Dit altaerstuk stel den doop van Christus in den Jordaen voor; het bevat goede hoedanigheden voor een jong kunstenaer; de H. Joannes is breed geschilderd doch mist een weinig in teekening; de roode drapery of rok van de Christus snydt het onderwerp wat in twee, doch deze laeste aenmerking kan merkelyk verminderen wanneer men het tafereel ter plaetse ziet. In allen geval wenschen wy den zeer Eerw. heer Baertmans geluk met dit werk; heeft hy geen meesterstuk dan toch zal hy een kunstwerk bezitten, dat altyd in weerde zal stygen naermate de vooruitgang van den jeugdigen kunstenaer van wien hy een der eerste aenmoedigers is, en wien eene schoone toekomst wacht.
M.E. Van den Bussche, waervan wy reeds in den 6en jaerg. bladz. 108, eene samenstelling hebben medegedeeld, levert een tafereel met overschoone hoedanigheden voor een jong kunstenaer. Ofschoon de gedachten, over dit werk, zeer verdeeld zyn, zeggen wy M. Van den Bussche, van herte geluk over zynen bekomen uitslag; alles bewyst dat hy ernstig de hand aen het werk heeft gelegd, groote moeijelykheden te boven is gekomen, en een bepaeld doel wil bereiken. Het tafereel stelt voor: den H. Colombanus de zegening weigerende der onwettige kinderen van den kleinzoon van Brunehildis. M. Caullet, van Kortryk, heeft den H. Joannes op het eiland Pathmos voorgesteld. M.E. de Bruxelles, van Ath, den Zegekreet by de wederkomst van het slagveld. M.J.B. De Weerdt, van Lier, de laetste oogenbliken van Jacob van Artevelde; M. Neuhuis, van Haerlem, de aenhouding van graef van Egmond. M.J. Verhas heeft een allerliefst portretje; het is wel wat veel in den aerd eener pastelteekening bewerkt, doch als studie bevat het buitengewoone hoedanigheden; M. Verhas is reeds te gunstig door andere werken gekend, dan dat wy hier verder over uitweiden. M.G. De Lathouwer heeft een gezicht uit den omtrek van Antwerpen; M. Janssens eenen morgenstond en M.F. Lautenberger de wederkomst uit het veld. Ziedaer! dry landschapschilders die veel aenleg hebben om eenmael den rang dier kunstenaren te vergrooten. Als beeldhouwerk hebben wy van M. Dekkers een model in pleister, de dochter van Pharao en dat is onder alle opzichten meesterlyk behandeld. Hetzelfde moeten wy zeggen van de Broederlyke liefde, groep in pleister door M. Mortelmans
van Heyst-op-den-Berg. M.C. Jacobs, van Santvliet, biedt Europa, een beeld bestemd om op de bolwerken van Antwerpen geplaetst te worden.
Wy hebben in vroeger jaren reeds gesproken van den jeugdigen nyverheidskunstenaer M. Gerrits; thans geeft hy ons een sprekend bewys dat wy ons in hem niet bedrogen hebben. Zyn toiletspiegel, is een der goede werken in dien aerd die wy te zien kregen, en het panneel voor boven eene poort of ander bestemming is zoo grootsch behandeld, als het eerste coquette is. M. Gerrits toont dat hy wezentlyk talent heeft; zal men hem nu weten aentemoedigen?
M.L. Blomme heeft een ontwerp van tentoonstellingsgebouw voor de voortbrengselen van den akkerbouw; dit hadden wy liever in eenen anderen styl behandeld geziend; zyne gemeenteschool in ogivalen styl XIIIe eeuw, is beter.
