De Vlaamsche School. Jaargang 8(1862)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] Bloemenspraak. Er zijn twee bloemekens, rood en blauw, Van vurige en trouwe min; Het zijn de lieven uit Flora's rijk, Elk looft ze met hart en zin. Des morgens vroeg wen het eene nog Den geu rigen boezem sluit, Dan kijkt het andere schalksch en frisch Het dau wige loover uit. En 's middags wen 't deze in zonnenglans Fier en aanbeden troont, Versteekt zich 't gene aan den waterkant Door beschermend groen bekroond. Maar wen het avondsterreken blinkt, Het sterkijn der hoop zon klaar, Dan doen zij beiden 't oogelijn toe En droomen zacht van elkaâr. Want onmisbaar zijn ze elkandren steeds, Al wonen ze niet bijeen, En 't bodewindjen draagt hun gezucht Door waas en nevel heen. Doch viert ooit minnaar teeder en trouw Zijns lievekens feestdag meê, Dan gaat hij vele bloempjens voorbij En kiest er zich twee - die twee. Dan zegt hij haar niet, wat ze innig weet, Noch wat hij klophartend ziet; Welgeurend spreekt het tuiltjen voor hem: Roosjen - vergeet mij niet! C.J. Hansen. 18 10/3 62 Vorige Volgende