De Vlaamsche School. Jaargang 8
(1862)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDe Jacobynen in België.
| |
[pagina 101]
| |
onder den dienst allerlei ontuchtige zangen aen. Na de plegtigheid klom een hunner in den predikstoel, sprak eene lofrede over de slagtoffers van Frankfort uit, en zwoer haet aen de Aristokratie en de dweepzucht! Die baldadigheden waren zoo menigvuldig, dat sommige kerken, om de heiligschennis te voorkomen, gesloten werden; doch de Jacobynen dienden eene klagt by het gemeente-bestuer in, en krachtens de beginselen van Vryheid en Gelykheid werden de kerken geopend en onteerd! De Sans-Culotten waren weldra de geesel, niet alleen van Brussel, maer van gansch Braband. Zy verspreidden zich in de naburige steden en dorpen en speelden overal den dwingeland. Zoo zag men in het begin van January 1793, te Antwerpen, eene stad geweldig met aristokratie en fanatismus besmet, het brusselsche legioen, vergezeld van twee bataljons zoogezegde nationale gendarmen, met eenen boom van vryheid, feestvierend naer de Groote Markt trekkenGa naar voetnoot(1). Een klein gebogcheld manneken, gekleed als een fransche veldoverste, reed vooraen. Die Verrières was een praler, zoo als men er, zelfs by dat volk, maer zelden vindt, en had door welsprekendheid en buitensporigheid een zeker aenzien by de Jacobynen verworvenGa naar voetnoot(2). In Antwerpen hield hy deerlyk huis. Noch het gemeente-bestuer, noch de raed der vertegenwoordigers, noch de tegenstand der burgers kon de buitensporigheid van dezen uitzinnigen man bedwingen. De schrik, die hy aen de inwooners inboezemde, werd zoo groot, dat men heden nog met afschuw spreekt van den gebulten generael. Gelukkiglyk voor Antwerpen werd Verrières, twee dagen na het planten des vryheidsbooms, te Brussel, door eene geraektheid doodelyk getroffen. De mare liep, dat hy vergiftigd was, eene veronderstelling, die op geenen vasten grond berust. De Jacobynen maekten nogtans groot misbaer over zynen dood, voerden zyn lyk naer Antwerpen over, en eischten de geestelyke en burgerlyke overheid op, plegtig de lykstaetsie te vieren. Het lichaem van Verrières, in volle wapenrusting van generael, lag op een paradebed uitgestrekt; de bezetting stond onder de wapens en bewees de krygseer. 's Avonds dwong men de geestelykheid der bisschoppelyke hoofdkerk het lyk met godsdienstplegtigheid te begraven. De Sans-Culotten en de Jacobynen openden den stoet en verpligteden in het voorbygaen, de burgers hunne gevels te verlichten; dan volgde eenige honderden arme lieden met brandende flambeeuwen. De burgerlyke overheid omringde eerbiedig de lykbaer. Ondanks het beweeren der geestelykheid dat Verrières geen katholiek, ja, zelfs geen christen was, werd zy genoodzaekt, hem met groote plegtigheid, als een heilige, in het hooge choor der kerk te begraven. Doch 's nachts drongen drie persoonen, door deze schandelykheid geërgerd, de kerk binnen, ontgroeven het lyk verborgen het, met levensgevaer, in een naburig huis en deden het later in de Schelde werpenGa naar voetnoot(3). Onaengezien den afkeer, dien zy voedden tegen alle geestdryvery, en hieronder verstond men den godsdienst, wilden de Jacobynen al hunne republikaensche feesten met de plegtigheden der katholieke kerk doen opluisteren. Alzoo bood het legioen der Sans-Culotten te Brussel hun vaendel der geestelykheid ter wyding aen. Dit vaendel was aen eenen zwarten stok gehecht en droeg tot opschrift, langs de eene zyde: Tremblez tyransGa naar voetnoot(1)! aen de andere: Qu'un sang impur abreuve nos sillonsGa naar voetnoot(2)! Boven op de lans prykte eene roode Jacobynen-muts en de driekleurige fransche kokarde. De aelmoesenier van het legioen, want zy hadden onder de geestelykheid eenen almoesenier aengeworven, wydde plegtig den standaerd in en ontving den eed van getrouwheid aen de Vryheid en Gelykheid. Na de godsdienstplegtigheid begaven zy zich stoetsgewys naer de Groote Markt. In hun midden droeg men de beeldtenissen der Patriotten Vander Noot, Van Eupen en Vander Meersch. Een groot vuer werd aengestoken, het boek der Blyde Inkomste en de borstbeelden van Vander Noot en Van Eupen er ingeworpen en verbrand; doch Vander Meersch's afbeeldsel werd zegepralend langs de straten gedragen, onder het zingen van het Ça ira en het dansen van de Carmagnole. Op hunnen weg verbryzelden de Sans-Culotten alle adelyke wapenschilden, en in den tuin, het Perk genaemd, wirpen zy de bronze en marmere standbeelden van romeinsche keizers neder, ‘dier kleine deugenieten van koningenGa naar voetnoot(3)!’ Het standbeeld door de erkentenisse der Belgen den goeden Landvoogd Karel van Lorreinen opgerigt, werd van zyn voetstuk gerukt, en eenige kerken binnen of buiten verwoest. Nergens beteugelde de krygsbezetting de buitensporigheid der uitzinnige volksmenigte. (2 December 1792). Des anderendaegs, wel is waer, hadden de voorloopige volksvertegenwoordigers moed genoeg, om de Sans-Culotten over deze schandelyke wanorders te berispen; doch ten zelven tyde prezen zy de brouwers, die het ruiterstandbeeld van Karel van Lorreinen, dat hunne vergaderplaets versierde, hadden omlaeg gehaeld en verborgen. De magt en het gezag berustte niet meer op het Stadhuis, maer by de Jacobynen-Club. De vergadering der volksvertegenwoordigers werd nog slechts door eenige hardnekkige Vonckisten bygewoond. Zy konden dus steunen noch op de burgery, noch op het krygsbestuer; zelfs hadden de Jacobynen verklaerd, dat zy geen vertrouwen in de vertegenwoordiging steldenGa naar voetnoot(4). De regeringloosheid steeg ten top. Eenige slecht befaemde vreemdelingen gaven de wet, stroopten de vreedzame burgers af, schonden het huisregt, steeds zoo heilig in Nederland, roofden papieren, geld, al wat hen onder de hand viel. Wie hunne buitensporigheden opentlyk durfde afkeuren was aen allerlei mishandelingen blootgesteld. Het waren deze mannen, die alléén in België het noodlottig raedsbesluit van den vyftienden December luidruchtig hadden goedgekeurd, dit besluit hetwelk het land in eene berekende regeringloosheid moest dompelen. Beurtelings ook kwamen de Jacobynen van Doornik, Antwerpen, Bergen-Henegouw, Brussel en van andere steden dankbetuigiugen aen de fransche Conventie overbrengen, en de vertoogen der | |
