De Vlaamsche School. Jaargang 8
(1862)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 114]
| |
Aenteekeningen over Samuel Quickelbergs,
| |
[pagina 115]
| |
Quickelbergs vervulde zoo wel de hem opgelegde taek dat de Fuggers hem met eer en weldaden overladen. De hoogleeraer Moehsen zegt dat men ten jare 1773, nog een groot gedeelte van dit Museum in het kasteel der Fuggers, te Wallenburg bewaerdeGa naar voetnoot(1). Quickelbergs sleet het grootste gedeelte zyns tyds in het Museum der Fuggers: dáer was hy te midden zyner geliefkoosde voorwerpen; dáer ook vermeederde hy grootendeels zyne kennissen. Een byzonder behagen vond hy in de studie der oudheidskunde; ook hield hy zich onledig met het opmaken der geslachtboomen der aenzienlykste familiën van Europa. Hy maekte hunne wapens, teekende met zorg hunne geslachtboomen, en was, volgens de getuigenis van den hoogleeraer Pantaleon, de eerste zyner eeuw die zich op de wapenkennis toelegde; door zyn voorbeeld, spoorde hy zyne tydgenooten aen om hem na te streven. Na zich verscheidene jaren te Augsburg opgehouden te hebben, begaf Quickelbergs zich naer Ingelstadt om er in het openbaer te onderwyzen. De Leeraer Moehsen, die ons deze en volgende byzonderheden verschaft, meldt ons echter niet of Quickelbergs professor aen de hoogeschool dier stad was. Deze stilzwygendheid doet ons besluiten dat hy maer als vrye leeraer lessen gaf, zoo als het thans nog in de duitsche universiteiten gepleegd wordt. Heeft hy aldaer over genees- of oudheidskunde gehandeld? Wy hebben geene bewyzen genoeg om deze vraeg te beantwoorden. In dat tydstip heerschte in Beijeren, Hertog Albertus V. Deze vorst bezat, behalve eene groote wysheid, eene zeldzame geleerdheid. Hy had zyne studiën met eer in Italië voltrokken, en van daer eene talryke verzameling van weinig gekende boeken en kostbare handschriften medebragt. Na zyne troonbeklimming, die ten jare 1550 plaets had, had hy door gansch Europa al wat er te vinden was van goede hebreeuwsche, grieksche, latynsche, arabische, duitsche en italiansche handschriften. doen aenkoopen en deze schoone verzameling maekt nog, op onze dagen, het merkweerdigste deel der boekverzameling van Munchen uit. Op aenbeveling van Johan-Jacob Fugger, burgermeester van Augsburg, raedsman en voorzitter der kamer van Hertog Albertus V, werd Quickelbergs, in 1553, in dienst by dezen vorst geroepen. Door zyne diepe kennissen in munt-en oudheidskunde, onderscheidde hy zich aldaer op eene zoo uitstekende wyze, dat de hertog, volgens getuigenis van professor MoehsenGa naar voetnoot(2), voor hem eene byzonderegenegenheid koesterde. Merkweerdig is het, dat de Belgen, in de XVIe eeuw, eene zoo groote befaemdheid genoten, niet alleen om hunne geleerdheid, maer ook om hunne buitengewoone ervarenheid in kunsten en wetenschappen, en byzonderlyk in de schilder- en toonkundeGa naar voetnoot(3). Immers men weet dat Keizer Karel een aenzienlyk getal uitstekende mannen en geleerde geneesheeren aen zyn hof bezat; Vesalius, van Baersdorp, de twee Mattyssens, en vele anderen hebben zich door hunne werken overal beroemd gemaekt. De duitsche prinsen en keurvorsten van het Keizerryk volgden het lofweerdig voorbeeld door Keizer Karel gegeven. Hieruit dat hertog Albertus verscheidene Belgen in zynen dienst had, zoo wel voor zyn hof als voor zyne kapel. Cypriaen de Rore, te Mechelen geboren, die in het vervolg kapelmeester van den hertog van Venetië was en Rolland de Lassus, afkomstig van Bergen, toonden zich weerdig van den keus van den prins van Beijeren Het ambt dat Quickelbergs bekleedde, was een der aenzienlykste. Hy was toezigter der verzamelingen van munten, oudheden en schilderyen; hy bewoonde zelfs het slot van den prins te Munchen. In 1553, gaf Quickelhergs zyn eerste werk in het licht. Het draegt voor opschrift: Tabuloe omnibus medicis summopere utiles, atque ad curandi studium accedentibus imprimis salutares. Ingelstadt, 1553, in-8o. Het is de kennis der geneeskunde in tafereelen vereenigd, ten gebruike der geneesmeesters en byzonderlyk der leerlingen die zich op dat verheven vak toeleggen. Quickelbergs had de eer, in 1562, Albertus V naer Frankfort te vergezellen en by de krooning van keizer Maximiliaen II tegenwoordig te zyn. Hy begaf zich ook met den hertog naer de kerkvergadering van Trenten. Te Frankfort, zoowel als te Trenten, besteedde hy zyne vrye uren met zyne verzameling van wapenkunde en stamboomen uit te breiden. Zyn vurige drift voor de oudheidkunde, en de betrekkingen die hy gedurende zyn verblyf te Trenten aengeknoopt had, deden hem besluiten om zich, ten jare 1563, naer Rome te begeven. Hy doorliep vervolgens gansch Italië en kwam terug verrykt met oudheidskundige schatten, die merkelyk de musaeums van den vorst, zynen meester, vergrootten. Hy had aen den geneesheer Hendrik Pantaleon de levensbeschryvingen en de afbeeldsels van verscheidene vermaerde mannen medegedeeld. Deze maekte hiervan gebruik in zyn werk: Prosopograpia Heroum et illustrium virorum totius Gemaniae. Basiliae. 