan dezer leening werd twee dagen na het bombardement afgekondigd, doch geen enkele inschryver bood zich aen. Intusschentyd werden de uitgaven immer grooter en dringender! Het nieuwe bestuer besloot, op 6 november 1830, tot eene gedwongene leening over te gaen, waervan het echter afzag, op het aendringen van den nieuwen gouverneur, graef de Robiano. Niet wetende hoe zich uit den moeijelyken toestand te redden, riep het gemeentebestuer, op 20 november, de voornaemste kooplieden en ingezetenen in de groote zael van het stadhuis byeen. Schepen Verdussen, die in dat oogenblik de taek van burgemeester waernam, legde den aenwezigen den staet van zaken voor oogen; in krachtige woorden deed hy een beroep op hunne vaderlandsliefde, en wakkerde hen aen, om door vrywillige inschryvingen de stad in eene leening van 250,000 guldens ter hulp te komen. De overtuigde stem des algemeen geachten mans had allen getroffen: ook was de uitslag schitterend. Op staenden voet werd er voor 80,000 guldens ingeteekend! Eenige leden van den raed en van de vergadering gelastten zich verder aen huis de overige gelden in te zamelen. In weinige dagen was de som volledig, en reeds op 6 december 1830 had het Gouvernement provisoire, bestaende uit de heeren Rogier, graef Felix de Merode en Jolly, de leening goedgekeurd. Verdussen had in deze omstandigheid zyner geboortestad buitengewoone diensten bewezen. Zoo als immer, wanneer hy zich met eene taek gelastte, had hy al de krachten zyner ziel tot het welgelukken der onderneming aengewend, en zich slechts dan ter ruste begeven, wanneer de goede uitslag zyne poogingen had bekroond. In 1831 tot bygevoegd lid van het congres benoemd, werd Verdussen, in 1832, tot lid der kamer van volksvertegenwoordigers afgeveerdigd. sekretaris der kamer, lid van verscheidene commissiën zien wy Verdussen, in deze nieuwe betrekkingen, zyne menigvuldige kennissen ten dienste van het vaderland stellen. Zyne ervarenheid in het vak van comptabiliteit doet hem herhaelde malen tot verslaggever over 's lands budjetten, en ook over het muntwezen (1833-34) enz. benoemen. In 1832-33 neemt hy deel aen de beraedslaging der wetten over de belastingen; in 1833-34 aen die over de inrichting der provinciale raden, der vredegerechten, en der bedelhuizen; in 1834-35 aen die over de inrichtingen der gemeentens, in 1837-38, over de inrichting van het jury, en het crediet van 10 millioen voor het voortzetten der yzeren wegen; in 1838-39, aen de wet over de koophandelkamers, en die over het stellen van het tongeld op de Schelde; eindelyk neemt hy deel aen de stemming van 19 meert, waerdoor het traktaet der 24 artikels werd aenvaerd. Deze gewichtige stemming was eene der laetste waeraen Verdussen deel nam. Tot stedelyken ontvanger van Antwerpen benoemd, wilde de gewetensvolle man zich heel en gansch zyner nieuwe werkzaemheden toewyden. Dan, Z.M. de diensten willende beloonen door onzen stadgenoot den lande bewezen, benoemde hem, in 1839, tot ridder zyner orde. Doch genoeg over deze werkzaemheden, die zich vooral aen het staetkundig leven hechten. Treden wy terug tot de bezigheden, die wy Verdussen by het begin zyner loopbaen hebben zien behertigen, en die tot het einde zyns bestaens, zyn geluk hebben uitgemaekt: de verheerlyking der kunst. De maetschappy van Schoone Kunsten was en bleef Verdussen's troetelkind; aen haer werden voortdurend en trots alle andere bezigheden, hoe afgetrokken zy ook mochten wezen, zyne byzondere zorgen gewyd; aen haer dacht hy onophoudelyk. derwyze dat zy, als het ware, met hem vereenzelvigd was. Eerst tot schatbewaerder en daerna tot tweeden voorzitter benoemd, zien wy Verdussen