[pagina 102]
| |
bestuerraden en volksvertegenwoordigers als kuiperyën van de Aristokraten brandmerkenGa naar voetnoot(1). De volksmaetschappy vergde te Brussel stout van de vertegenwoordiging af, dat zy zelve het vertoogschrift aen de fransche Conventie zoude laken, afkeuren en intrekken. Dien dag wedergalmde de vergaderzael der vrienden der Vryheid en der Gelykheid van verwenschingen en vervloekingen tegen de slaven van het Huis van Oostenryk, die op het Stadhuis zetelden. ‘Als een volk in de regeringloosheid gedompeld ligt’ riep een Jacobyn uit ‘dan zyn er krachtdadige middelen noodig, om de wetten en de vryheid te doen heerschen; als een magistraet, in plaets van de steun des volks te zyn, slechts de verdrukking wil vermeerderen, dan moet de stormklok luiden!...’ Daer deze laetste woorden eenige verwondering baerden, voegde de redenaer er goedaerdig by: ‘Ik wil zeggen de stormklok der wysbegeerte!’ Een andere was echter vermetel genoeg om te zeggen: ‘De traegheid der Magistraten is eene misdaed; zy noodigt tot den opstand uit! Voorkomen wy de noodzakelykheid ervan met hun de voortreffelykheid des staetsbesluits van den vyftienden december te doen inzien. Gaet gezamentlyk tot het Magistraet, dat alle vrienden der vryheid zich daerhenen begeven, dat men van alle kanten slechts één woord hoore opstygen: Het wetsbesluit van den vyftienden december, gansch het besluit, niets dan het besluit!’ - ‘Ja, het besluit van den vyftienden, den vyftienden, of de dood!’ herhaelde de vergaderingGa naar voetnoot(2). Den negentienden January dan begaven zich de Jacobynen naer de raedzael, waer de voorloopige vertegenwoordigers vergaderd waren. Baret, voorzitter van het volksgenootschap, nam het woord, en deed de beslissingen van daegs te voren kennen. Te vergeefs trachtte men de Sans-Culoten door zoete woorden en schoone beloften te verwyderen; zy wilden naer niets luisteren; maer eischten den Raed op, zonder uitstel over hunne vraeg te beraedslagen. De volksvertegenwoordigers vroegen uitstel, tot in hunne avondzitting, om het gewigtige voorwerp te bespreken. Een kreet steeg op: ‘Neen, neen, op staenden voet!’ Men dreef de onbeschaemdheid zoo verre, dat de volksvertegen woordigers moesten zweeren volkomen vry te zyn; daer zy in het midden hunner broeders waren. Van hunnen kant zwoeren de Jacobynen, dat zy geenszins gekomen waren om de denkwyze der vergadering, door geweld, te veranderen. Na eene korte beraedslaging stemde de benauwde vergadering er in toe te verklaren: dat zy zich bedrogen had en dus het vertoog by de Nationale Conventie ingediend, als van geener weerde moest aenschouwd worden. De Jacobynen verwyderden zich vergenoegd, na eerst de vertegenwoordiging over hare vaderlandsliefde te hebben bedankt; zy voegden er de belofte by, die als eene bedreiging mogt gelden: ‘Wy zullen, zoo als nu, van tyd tot tyd, u broederlyk rekening over onze beraedslagingen komen geven en onze besluiten onderwerpen aen de wysheid der volksvertegenwoordigers. De maetschappy heeft overigens besloten, dat ingevolge uwer uitnoodiging, zy dagelyks twee kommissarissen tot uwe zittingen zal afveerdigen.’ Den zelfden dag nog werd het staetsbesluit van den vyftienden december aen de hoeken der straten van Brussel, in de drie nationale talen: Fransch, Nederlandsch en Hoogduitsch, aenplaktGa naar voetnoot(3). Na zulken smaed begrepen de meesten der voorloopige volksvertegenwoordigers, dat het onmogelyk was langer te zetelen. Inderdaed na eene langdurige beraming besloten zy, dat, aengezien het besluit van den vyftienden December in uitvoering was gesteld, alle voorloopige magt ophield te bestaen. Alleenlyk zou men zich tydelyk met zaken van het gemeente-bestuer bezig houden, tot dat een ander Magistraet zou verkozen zyn. In vele steden volgde men dit voorbeeld na, en andere vergaderingen, die niet vrywillig uiteen gingen, werden met geweld aen de deur geworpen. Zoo gebeurde het te Loven, waer het voorloopige bestuer zich verstout had, na de afkondiging des besluits van den vyftienden december, de stedelyke belastingen te heffenGa naar voetnoot(1). Het zelfde lot ondergingen de provinciale vergadering van Vlaenderen en de stedelyke Raed vad Aelst, Yperen en verscheidene andere gemeenten. Eene volkomene regeringsloosheid was de uitslag dezer maetregelen. Alles stond bloot aen de willekeur van fransche ambtenaren. ‘Men moet geene vormen in acht nemen!’ riep zekere Chartey hoogmoedig uit. ‘Wat spreekt gy van uwe wetten? Ik ben hier in FrankrykGa naar voetnoot(2)!’ Maer, als de Belgen zich op de fransche wetgeving beriepen, dan werd hun insgelyks dit regt ontkend, dewyl zy de eer nog niet genoten Franschen te zyn. Zoo ellendig was de toestand! Drie verschillende magten, de eene byna onafhankelyk van de andere, drukten te gelyken tyde op ons vaderland. Om te onderzoeken in hoeverre de tegenstrydige beweeringen van Dumouriez en van het krygswezen, over het lyden der fransche legers in België, gegrond waren, had de Nationale Conventie vier harer leden naer België gezonden. Danton; Camus, Gossuin en Lacroix, en hun een weinig later Treilhard en Merlin (van Douway) bygevoegd. Deze mannen reisden als vorsten door het land, zagen alles scherp na en schenen steeds tot strengheid geneigd; als vurige voorstanders der maetregelen door het wetsontwerp van den vyftienden december voorgeschreven, lieten zy niets onbeproefd om de uitvoering ervan te bespoedigen. Hun last, die zich eerst tot het leger bepaelde, kreeg eene grootere uitbreiding, vooral in het burgerlyke bestuer. Zy zouden de uitvoering van de voorschriften der fransche Conventie bewaken, met de nieuwe bestuerraden verbroederen, en zich onderling verstaen, om in de benoodigheden des legers te voorzien. De Kommissarissen verdeelden zich dan het land als een wingewest. Treilhard en Camus heerschten over Henegouw en Vlaenderen, Gossuin en Merlin over Braband, Danton over Luik, Namen en den omtrek. Alle veertien dagen kwamen zy in vergadering te samen om over 's lands hooge belangen te beramen. Zy gaven de groote steden aen den willekeur prys der plaetselyke krygsbevelhebbers en byzonderlyk aen de dwingelandy van de Kommissarissen der uitvoerende Magt. Deze laetsten waren ten getalle van dertig, en onder het schuim der Jakobynen-Clubs van Parys uitgekozen. Hun last was zoo onbepaeld, dat geene dwingelandy er door verhinderd kon worden. Zy moesten inlichtingen nemen over Belgiëns toestand, op de benoeming der nieuwe gemeentebesturen waken, de bestaende, volgens de republikaensche denkbeelden, leiden en een middenbestuer tot stand brengen; in één woord, het staetsbesluit van den vyftienden December in alle zyne bepalingen doen uitvoeren. Als men aendachtig de geheime voorschriften | |
[pagina 103]
| |
die dezen mannen werden ter hand gesteld, overweegt, dan straelt opentlyk het doel van het fransche bewind door de duistere en ingewikkelde zinsneden, waerin het hoofdgedacht gehuld is. Men wilde alle bestuerinrigting ontbinden, om des te gemakkelyker de belgische provinciën in het fransche ryk op de slurpen. Een ander gewigtig voorwerp van den last der fransche Kommissarissen betrof de assignaten. België moest het fransche geldwezen opbeuren; dit droombeeld was nog niet vervlogen. Men redeneerde alzoo: het heffen van alle belastingen verboden zynde, zal het stedelyk en provinciael bestuer weldra met ledige kassen zitten. In zulken nood zal men dankbaer de fransche assignaten aenvaerden en genoodzaekt zyn den omloop derzelven aen de volle schriftelyke weerde te bewerken. Kortzigtige berekening! Geene magt kan aen papieren banknoten eene weerde hechten boven het wezentlyke vertrouwen, dat zy verdienen. De guillotien was niet in staet de daling der assignaten tegen te houden. Het volk schynt zich immers meer aen de fortuin dan aen het leven zelfs vast te klampen. Deze nuttelooze knevelaryen zyn zooveel te hatelyker, daer men reeds vast besloten had de belgische provinciën in fransche te vervormen. Maer de voordeelen der fransche wetgeving werden den Belgen ontzegd, na men de wet des lands met de voeten vertreden had, en niemand wist op welke geregtigheid hy zich nu beroepen mogt. Alle poogingen, om eenen belgischen Staet of een leger interigten, werden styfhoofdig verydeld. Dumouriez zelve, die andere inzichten koesterde, kon dit laetste ontwerp niet ten uitvoer brengen. De belgische en luiksche legioenen, die zoo dapper te Jemmapes in de voorste gelederen gestreden hadden, werden zonder soldy, zonder kleederen, zonder wapens gelaten, opdat zy zich zoo spoedig mogelyk zouden ontbinden. Eindelyk werd er bepaeld, dat deze vrywilligers tydelyk by de legers der fransche Republiek zouden ingelyfd worden, de zelfde soldy ontvangen, en hun achterstel, schulden en leeningen door het algemeene krygsbestuer aengezuiverd wordenGa naar voetnoot(1). En als de Belgen zich hierover verwonderden, gaf Camus hun onbeschaemd ten antwoordt: ‘Waerom, Belgen, wilt gy afzonderlyke bataljons uitmaken; waertoe strekt zulk onderscheid? - Wy allen zyn broeders; wy allen zyn Franschen!Ga naar voetnoot(2)’ Men spaerde dan ook geene moeite, om het nederlandsche volk te verfranschen. Tooneel, vlugschriften, geld, vleijery, volksgenootschappen en zelfs groote plakkaerten op de hoeken der straten, om de vreemde denkbeelden te verspreiden. Men wilde het volk tot de groote volksvergaderingen voorbereiden, waerin men niet alléén nieuwe bestuerders zou kiezen, maer uitspraek doen over de regering, welke men verlangde. Men moest den Belgen de verklaring afdwingen, dat zy wenschten onder Frankryk's bestuer te levenGa naar voetnoot(3). Maer van dag tot dag toonde het volk eenen grooteren afkeer van de fransche beschaving. Gehecht aen den godsdienst en de onafhankelykheid des lands, konden de Belgen geen bestuer begeeren, dat den godsdienst vervolgde, en de provinciale en gemeente-instellingen vernietigde. Onder Oostenryk's beheer bestond het vaderland nog met zyn zelfbestuer, zyne eigene oordtael, zeden, wetten en vryheden; Frankryk integendeel wilde de belgische Provinciën in fransche Departementen veranderen, hun eene vreemde tael en eene vreemde wetgeving opdringen, kortom het vaderland vernietigen. De vrees deed weder het oog naer Oostenryk wenden, dat alleen in staet was ons te bevryden, als naer het lichtpunt waer de eenigste redding blonk. De aenhangers van het keizerlyke Huis namen deze stemming der gemoederen waer, en strooiden heimelyk een manifest van keizer Frans II