De Vlaamsche School. Jaargang 8
(1862)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijEenparigheid in de spelling onzer nederduitsche tael.Sedert eenige jaren is meermaels de wensch uitgedrukt geworden om ééne de zelfde spelling zoo in Belgie als Holland te gebruiken. Ik wil daerover ook een woordje zeggen. Dr A. De Jager, van Rotterdam, sprak op het Brusselsch Taelcongres van 1851, onder anderen, het volgende uit: ‘De vraag is in den jongsten tijd te berde gebragt of het niet wenschelijk ware, dat er middelen wierden beraamd om de spelling van Noord-en Zuidnederland geheel op eenparigen voet met elkander te brengen. Ik voor mij zie die wenschelijkheid niet in. Het verschil tusschen de tegenwoordige vlaamsche spelling en de heerschende in de noordelijke gewesten, is, wat hoofdpunten aangaat, uiterst gering: het bestaat, zoo ik wel zie, voornamelijk in de verlenging van de a met a of e en in het gebruik der ij of y. Zulke geringe verscheidenheid kan, mijns inziens, zonder eenig bezwaar van weêrszijde, wel blijven bestaan bij volken, die hoe naauw verwant en hoezeer gemeenschappelijk den bloei der moedertaal beoogende, toch in tongval en uitdrukking iets eigens zullen blijven behouden, De duidelijkheid en verstaanbaarheid kan onmogelijk daarbij verliezen. Mijne zuidelijke broeders zullen mij gelooven, wanneer ik hun verzeker dat als H. Conscience in zijnen Loteling tooneelen en karakters schetste vol natuurlyke eenvoudigheid en diep gevoel, de bekoorlijkheid zijner schildering voor geen zijner talrijke lezers in het Noorden, om het vlaamsche taaleigen, verloren gaat. Even durf ik van hen de verzekering wachten dat als mijn stadgenoot, Bogaers, in noordnederlandsche spelling de deugden vereeuwigt hunner voortreffelijke koningin, zijne schoone verzen daarom in hunne ooren niets van hunne welluidendheid missen. Hoe vreemd het welligt ook moge klinken, M.H., het denkbeeld lacht mij aan, dat Hollanders en Vlamingen eene kleine eigenaardigheid, ook in het uiterlijke hunner taal, behouden. Ik zou wenschen dat de vreemdeling, wanneer hij een' blik slaat op eene verzameling hunner gemeenschappelijke werken, mogt zeggen: zie, dat zijn lettervruchten, deze in 't Zuiden, gene in 't Noorden gekweekt, maar te samen blijk dragende van vurige liefde voor Godsdienst en VaderlandGa naar voetnoot(1).’ Ik voel my sterk genegen om die bovenstaende wyze regels te beamen. Ja, wanneer Vlamingen gezonde lettervruchten, in goede, gelouterde tael geschreven, voortbrengen, dan zal Holland ze om geene ae of ue terugwyzen. Trouwens A. Snieders' romans worden in Noord zoo lustig als in Zuid-Nederland gelezen, en des Eerw. dekens De Carts sermoonen hadden meer vertier in Noord-dan in Belgisch-Braband. Hoewel ik dan ook de volkomene eenheid van spelling als niet noodzakelyk oordeele tot voortgang en bloei der nederduitsche tael-en letterkunde, nogtans wensch ik eene wederzydsche toenadering, dewyl toch beide volken, vlaemsche Belgen en Hollanders, stam-en taelgenoten zyn. In alles overeenkomen is nooit geweest en zal nimmer zyn, in België zoo min als in Holland. Ik beweer byv.: dat men wyselyk, vreeslyk, beeltenis, iemant, vonniste, gevonniste, enz. moet en rondde of ronde (gelyk koude, waerde), breedte, hoogde, lengde zoo wel als rondte, breedte, thoogte, lengte, ja zelfs behachelyk met ch, zoo wel als sterfelyk met f, mag schryvenGa naar voetnoot(2). Zoo nog verkies ik dauw voor daeuw, en draien of | |
[pagina 146]
| |
draeien voor draaijen draeijen of draeyen. Edoch voor wat de hoofdpunten betreft, daerin ten minste zie ik eene goede overeenkomst met vreugde te gemoet. Maer hoe die gewenschte eenparigheid getroffen? Een tael-congres of een letterkundig genootschap acht ik als onbevoegd om een ontegensprekelyk vonnis te vellen en zóó of anders te doen schryven. Een staetsbestuer heeft myns inziens, nog minder dit regt; deze kunnen slechts aenraden. Zal echter het letterkundig Congres, te Brugge in September te vergaderen, omtrent eenige taelkundige redens eenig besluit nemen, en dit dan hier ten lande en in 't Noorden afkondigen, zoo neem ik ook de vryheid de volgende punten bereids voor te stellen. 1o Men schryve volgens of volgends enz. naer verkiezen wanneer soortgelyke bywoorden blykbaer van tegenwoordige deel-of andere woorden, eene d hebbende, zyn afgeleid; anders, als in ergens, nergens, overigens enz. kan er geen d gewettigd worden. 