achtervolgens al de ambten der besturende commissie vervullen, tot dat hy eindelyk met de hoogste weerdigheid, het voorzitterschap, wordt bekleed. Alsdan hervormt, volledigt, vernieuwt hy, als het ware, de gansche inrichting der maetschappy, hy draegt het zyne by tot het opbouwen der tentoonstellingszalen, stelt de lotery met premiën in, bestaende eerst uit steendrukplaten en daerna uit koper-en staelsneden, een maetregel waerdoor de nationale kunst om zoo te zeggen eene nieuwe vlucht bekomt; daerna richt hy de pryskampen in van letter- en toonkunde; in één woord, onder zyn geleide bekomt de maetschappy voor Schoone Kunsten eene uitbreiding, die haer naest de grootste kunstvereeniging van Europa verheft, en haer bestaen voor immer verzekert. ‘Ofschoon onze vereeniging, zegde, in 1849, de heer Em. Geelhand, in een verslag den leden der maetschappy van Schoone Kunsten voorgelegd, ofschoon onze vereeniging de groote kosten moet bestryden door zes pryskampen alsook door het overbrengen der voorwerpen in onze zalen geplaetst en dezer tentoonstelling en bewaking verwekt, is zy er eventwel in gelukt voor meer dan 26,000 franken beelden, schilderyen en plaetsneden te laten verloten, eene som veel aenzienlyker dan het gezamentlyk bedrag der inschryvingen in 1847, 1848 en 1849 omgehaeld, en der geplaetste aktiën, na aftrekking van ongeveer frs. 6000 welke het teekenen en drukken der lithographiën zullen vergen. De maetschappy, zegt hy verder, die in 1834, 311, in 1837, 579, in 1840, 755, in 1843, 1096, in 1846, 1066 leden telde, bezat er in 1850, het aenzienlyk getal van 1080, 't welk thans meer dan verdubbeld is. In 1850, had zy 584 aktiën geplaetst. En deze uitslag was bekomen zonder aenzienlyke medewerking van het Staetsbestuer; de yver van Verdussen en der zynen had in alles voorzien. Door den heer gouverneur der provincie tot lid der provinciale commissie van monumenten benoemd, wist Verdussen in deze gewichtige bediening zyne veelvuldige en praktische kennissen ten nutte te maken; ondersteund door mannen van kunde, zoo als Baron Gustaf Wappers, Conscience, Aug. Kreglinger, L. De Vinck, J.G. Smolderen, den bouwmeester F. Berckmans en den beeldhouwer F. Geefs, werden verscheidene nuttige ontwerpen gevormd; de verslagen der zittingen die wy hebben doorbladerd, getuigen, dat gedurende verscheidene jaren, eene groote vlyt de werkzaemheden der commissie geleidde. Onze stadgenoot was ook de man om in al de besturen, waervan hy deel maekte, eene buitengewoone bedryvigheid te brengen, en vooral om, waer het kon eene plaets voor de kunst in te ruimen. Opvolgentlyk tot lid der fabriek der hoofdkerk en tot voorzitter van dezes raeds benoemd, liet hy geene gelegenheid voorbygaen om der vaderlandsche school aen te | |
[pagina 231]
| |
moedigen. Wy hebben verscheiden verslagen gelezen, die hy voor de hoofdkerk opstelde, en die, voor het tydstip, zeer grondige studiën doen kennen. Ook zyn wy overtuigd dat, indien er in de besturen immer mannen als Verdussen hadden gezeten, zoo vele ellendige werken onze tempels niet zouden hebben ontsierd. In 1849, voelde Verdussen de eerste aenvallen der kwael, die hem, na eenige maenden lydens, ten grave heeft gevoerd. Nauwgezet christen, dacht hy zyne laetste oogenblikken gansch aen godsdienstoefeningen en een afgetrokken leven te moeten wyden. Onmiddelyk gaf hy zyn ontslag van lid der Provinciale Staten, waervan hy sedert de dood van den heer Diercxsens, voorzitter was, alsook van het voorzittersambt der maetschappy van Schoone Kunsten. Met droefheid werd dit besluit van onzen stadgenoot vernomen. ‘De heer Verdussen, zegde de achtbare heer gouverneur Teichmann, by