onder het volk rond. Vrydommen, voorregten, blyde inkomste, alles zonder inkrimping of wederhouding, werd den Belgen beloofd, de zaken zouden op den zelfden voet hersteld worden, als zy zich bevonden onder Karel VI. Niet alléén verstiet het Weener hof de aenmatigingen van Joseph II, maer zelfs die van Maria-Theresia: het hoofdbestuer zou uit inlanders worden samengesteld door de verschillende provinciën vry aengewezen. Zelfs noodigde men alle oud-officieren uit, zoowel degenen die in het keizerlyke als in het patriotische leger, tot behoud der Blyde Inkomste gestreden hadden, zich by de duitsche legers te vervoegen, waer zy hunnen graed zouden behouden. Velen sloegen nu verlangend de bewegingen der keizerlyke legers, over den Rhyn, gade en besloten zoolang tegen de inlyving by Frankryk te kampen, tot dat Oostenryk België op nieuw zoude veroverd hebben. De fransche beambten ontwaerden welhaest, dat, wilde men eenige kans behouden het besluit van den vyftienden december uit te voeren, men met spoed moest te werk gaen. Danton, Camus en Lacroix reisden met dit inzicht opzettelyk naer Parys. ‘Het is in mynen naem niet’ riep Danton logenachtig in de Conventie uit ‘maer in den naem der Belgen, dat ik de vereeniging van beide landen vraeg! - Hebt gy deze vereeniging niet op voorhand besloten, als gy eene tydelyke inrigting bebt bevolen!... De volksman, de landbouwer willen dezelve... slechts omdat vreesachtige Patriotten aen deze vereeniging twyfelen, heeft het besluit van den vyftienden december zooveel tegenkanting ontmoet. Maer beslist de vereeniging en dan zult gy de fransche wetten doen uitvoeren, dan zullen de aristokraten, de edelen en de priesters den bodem der vryheid verlaten!...’ Op het voorstel van Camus werd dan een nieuw wetsbesluit gestemd. Het tweede strekte slechts tot vollediging van het eerste. Onmiddelyk zou, het besluit van den vyftienden december uitgevoerd worden. De generaels der republiek zouden de noodige maetregelen nemen, om de volksvergaderingen te verzamelen. Tyd, wyze en plaets der byeenroeping hing van hen af. De Kommissarissen der Conventie hadden echter het opzicht over de vorming en de werking dezer vergaderingen. Zy deden uitspraek over de geldigheid der kiezing. Het was hun pligt in zulke zaken alle aenklagt, van welken aerd ook, te aenhooren. Het volk, dat zou weigeren binnen de vyftien dagen, na de afkondiging des besluits van 31 january, uitspraek te doen over de regering welke het verkoos, zou aenschouwd worden als: weigerende vriend met het fransche volk te zyn! Men stelde zich dan bloot behandeld te worden, als degenen, | |
[pagina 104]
| |
die zouden weigeren een bestuer te aenveerden, op de Vrgheid en de Gelykheid gegrondvestGa naar voetnoot(1)! Byeenroeping, kiesbus, onderzoek en bekrachtiging der stemming, alles berustte in de hand des vreemdelings, zonder tegenwigt, noch opzigt. Van toen af reeds was het algemeene stemregt berekend als een onfeilbaer middel, om een volk, tegen wil en dank, onder de schoone benaming van vryheid, te veroveren! Drie dagen later, den derden february, kwamen de dertig Kommissarissen der uitvoerende magt te Brussel byeen, ‘om een plan van stemming te beramen, dat, om te gelukken, overal hetzelfde moest zyn.’ Publicola Chaussard nam het woord en drukte zyn gevoelen over de vereeniging uit: ‘Slechts myne persoonlyke denkwyze uitdrukkende’ zegde hy, ‘en overwegende in mynen geest het heimelyke doel, waerheen wy moeten streven, zoo stem ik de vereeniging van België met Frankryk; deze vereeniging is gegrond op het belang van beide volken... Ik stem alle middelen noodig om ze te bewerken, degenen der broederlykheid, zelfs degenen der dwingelandy van de rede... Men werpt my de wenschen des volks tegen; maer wat gelden de wenschen van een volk, dat kindsch of krankzinnig is? - Zy zyn van geener weerde, dewyl het tegen zyn eigen zelven zou stemmen!...’ Gouget Deslandes sprak daerna: ‘Ik meen dat de vereeniging in het belang der fransche Republiek en der belgische Natie is; ik meen dat het eenigste middel, om de vryheid in België te vestigen en te verzekeren, nogmaels de vereeniging is; ik meen, dat het eenigste middel, om dit land te bevryden voor onmetelyke verdrukking nog de vereeniging is! Al de Kommissarissen, die beurtelings het woord namen, uitten hetzelfde gevoelen. Eenigen nogtans hadden betrouwen genoeg in hunne zaek, om middelen van zachtheid en overtuiging aen te raden, en de vereeniging niet door geweld te bewerken. Dan nam Chepy, Kommissaris te Luik, het woord. Chepy, een driftige Jacobyn, te voren de held der brusselsche Club en de schrik van de inwooners der hoofdstad, drukte zich in dezer voege uit: ‘Ik stem de vereeniging van België met Frankryk door de magt der rede..., doch moesten onze poogingen vruchteloos wezen, dan meen ik dat het regt van verovering, voor de eerste mael nuttig en regtveerdig in de wereld, de opvoeding van het belgische volk moet maken, en het eene schitterende en gelukkige toekomst voorbereidenGa naar voetnoot(2)!’ De uitslag dezer zonderlinge beraedslaging was de overtuiging, dat weinige Belgen den nieuwen beginselen waren toegedaen, en dat het nog onmogelyk was op die minderheid te rekenen, om eene vereeniging van België met Frankryk te stemmen! ‘Men moet het niet op voorhand ontveinzen: de stemmen, welk ook de uitslag der kiezing zy, zullen weinig talryk wezen... en het zal noodig wezen de gansche toestel der nationale magt te ontwikkelen, om de volksvergaderingen voor ergerlyke tooneelen te bevrydenGa naar voetnoot(3)!’ Zoo werd, vóór het byeenroepen der volksvergaderingen, de wil der belgische bevolking, om zyne onafhankelykheid te bewaren, door onze vyanden zelven, genoegzaem bestatigd. Eenige vreemdelingen, het uitschot hunner natie, beslisten dat ons vaderland van de wereldkaert zou verdwynen, voor het heil der inwooners en den zegeprael der vryheid! Slechts in de stad Luik werd de vereeniging met Frankryk, door een aenzienlyk getal der inwooners, goedgekeurd. Reeds den twintigsten january, had de gemeenteraed dit vraegpunt der bevolking voorgelegd, en op ontrent tien duizend stemmers hadden alléén veertig stemmen de vereeniging verstooten! Het was eene vrywillige en geheime stemming; zoo zeer had de bisschoppelyke stad de nederlandsche overleveringen vergeten; zoo zeer was zy verbasterd door de verspreiding der fransche schriften, die er steeds eenen goeden aftrek vonden! Eenige dagen later vergaderden de volksvertegenwoordigers, die door de gemeenten van het voormalige Prinsbisdom met het algemeene landbestuer gelast waren. Zy zwoeren zonder tegenkanting den eed, door het staetsbesluit van den vyftienden december voorgeschreven, en noodigden de gemeenten uit, die over de vereeniging met Frankryk nog niet gestemd hadden, het goede voorbeeld der hoofdstad te volgen. De stemming der gemeenten was den vreemdelingen even gunstig, nogtans weigerden de Kommissarissen trotsch hunnen wensch te aenveerden, omdat men er eenige terughoudingen, van uitsluitelyk plaetselyk belang, bygevoegd had. Men bleef over dit geschil twisten en reeds waren de Oostenrykers meester van het Luiksche grondgebied, als de fransche Conventie de vereeniging uitsprakGa naar voetnoot(1). Nergens anders gingen de zaken zoo toe. Noch in de waelsche, noch in de vlaemsche gewesten. Te Bergen in Henegouw was de raed grootendeels uit regtsgeleerden samengesteld, die allen den franschen republikaenschen denkbeelden innig toegedaen waren. Het staetsbesluit van den vyftienden december was er zonder tegenstand te ontmoeten, afgekondigd en reeds in january had een lid van den bestuerraed, in de Nationale Conventie, deze stad Frankryk aengeboden. Niet zoodra was het staetsbesluit van den een-en-dertigsten january uitgeveerdigd, of de bestuerders verklaerden, dat Bergen moest aenzien worden, als een onafscheidbaer gedeelte van de fransche Republiek. Men hield aen het goochelspel der algemeene stemming, om deze beslissing te bekrachtigen. Des anderen daegs werden de inwooners by plakbrieven uitgenoodigd, zich naer St-Walburgiskerk te begeven, om uitspraek te doen over den regeringsvorm waeronder zy wilden leven. Op het aengeduide uer bevond zich een groot getal burgers in de kerk. De Jacobynen met roode mutsen op het hoofd, met sabels en bajonnetten aen de zyde, hadden zich rond het spreekgestoelte geschaerd. Dan vertoonde zich de krygsbevelhebber, in het midden van twee fransche Kommissarissen, en begon het volk aen te manen zyn pligt te doen. Nauwelyks echter, had hy eenige woorden uitgesproken, of de Jacobynen riepen met luider stemme: ‘Ja, ja, de vereeniging! wy willen de vereeniging!’ Maer een hevig gemor rees onder de aenwezigen op over zulke ontydige verklaring. Doch soldaten drongen nu onverhoeds de kerk binnen, en vielen de vreedzame burgers op het lyf. De verwarring was onbeschryfvelyk groot. De Jacobynen voegden zich by de soldaten, sloegen met de | |
[pagina 105]
| |
scheede en het plat der sabels op de vlugtende menigte en dreven ze ter deure uit. Op de straet stond eene sterke wacht soldaten, die op het zelfde oogenblik, met losse poeder, begonnen te vuren, zoo dat de weerlooze burgers, naer hun huis liepen, om eene schuilplaets tegen dit geweld te zoeken. Als de kerk ontruimd was, en slechts eenige Jacobynen en fransche soldaten overbleven, stelde één der Kommissarissen huichelende voor, de zitting tot den anderen dag te verschuiven, ‘ten einde’ zegde hy ‘te doen uitschynen hoe groot de ontelbare meerderheid van de vrienden der vryheid, op de aenhangers der slaverny is!’ Doch de Jacobynen riepen op nieuw: ‘Neen! neen! de vereeniging!’ Een burger nogtans, die de stoutheid had gehad in de kerk te blyven, stelde voor, dat de kiezers in hunne wyken ter stemming zouden byeengeroepen worden; zooveel te meer daer zulke verdeeling door het fransche wetboek, voor de steden boven de twintig duizend inwooners, was aengeduid. Men antwoordde hem, dat de fransche wet niet toepasselyk was in een land, waer men ze nog niet aenveerd had! De werking nam dan een aenvang onder het zingen der Marseillaise. Als er een weinig stilte heerschte, vroeg de voorzitter, of men eene geheime stemming verlangde. De aenwezigen verklaerden, dat zy by de toejuiching wilden stemmen. ‘Welk is de regeringsvorm die gy verkiest?’ sprak de voorzitter. De omstaenders zwaeiden met hunne hoeden en riepen dat zy Franschen wilden zyn! De voorzitter verzocht degenen die de vereeniging begeerden, aen den regter kant der kerk, degenen die er zich tegen verklaerden aen den linker te staen! Nauwelyks had hy dezen wensch uitgedrukt, of gansch de vergadering snelde eenparig naer den regter kant, roepende als dolzinnigen: ‘Leve de vereeniging! Leve de fransche Republiek!’ De voorzitter bestatigde, dat niemand aen den linker kant stond, en bygevolg dat de stad Bergen, met algemeene stemmen, hare vereeniging met Frankryk had gestemd! Twee afgeveerdigden werden benoemd, om den uitslag dezer vrye beraedslaging aen de Nationale Conventie over te maken. En opdat niemand mogte zeggen, dat de keus niet regtzinnig was toegegaen, werd gedurende vier-en-twintig uren een boek opengelegd, waerin eenieder een ander gevoelen kon inschryven. Niemand bood zich aen om zyn handteeken te zetten met gevaer van door de Jacobynen geslagen en misschien vermoord te worden. 