2o Wat y of ij betreft, daerover zal men ligt 't akkoord geraken. De ij of y, in nederduitsche woorden, is zekerlyk eene lange of verdubbelde i en wordt nog in vele oorden beider Nederlanden als ie uitgesproken. Wy, Belgen, mogen dan gerust de ij aen- of liever hernemen, vermits byna al onze oude boeken tot rond 1730 met ij geschreven zyn. Doch, wyl de ij of lange ï haren natuerlyken klank nu verloren heeft, en in de beschaefde uitspraek byna als ei luidt, zoo konnen ook de Hollanders zonder zwarigheid onze hedendaegsche y aenvaerden. 3o Men verlenge a en u door e en niet door haer zelven. Maer, zal men my toeroepen, de Hollanders zullen van zoo iets niet willen hooren, nog hunne aa vaarwel zeggen; daerby eenige voorname vlaemsche schryvers hebben reeds de hollandsche spelling aengenomen, en dit is consequenter. - Als men wilt consequent zyn in alles, dan moet men ook de i door haer zelven verlengen en liigen, en, volgens eenen anderen regel, doot, ontfangen, bedriichelyk, enz., schryven. Het staet ieder vry te schryven naer zyne zienswyze. Maer wy, overige Vlamingen, zyn niet genoodzaekt hen of de Hollanders in alles na te volgen. Wy Belgen, die reeds zooveel aen de eenparigheid geslachtofferd hebben, moeten de liefde tot de spellingseenheid zoo ver niet dryven, dat wy het goede, ja het betere, voor het min gegronde, voor het slechtere verlaten, dat wy ons belgisch dialekt, dat, volgens de bekentenis zelfs der grootste taelgeleerde Nederlanders, zoo veel goeds bevat, in alles achter het hollandsch moeten stellen. Mogt zulke handelwyze wel redelyk en echt nationael heeten? De uitmuntende tael- en letterkundige Van Lennep achtGa naar voetnoot(1) de spelling van ae en ue als hoogst wenschelyk. Trouwens hy verklaerde op 't laetste Congres ‘dat de Belgen ongelyk zouden hebben eene spelling te verlaten, die, van in de eerste tyden af tot in de tweede helft der lest verloopene eeuw, door geheel Nederland is gevolgd geweest. De heer J.-H. Halbertsma, een der geleerdste taelkenners van Noord-Nederland, heeft ook de ae voorgestaen als de alleen wettige en gegronde spelling, door den amsterdamschen dialekt zonder regt of reden verdrongen en die hy voornemens is in zyne toekomstige schriften te herstellen. Hy heeft op het Congres van 's Hertogenbosch verklaerd dat zulks ook Bilderdijks gevoelen was. De heer De Vries, wiens gezag in het taelkundige heden zoo afdoende is by zyne landgenoten, verklaert dat de Belgen alleen wel schryven en derhalve verpligt zyn aen het voorvaderlyk gebruik vast te houden. Men mag derhalve zeggen dat het vraegpunt door bevoegde regters (reeds) beslist is gewordenGa naar voetnoot(1)’ Onze noordsche landgenoten kunnen dus niets beters doen dan tot onze of tot hunne goede oude spelling terug te keeren, en zulks uit liefde voor de eenparigheid en het goede. 4o Spelregel van g en ch. Siegenbeeks regel, namelyk van in woorden, welke in het meervoud eene g hebben, of dezelve om hunnen duidelyken oorsprong vereischen, de g altyd te behouden, en anders ch, schynt my zeer gegrond. Ook is hy van de meeste en beste schryvers byna algemeen gevolgd geworden. Bilderdyk, Nêerlands groote dichter, maer als taelkundige van oneindig mindere waerde, is er evenwel tegen opgekomen en wilde een tusschenweg inslaen, schryvende byv. macht, mocht, toezicht enz. En de rede is, zegt de heer TernestGa naar voetnoot(2) omdat de t in mocht tot den grondvorm des onvolm. verl. tyds behoort en zich zoo vast aen de ch sluit dat er geene doffe e tusschen kan. enz. Deze uitlegging en nog minder die van de ch in macht kunnen wy onmogelyk boven Siegenbeeks regel stellen. Er is gewis geen regel zonder uitneming in de spelling eener tael. Wilde men echter getrouw Bilderdyks en zyner discipelen regel volgen dan ook moest men licht, lach van liggen, weecht van wegen, doot zoo wel als graf, glas, gy hept schryven. Men zou dus gedeeltelyk naer de schryfwyze der Ouden, dat is tot den regel der welluidendheid teruggaan. Maer zulks is niet geschapen om eenparigheid, maer wel meer verwarring voort te brengen; ja dat zou, ware men in alles getrouw aen den regel, op welken het schryven van zicht, macht, ik mocht, eigentlyk steunt, de kennis onzer tael allermoeilykst maken. Volgens my deede men derhalve het best met Siegenbeek en Weilland getrouw te volgen. Indien het bovenstaende, vooral de twee laetste punten, in het Brugsch taelcongres, na rype overweging en uit loutere liefde om tot de zoo gewenschte eenparigheid te geraken, wierde aengenomen, dan ware de zaek beslist; dan zou er voortaen maer ééne de zelfde spelling meer heerschen in Noord-en Zuid-Nederland. Leuven, July. Schuermans. |
|