1565, in-folio. Uit erkentenis voor deze mededeeling plaetste doktor Pantaleon de levensbeschryving met het afbeeldsel van Quickelbergs in zyn bovengenoemd werk. Het is te betreuren, zegt professor Moehsen, dat de levensbeschryvers Kestner, Joechers, Manget, Eloy en Merklin geene uitgebreidere omstandigheden over zulk belangryk leven verschaft hebben, en dat Grienwald, in zyn Album Bavarioe Jatricoe, seu catalogus celebrium aliquot medicorum, qui suis in Bavaria scriptis medicinam exornaruntGa naar voetnoot(1), hem geene byzondere levensschets vergund hebben. Ofschoon deze nalatenheid ons evenzeer als den hoogleeraer Moehsen grieft, mogen wy echter zeggen dat deze verwaerloosde taek ten deele is vervuld geworden door professor Hippoliet Kluyskens in zyn merkweerdig werk: Des hommes célèbres dans les sciences et les arts et des médailles qui consacrent leurs souvenirsGa naar voetnoot(2). Doch thans doen wy ons de vraeg: wanneer werd de gedenkpenning ter vereering van onzen geleerden stadgenoot geslagen? Indien men by het jaer zyner geboorte dat van den ouderdom voegt, welken men op den eerpenning ziet, dan blykt het duidelyk dat zulks ten jare 1562 plaets, heeft gehad. Het eermetael voor Quickelbergs vervaerdigd, is van zilver en weegt volgens Moehsen, dry kwaerten eener halve once. Rondom het borstbeeld staet dit opschrift: Sam: Quicchelbergus. Belga. oeta. suae. XXXIII. Op de keerzyde leest men: Symb. intacta virtus, floruit Ingolstadii Medicus Bavarioe Ducis. Het wordt in het koninklyk kabinet van merkweerdige muntstukken te Berlyn bewaerd. Quickelbergs arbeidde sedert vele jaren aen een groot boekdeel over de oudheidkunde, voor opschrift voerende: Inscriptiones seu theatrum | |
[pagina 116]
| |
applissimum, totam naturam universi amplectens. Hy gaf er eene schets in-4o van in 't licht te Munchen, in 1565, onder den titel van: Admonitio et consilium de universo. Ongelukkiglyk verraste hem de dood vooraleer hy de laetste hand aen dit reuzenwerk gelegd had. De leeraer Moehsen dacht dat dit handschrift ten zynen tyde te Munchen nog bestond. Voor omtrent zestien jaren, vervolgt hy,Ga naar voetnoot(1) ondekte men verscheidene zeldzame en kostbare werken, waeraen Quickelbergs gearbeid heeft. By het openen eener oude kast tot dat tydstip onopgemerkt, en die zich op het koninklyk slot bevond, ontwaerde men eene kist in blik, door verscheidene sloten verzekerd, waerin menigvuldige boeken over ridderspelen, over wapenschilden van het keurvorstenhuis, over handschriften en toonkunde lagen. Verscheidene dier boeken ten jare 1568 verveerdigd, waren met miniatuerprinten opgeluisterd. De uitlegger van alle die kunstschilderingen, geschiedenissen en versiersels, was Samuel Quickelbergs, en er is geen twyfel of zyn afbeeldsel bevindt er zich ook, vermits dat van hertog Albrecht V en van verscheidene vermaerde mannen daerin voorkomen. De weledele heer Bianconi, voortyds raedsman en geneesheer van den koning te Dresden, en later residerend minister van het keurvorstendom van Saksen by het Pauselyk Hof, had, in tien brieven, aen den markgraef P. HercolaniGa naar voetnoot(2) gestuerd, eene beknopte beschryving dezer schatten van boeken en hervondene handschriften gemaekt. Daer doktor Bianconi noch Quickelbergs, noch zyne werken kende, zoo heeft hy alleen de kostbaerste handschriften aengeteekend, en het is wel mogelyk dat het werk van Quickelbergs, alhoewel hy er geene melding van maekt, er zich nogtans by bevindt. Volgens de getuigenis van alle de levensbeschryvers, baerde het gemis van het byzonderste werk van onzen stadgenoot, een grievend spyt aen zyne vrienden en aen de beroemdste geleerden der zestiende eeuw met wien Quickelbergs in gedurige onderhandeling was. Wat dit spyt nog vermeerdert, is, dat de werken die ons overblyven, die leemte niet kunnen aenvullen, en ons geen juist denkbeeld geven van de oneindige kennissen die hy bezat. Zie hier de titels van twee zyner voortbrengselen: Apophthegmata biblica. Coloniae, 1571, in-8o; Dialogi ad eos solos, qui ab apophthegmatum naturâ non sunt alieni. Monachi; zonder datum. Quickelbergs stierf te Munchen, maer men kent het jaer zyner dood niet. |
|