's Avonds was de stad verlicht om de heugelyke gebeurtenisse te vieren. De dwinglandy duldt zelfs de stille droefheid van andersdenkenden nietGa naar voetnoot(1). Eenige dagen daerna werd te Gent, en met gelykslachtige middelen, het verlies der onafhankelykheid gestemd. Omtrent honderd vyftig man van het gepeupel verbeeldden de honderd duizend inwooners der fiere stad van de Artevelden! De vreemde bestuerders vreesden, dat het goochelspel van algemeene stemming te Brussel niet zoo rustig als elders zou afloopen. De burgers verborgen hunne meening niet; zy zouden nogmaels deel aen de stemming nemen, de woede der Jacobynen trotsen, en de onafhankelykheid des vaderlands uitroepen. De regering was zelfs voor eenen algemeenen opstand der inwoonders beducht. De Club wilde dat dadelyk een kamp van vrywilligers onder de muren der stad werd opgeslagen, en de Kommissarissen der uitvoerende magt vroegen eene bezetting van twintig tot vyf-en-twintig bataljons, om de Republikanen te beschermen. Maer zonder zich aen den overdreven schrik der Jacobynen te stooren, was de krygsbevelhebber van Brussel, generael Moreton, overmoedig genoeg, om daegs na dat de stemming te Gent had plaets gehad, het volk van Braband's hoofdstad ter kiesbusse te roepen. Toonbeeld van onzin en huichelary, luidde de oproep als volgt: ‘In name der fransche Republiek! - Burgers, booze menschen, die tot nu toe gewerkt hebben om de armoede en de slaverny der arbeidende standen te vereeuwigen, laten niets onbeproefd om U tegen de Franschen aen te hitsen, en U onder Oostenryk's juk terug te voeren. Zy ontzien zich niet ons te lasteren als Godsverzakers, menscheneters, die goddelyke en menschelyke wetten onder de voeten treden! Doch zouden de Franschen de goddelyke en menschelyke wetten met de voeten treden, zy die de schoone en reine dagen der eerste Kerk doen herinneren, toen de bedienaers van den eerdienst, door de Christenen gekozen, in plaets van eene tergende weelde ten toon te spreiden, het heilige en matige leven der Apostelen indachtig waren! - Dienaren Gods, roept de profeet Isaïas uit, gy zult de priesters des Heeren genoemd worden: gy zult U van de schatten der volken meester maken; gy zult U in hunnen roem verhoogmoedigen, maer tot uwe dubbele schande zullen de natiën hun erfdeel terug eischen.... Nederlandsch volk heeft U niets dan de oogen kunnen openen! Durft gy de hand des Almagtigen, de gevolgen der goddelyke regtveerdigheid, in die lange reeks wonderen ontkennen! Neen, neen, de menschen zyn niet op de aerde geworpen geweest tot vermaek van eenige bevoordeelde bandieten! De onheilen van het menschdom duren nu reeds vier duizend jaren; het is tyd dat het ryk der dwingelanden een einde neme en dat hetgene der verdrukten beginne!... De Nationale Conventie van Frankryk wil, dat gy allen vry zyt, allen gelyk in regten, dit is het voorname doel harer staetsbesluiten, zoo arglistig ontaerd, zoo schaemteloos door snoodaerds belasterd, die de vorstelykheid des volks willen overweldigen, onder den schyn uwe regten te verdedigen! Burgers, de tyd is daer, om u te verklarenGa naar voetnoot(1)!’ Men spaerde geene moeite om de volksgunst te winnen. Daegs vóór de kiezing waren de muren der hoofdstad met plakbrieven van allerlei groote en kleur bedekt, om de Belgen het geluk van fransch burger te worden, aen te prediken. De Jacobynen namen zelfs hunnen toevlugt tot deze bespottelyke republikaensche plegtigheden, die men in Parys had uitgevonden, om de beginselen der Vryheid, der Gelykheid en der Broederlykheid, onder de inwooners te verspreiden. Alzoo zagen de verwonderde Brusselaers, op Zondag vier-en-twintigsten january, eene menigte vreemdelingen, met roode mutsen versierd, hunne stad binnen stroomen. Het waren de afgeveerdigden der jacobynsche genootschappen van Gent, Antwerpen, Loven, Mechelen en andere steden, die naer de hoofdstad waren gesneld, om gezamentlyk, zoo zy zegden, de opening der Schelde en de vereeniging met Frankryk van Vlaenderen, Henegouw en Luik te vieren. De Jacobynen van Brussel haelden hunne broeders feestelyk in, en doorliepen in stoet verscheidene straten der hoofdstad. Gedurende dezen optogt donderde het kanon, luidden de klokken en wedergalmden de straten van het zingen der Marseillaise. In het midden der Republikanen ging een ellendige en uitgehongerde monik; een grauwe baerd hing op zyne borst, lange verwarde hairlokken daelden van zyne schouders neder; dankbaer hief hy zyne holle oogen ten hemel en toonde der toegeloopene menigte zware ketenen aen. De Jacobynen vertelden, dat zy dezen man uit een kerker van eenen Augustynen klooster hadden verlost en aen dit slagtoffer van godsdienstige dweepery de vryheid | |
[pagina 106]
| |