Nu hebben wy M.E. Joris; die levert de muerschildering van eene gothieke kerk, niets minder of meer; maer dat alles is met veel zorg bewerkt, doch denken wy dat M. Joris beter hadde gedaen, een enkel panneel of omlysting te versieren; zulks ware nuttiger geweest voor hem, want zoo eene kapel in perspectief geschilderd, schynt ons meer het werk van iemand die voornemens is schilderyen, binnengezichten van kerken op doek of op paneel te brengen. Daer wy overtuigd zyn dat er kortelings decoratieschilders voor muerschilderingen zullen ontbreken, zien wy toch met genoegen dat men zich toelegt op de studie van sieraden die de ontwerpen van andere kunstenaren moeten omringen of volledigen, en daer men in het algemeen nog weinig ernstig aen ornementering gedacht heeft, is daer eene nieuwe en schoone loopbaen in te maken. M. Joris heeft nog eene fries, in den styl der kunstherbloeijing tentoongesteld en M. Copmann van Brugge en L. Durand van Antwerpen, hun akademisch figuer uitgevoerd voor den grooten pryskamp van 1861.
Op 11 mei had de plechtige prysuitdeeling plaets. Deze plechtigheid werd voorgezeten door den nieuwen gouverneur van Antwerpen, Ridder Ed. Pycke; naest hem waren gezeten de HH. Ed. Romberg, algemeen bestuerder der afdeeling van Schoone Kunsten, de burgemeester, de bestuerder der Akademie, de leden van den bestuerraed, leeraren, gemeenteraden, enz. enz.
M. de Gouverneur sprak de volgende redevoering uit:
‘Ik acht my gelukkig door myne officiële bediening tot deze plegtigheid geroepen te zyn. De menigte in dezen tempel der kunsten aenwezig, getuigt de levendige belangstelling, welke men haer altyd in de stad van Rubens en Van Dyck toedraegt.
Ik ook, ik heb alle myne genegenheid aen de kunsten toegewyd. Zy zyn het die den mensch gelukkig maken, met in hem grootsche en verhevene gevoelens te doen ontstaen, met zyne ziel te veredelen.
Zy zyn die getrouwe schutsengelen der historische overleveringen welke, gelyk een heilig vuer de liefde voor het vaderland doen voortduren. Het is niet alleenlyk door zyne geleerden, door zyne letterkundigen, door zyne staetsmannen, dat het vrye België zyn bestaen in Europa heeft geopenbaerd - het is door zyne groote kunstenaren, die de eerste den naem van Belg in den vreemde hebben doen waerdeeren. Is het niet Antwerpen, die kunstperel, welke dank aen de edelmoedige bescherming van het gouvernement en van de stad, aen zyne magtige instelling, aen zyn uitgebreid leerstelsel, tot den trap is geklommen, welke haren alouden roem haer toekende!
De feesten van augusty jongstleden zyn met een groot getal belgische en vreemde kunstenaren die van alle streken des lands en van Europa zyn toegestroomd, vereerd geworden. De tentoonstelling van 1861 heeft de vlaemsche, ik zou zeggen de Antwerpsche school, doen schitteren; allen waren gevleid over het echt broederlyk en gastvrye onthael welk deze edele stad hun gedaen heeft. Allen hebben in hun vaderland de overtuiging meêgedragen, dat zoo als de kamer der volksvertegenwoordigers zich onlangs in een officiëel stuk uitdrukt, onze handels-hoofdstad ook de hoofdstad der kunst is.
Eer aen u, heeren professors, want het welgelukken der leerlingen is meestendeels uw werk; gy zyt het die hen door uwe wyze raedgevingen verlicht, gy zyt het die hun de baen des vooruitgangs aenwyst.
Uwe zoo moeijelyke als eervolle zending en de dienstwilligheid, waermede gy ze uitoefent, geven u het onwedersprekelyk regt op de welwillendheid van het gouvernement en van het gemeente-bestuer, alsook op de achting van uwe medeburgers, te mogen rekenen.
Dat degenen der jonge leerlingen, welke niet als overwinnaers uit de kamping gekomen zyn, zich niet ontmoedigen. Met nieuwen moed het werk hernomen, dat eene edele naïever u beziele, en eens, binnen een jaer misschien, zult gy de vruchten uwer aenhoudend streven inzamelen.
En gy overwinnaers van 1862, verblydt u over uw geluk; de voldoe-