het openen der Provinciale Staten van 1849, de heer Verdussen, door eene tydelyke onpasselykheid getroffen, heeft te ras het besluit genomen zich van u te scheiden, daer hy zich de moeijelykheden overdreef welke hy dacht te zullen ontmoeten in het vlytig vervullen zyner taek. Gy zult in deze beslissing, vervolgde de heer gouverneur, het nieuw bewys vinden van dien wensch, die noodwendigheid om zich gewentensvol van zyne plichten te kwyten, welke steeds den man hebben geleid, dien gy gedurende verscheidene jaren, met het voorzitterschap des Provincialen Raeds hebt vereerd. Ik zal, naer allen schyn, enkelyk uwe meening voorkomen wanneer ik hier, in uwen naem, zoowel als in den mynen, de uitdrukking aenteeken van het diep spyt dat wy allen gevoelen, daer wy van de hulp zyner kennissen en zyner ondervinding zyn beroofd.’ Doch het was vooral de maetschappy van Schoone Kunsten, die zich door het besluit van Verdussen het diepst voelde getroffen; voor haer scheen hy onontbeerlyk. Vol droefheid begaven hare leden zich ten woonhuize huns ouden voorzitters, hem smeekende hen toch niet te verlaten; hunne heden waren zoo aenhoudend dat de zieke, die de maetschappy van Schoone Kunsten als zyne schepping kon beschouwen, er eindelyk moest in toestemmen den voorzitterstoel te blyven bekleeden. Evenwel, werd s' mans tegenwoordigheid aen de zittingen meer en meer zeldzaem; door een nieuw toeval aengerand, overleed hy op 11 Mei 1850. De teraerdbestelling van zyn stoffelyk overschot had op 14 mei plaets, en werd door al de Overheden bygewoond. Na eene uitvaert ten 10 ure in de hoofdkerk, werd het lyk naer het kerkhof der gemeente Berchem gevoerd, alwaer aen het graf twee redevoeringen, de eerste door den heer Gerard Le Grelle, oud burgemeester van Antwerpen, de tweede door den heer baron Gustaf Wappers, alsdan bestuerder der koninklyke Academie van Beeldende kunsten, en onder-voorzitter der maetschappy van Schoone Kunsten werden gehouden. De heer Le Grelle, in naem van Verdussen 's vrienden, bracht hulde aen de hoedanigheden van 's mans hert; hy deed zyne strenge godsvrucht, zyne verkleefdheid aen zyn huisgezin en zyne vrienden uitschynen. Hy toonde hem geacht en vereerd, ook van hen die zyne staetkundige grondbeginselen niet deelden. De heer Wappers sprak in naem der koninklyke maetschappy van Schoone Kunsten; zyne rede was treffend. Na de diensten te hebben beschreven door den overledene aen de nationale school bewezen, en de titels te hebben aengehaeld die Verdussen's naem eene plaets in de geschiedenis van Antwerpen hebben ingeruimd, zegde hy met ontroerde stem: ‘Wat zou het zyn indien ik in de kleinere omstandigheden kon treden en u dien geest kon toonen, zoo helder, zoo duidelyk, zoo nauwgezet, en tevens toch zoo breed; die alles organiseerde wat hy bedacht had, daerin met den eenvoud van de daerstelling, de nauwkeurigheid en de juistheid der cyfers latende; - hy moedigde de zwakken aen, hield die tegen welke zich lieten vervoeren; altoos kalm, altoos dezelfde; niet bedwelmd in den goeden uitslag, noch zich latende nederslaên in de moeijelyke tyden; en die door twee veranderingen van dynastiën, welke groote omwentelingen te weeg brachten, de maetschappy van Schoone Kunsten tot het punt geleidde waerop zy zich thans bevindt, Antwerpen en België weerdig. Ik zou alles gezegd hebben, Myne Heeren, wanneer ik u meldde dat, toen eenige jaren geleden Verdussen de eerste aenranding gevoelde van de ziekte, die hem ten grave gesleept heeft, ten eerste mael zyne demissie gaf, iedereen met onrust vroeg of de maetschappy van Schoone Kunsten thans zonder hem zoude kunnen blyven bestaen. Ook moest hy