geschonken. De Sans-Culotten met ontplooid vaendel sloten den stoet. Op de Groote Markt deelde men den ganschen dag door, in houten barakken, brood en bier aen het gepeupel uit. Men zong al de republikaensche liederen, danste de Carmagnole en woonde des avonds het tooneelspel van: La République conquise by. Deze feestplegt werd door een volksbal gesloten. Velen dachten echter, dat de feestelykheid slechts was ingerigt, met het heimelyke doel, om eene menigte Jacobynen naer Brussel te lokken, en op den dag der stemming de kiesbus te overrompelen. Des anderen daegs, immers, was de volksvergadering byeengeroepen, om een landbestuer uit te kiezen. Reeds van 's morgens vroeg hadden fransche soldaten al de straten, die aen St.-Goelen kerk paelden, en waer de vergadering beroepen was, bezet. Vele burgers begrepen dat de zaek, op voorhand, beslist was en bleven te huis, om zich onnoodig aen gewelddadigheden niet bloot te stellen. Men had heimelyk de mare verspreid, dat de stemming zonder bloedstorting niet zou afloopen. Eenige Patriotten, die stout genoeg waren geweest de vergaderplaets binnen te dringen, namen nogtans spoedig de wyk als de Sans-Culotten, met pieken gewapend, de kerk binnen traden, en verveerlyk de burgers onder de oogen zagen, om, zoo zy zegden, de rust te handhaven. Als er niemand meer tegenwoordig was dan de leden der Club, de broeders Jacobynen der naburige steden, de Sans-Culotten en eenige Vonckisten, leden der volksvertegenwoordiging van Brussel, werd de zitting door eenen franschen kolonel geopend. ‘Burgers’ riep hy uit, ‘gy gaet kiezen tusschen de vryheid en de slaverny; gy gaet het landbestuer kiezen, dat U het beste zal bevallen; ik raed U aen het met vryheid en moed te doen!...’ De aenwezigen onderbraken den krygsman en vroegen, dat zonder vertoeven, de stemming een aenvang zoude nemen. De Franschman hield er echter aen dat men de voorgeschrevene wyze in acht name. Er werden dan voorzitters en geheimschryvers gekozen, om de gewigtige werking te leiden. By toejuiching viel de keus op Verlooy, Baret, d'Aubremez, Claeyzens, Grégoire en Lorenzo. De vier eersten waren Belgen, die tot de Vonckistische gezindheid behoorden, de laetsten Franschmannen en leden der Club. Verlooy, een man van groot aenzien in de democratische gezindheid, beklom den voorzitterstoel, waertoe men den predikstoel gebruikte. De man had zich deze eer, of veeleer deze schande verworven, door een vlugschrift waerin hy, de eerste van allen, de vereeniging met Frankryk voorstond. Alle misbruiken van den vorigen regeringsvorm had hy heel behendig tegen de theorische voordeelen der fransche grondwet opgewogen, en was tot uitslag geraekt, dat de Nederlanders, als eene gunst, het burgerschap in Frankryk moesten afsmeeken. De werking der stemming duerde niet lang; de zaek was reeds te voren afgedaen. De voorzitter eischte de aenwezingen op, den burgerlyken eed te zweeren; allen staken de handen omhoog en riepen luidkeels: ‘Leve de Republiek! - Leve de vereeniging!’ Op welke wyze wilt gy stemmen?’ hernam Verlooy: ‘By toejuiching! by toejuiching?’ riep wederom de vergadering. ‘Kent gy allen wel het voorwerp dezer beraedslaging?’ vroeg de voorzitter op nieuw. En het volk antwoordde éénstemmig: ‘Ja, ja!’ - ‘Alwie voor de Aristokratie en de oude Staten is, dat hy regt sta!’ zegde Verlooy. Allen bleven zitten. - ‘Alwie voor de Demokratie is, steke de hand omhoog!’ Al de aenwezigen stonden op, zwaeiden de hoeden boven het hoofd en herhaelden honderdmael den kreet: ‘Leve de demokratische regering! Leve de vryheid!’ Als de stilte weder heerschte verzocht de voorzitter, dat de vergadering zou kiezen tusschen een onafhankelyk vry bestuer, of de departementale vereeniging met Frankryk. ‘Alwie’ sprak hy ‘de departementale vereeniging met Frankryk wil, ga aen den regter kant!’ Nauwelyks waren deze woorden uitgesproken, of de aenwezigen liepen naer de regterbeuken der kerk, wuivende met zakdoeken, zwaeijende met roode mutsen of hoeden, en lang dreunden somber de gothische gewelven der kerk van het aenhoudend geschreeuw: ‘Wy zyn Franschen! Leve Frankryk!’ De voorzitter Verlooy herhaelde plegtig: ‘Wy zyn Franschen, Leve Frankryk!’ Doch de brabandsche bevolking dekte zich het aenschyn, by dezen schandelyken judaskus, en zwoer in het diepste des harten: ‘Wy zyn Nederlanders, Leven onze StatenGa naar voetnoot(1)!’ Zoo gebeurde de inlyving by Frankryk van de fiere brabandsche hoofdstad, zoo trotsch op haer verleden, op hare voorregten, op hare onafhankelykheid, zonder dat zich éene stemme durfde verheffen, om zulken hoon te wreken. Wel is waer, hadde men te Brussel, zoo als men te Bergen gedaen had, een boek opengelegd, om de handteekens op te nemen dergenen, die zich tegen de vereeniging zouden verklaren, dan hadde waerschynlyk de verontweerdiging den burgeren moeds genoeg ingegeven, om eene laetste pooging te beproeven voor het behoud des vaderlands. Maer zoo iets durfde men niet bestaen. De Sans-Culotten vierden, volgens hunne gewoonte, den gemakkelyken zegeprael, dien zy hadden behaeld. In St-Goelenkerk verbryzelden zy de schilderyën en beeldwerken, die met adelyke wapenen versierd waren; in de straten rukten zy alle uithangborden af, die een vorstelyk hoofd, een heilig-beeld of een wapenschild vertoonden; maer nergens rigteden zy zulke verwoesting aen, dan op de Groote Markt. Het is eene eigenaerdigheid van den nederlandschen burger, met byzonderen iever de plaets te versieren, waer hy zyn Gemeentehuis, dit bolwerk der vryheid in de oude vlaemsche stad, heeft opgebouwd. Nergens echter had men zooveel rykdom ten toon gespreid dan te Brussel. Rondom een Raedhuis, dat in pracht en rankheid van gothische bouwkunst, nauwelyks zyns gelyken in Europa heeft, verhieven zich de middeneeuwsche huizen der gilden en ambachten. Sommigen waren kostelyk verguld, anderen met zinnebeeldig snywerk wonderlyk opgeluisterd; velen met borst- en standbeelden versierd, werken van beroemde kunstenaers, als Marcus De Vos en Duquesnoy. Al deze wonderen van kunst en weelde, al deze gedenkteekenen van het krachtige gemeenteleven, werden door de Sans-Culotten, als zinnebeelden der slaverny verwoest, verbryzeld, vernietigd. Men brak de schatkamers der gilden en neeringen open, verscheurde hunne vaendels en kostelyke behangsels, vestrooide de handvesten hunner vryheden en voorregten, en verbrandde de bewyzen hunner renten en eigendommen. De fransche soldaten zagen de plundering en de verwoesting na, zonder er zich tegen te verzetten. Alléén een belgische officier, in franschen dienst, die, in verontweerdiging, de beeldstormers wilde verjagen, werd byna door het woedend grauw aen eenen lanteern opgehangenGa naar voetnoot(2). Als er niets meer te verwoesten of te plunderen was, doorliepen de Sans-Culotten op nieuw de gansche stad, al zingende, vloekende, tierende en verbryzelden de ruiten der Patriotten. Des avonds moest ieder | |
[pagina 107]
| |
den voorgevel zyns huizes verlichten, om zyne blydschap te toonen over de vereeniging der brabandsche hoofdstad met Frankryk. Eindelyk was de brusselsche vertegenwoordiging getroffen geworden door de baldadigheden die op de Groote Markt en elders gepleegd werden; zy vroeg aen het fransche bewind, de bestraffing, ja zelfs de ontbinding van dit gruwzame legioen der Sans-Culotten. De Kommissarissen der uitvoerende Magt weigerden, echter, in dit verzoek toe te stemmen. Zy keurden, wel is waer, alle wanordelykheden af; maer zy meenden, dat het beter ware de aristorkatische gedenkteekenen spoedig weg te ruimen. Zoo werden dan alle beelden van heiligen, van vorsten en koningen; kortom alle zinnebeelden van slaverny en bygeloof weggenomen, en waer dit onmogelyk kon geschieden, met eene dikke laeg plaester overdekt. Het was de eerste dag van het ryk der Vryheid, der Gelykheid en der Broederlykheid! Twee dagen reeds, na dat de stemming in St-Goelenkerk had plaets gehad, kwam de heugelyke tyding en het verslag der kieswerking in de Nationale Conventie, te Parys, aen. ‘De wenschen voor de vereeniging met Frankryk’ schreven de Kommissarissen ‘waren éénstemmig. Het volk heeft ons afgeveerdigden gezonden; wy hebben ze als broeders omhelst, en dan heeft men als om prys geroepen: Leve de fransche Republiek! Leve het zes-en-tachtigste Departement! - Het kanon dreunt, de klokken luiden, gansch de dag zal overgebragt worden in feesten en vreugdevieren!’ Cambon, minister van het geldwezen, na men dit verslag had voorgelezen, beklom het spreekgestoelte, en riep in geestdrift uit: ‘Zie daer nu het gelukkig oogenblik, waerop het zoo gelasterde staetsbesluit van den vyftienden December, de Republiek heeft gered!...’ Alhoewel verschillende steden, zooals Luik, Bergen en Gent, vóór Brussel hunne vereeniging met Frankryk hadden gestemd, werd echter aen de hoofdstad van Braband de eer toegekend het eerste als fransche stad te worden uitgeroepen. Den eersten Meert legde Carnot het verslag van het diplomatische Komiteit in de vergadering der Conventie neder, en besloot, dat men den wensch der inwooners van Brussel moest inwilligen, en onmiddelyk de vereeniging stemmen van die groote en prachtige stad met de fransche RepubliekGa naar voetnoot(1). ‘Nooit,’ riep hy uit, ‘was er eene stemming zoo vry en een eed zoo plegtig!’ De vergadering nam het voorgelegde wetsontwerp aen, en beval aen zyne Kommissarisen onmiddelyk het fransche wetboek, in Brussel en zyne kuip, in werking te stellen. Het ware eentoonig nog andere voorbeelden aen te halen van de logenachtige of gewelddadige middelen in het werk gesteld, om ons vaderland zyne onafhankelykheid te ontrooven. Overal werd hetzelfde tooneel gespeeld. Het volk werd door den krygsbevelhebber in eene kerk byeengeroepen; een fransche Kommissaris, door krygslieden, vreemde en belgische Jacobynen omringd, deed eene aenspraek in de fransche tael, die in de vlaemsche gewesten door weinigen verstaen werd; dan dwong men de aenwezigen een fransch schrift te onderteekenen, om de vereeniging met Frankryk te vragen. Gewoonelyk vergenoegden men er zich mede, volgens het voorbeeld van Bergen en Brussel, het volk naer den eenen kant der kerk te dryven, en dan te verklaren, dat de bevolking eenstemming den wensch had geuit, in den schoot der fransche Republiek te worden opgenomen. Onmiddelyk vergrootte de Nationale Conventie Frankryk met een nieuw departement. Want meermaels scheen het dezen vryzinnigen Republikanen toe, dat de wil van al de inwooners der omliggende dorpen en steden in dengenen der hoofdstad besloten lag. Van al de groote steden onzes lands bleven slechts Antwerpen en Mechelen vry van eene gedwongene stemming van vereeniging. De omstandigheden en de anti-fransche geest der inwooners spaerden hun dezen hoon. Somwylen, wel is waer, beproefde men het tooneel van vrye en algemeene kiezing voor de plattenlandsche bevolking te spelen; maer nam men de noodige voorzorgen niet, dan verklaerden de inwooners der dorpen en der vryheden, zoo als te Halle, dat zy zich onveranderlyk wilden houden aen hunne vrydommen, en onder geen ander bestuer wilden leven dan onder hetgene der StatenGa naar voetnoot(1); of nog erger, zoo als te Enghien, werd de Kommissaris der Nationale Conventie verpligt eene verklaring te onderteekenen, dat de inwooners eenparig, de vereeniging met Frankryk, verworpen hadden, en daerna smadelyk op de vlugt gedreven. Te Geeraerdsbergen vond de Jacobyn met de taek gelast de volksvergadering voor te zitten, tien duizend gewapende boeren in plaets van kiezers. Zy overvielen de wacht van fransche soldaten, die overal deze vryheidspredikers omringde, en sloegen den Jacobyn zoo onbarmhartig, dat hy voor dood op de plaets bleef liggenGa naar voetnoot(2). Zoo drukte zich de ware denkwyze der Belgen uit, overal waer zy door schrik en overmagt van wapenen niet versmacht was! L. van Ruckelingen. |
|