toegeven, op het aendringen zyner collega's: hy bleef voorzitter om zich allengs te verwyderen, naer mate de ziekte voortgang deed. Eindelyk, twee maenden geleden, wilde hy ingetogen zyn en niet meer denken aen de zaken dezer wereld. De maetschappy moest op hare beurt aen dien verheven wil toegeven. Maer hoewel zy hem niet meer als voorzitter behield, heeft zy niet opgehouden hem te eeren als haren stichter, haren raedpleger; en het is in zynen naem dat ik in afwezigheid van baron Osy, op de grafstede van onzen weerdigen meester eene officieele hulde kom brengen, die echter niet minder smertelyk gevoeld is. Als direkteur der Academie, kom ik ook de diensten herinneren welke hy sinds zoovele jaren bewezen heeft als raedsheer van de instelling die ons zoo dierbaer is. Maer in een zoo goed voleindigd leven, wanneer men het zelfs maer van éene zyde beschouwt, zou men alles niet kunnen aenhalen. En zyn thans de wenschen van Verdussen voldaen? Heeft hy thans alvorens te sterven de vruchten zien schitteren op den boom dien hy lang zoo zorgvuldig besproeide? Het past eenen kunstenaer niet die vraeg op te lossen; maer, als de schoone kunsten in België eenige uitbreiding verkregen hebben, dan is het uit Antwerpen dat de beweging is ontstaen. En aen wie dan komt de eer toe, te Antwerpen die kunstbeweging opgewekt, aengedreven, aengemoedigd en bestuerd te hebben indien het niet is aen de maetschappy, waervan Verdussen de insteller, de stem, de leidsman, de geest was?’ By deze woorden, door de erkentelykheid ingegeven, zullen wy niets voegen. Geene verdere beschryving zou ons 's mans karakter en verdiensten beter en met meer gezag doen kennen. De redevoering des heeren Wappers was slechts de eerste hulde door de maetschappy van Schoone Kunsten aen haren voorzitter gebracht. Weinigen tyd na 's mans dood, nam zy het besluit hem een gedenkteeken in de hoofdkerk van Antwerpen op te richten, een ontwerp tot welks uitvoering zy door het provinciael bestuer werd bygestaen. De teekening werd door den bouwmeester Frans Durlet geleverd, terwyl het beeldhouwwerk door den beeldhouwer Jos. Geefs werd uitgevoerd. Wy hebben de plaetsnêe dezer grafstede medegedeeld; zy bestaet uit een ogief, waerin zich een engel met Verdussen's afbeeldsel bevindt; in het bovengedeelte ziet men de wapenschilden der provincie Antwerpen en der Koninklyke maetschappy van Schoone Kunsten; in het ondergedeelte eene koperen plaet, met het volgende opschrift: | |
[pagina 232]
| |
D.O.M. Verdussen, die op 12 april 1833 te Antwerpen in den echt was getreden met mej. Joanna Borrekens, geboortig van Philadelphia in Amerika, liet vyf kinderen na; de oudste zoon, in de Jesuiten orde getreden, bekleedt thans het ambt van leeraer in het O.L.V. collegie te Antwerpen. Twaelf jaren na Verdussen's dood schryven wy deze levensschets. De gebeurtenissen in dit tydvak voorgevallen, en waervan wy ooggetuigen waren, hebben bewezen dat 's mans werkzaemheden eene weldaed voor onze gemeente zyn geweest. Inderdaed, het was de maetschappy van Schoone Kunsten, die, in verscheidene omstandigheden wanneer het bestaen onzer Kunstschool in gevaer was, het hare bybracht om den zetel der kunst in Antwerpen te bewaren. Door haer ook werden de dryjaerlyksche Tentoonstellingen schitterend in ons midden behouden. Moge de vereeniging waeraen een Herreyns, een Verdussen, al hunne krachten hebben gewyd bloeijen en steeds met overtuiging hare taek vervullen; moge zy steeds, zoo als by haer ontstaen, de krachtigste kunstelementen met de vastste regeringstelsels vereenigen. Dit ware de schoonste hulde aen de nagedachtenis beider verdienstelyke mannen gebracht. P. Génard. |