De Vlaamsche School. Jaargang 8
(1862)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 62]
| |
Algemeene tentoonstelling ingerigt door de Koninklyke Maetschappy van Schoone Kunsten te Antwerpen.
| |
[pagina 63]
| |
als voorhoofd, wangen, oogen en haar. Die lijntjes hadden krachtig kunnen zijn, zonder snijdend en hard te wezen. Erin Corr, leeraar van de kopersnede aan de koninklijke Akademie van Antwerpen, heeft dit jaar geene enkele gravuur tentoongesteld. En wij hebben toch veel goeds gelezen over zijn laatste voortbrengsel naar Rubens! Wij waren nieuwsgierig om de kopersnede van den ijverigen en talentvollen leeraer te zien, en wij vonden ons in onze verwachting bedrogen. Nu is ons werk voltrokken over de Nederlandsche graveerschool. Wy gaan over tot de Duitsche die door verscheidene merkwaardige platen in onze tentoonstelling vertegenwoordigd is. Dan hebben wij de Engelsche die ons niet veel heeft gezonden. Edward Eichens van Berlijn zendt ons twee groote platen, voorstellende: Griekenland ten tijde van Homerus en: De kruisvaarders voor Jerusalem. gravuren uitgevoerd met het graveerstaal naar de cartons van W. Von Kaulbach; beide zijn fragmenten der versiering van den grooten trap in het nieuw Museum te Berlijn. De uitdrukkingen, de verschillige tijpen, de houding der figuren zijn wonderwel teruggegeven. De vormen, de ontleedkunde zijn waar en goed, naar het oorspronkelijke vertaald. Men ziet dat de plaatsnijder zijne teekenpen, en zijn graveerstaal meester is, want daar de figuren zoo goed als naakt zijn, moet men eene grondige kennis bezitten van de teeken- en ontleedkunde, om die vormen, die spieren en dit echt grootsche van de zamenstellingen en die natuurwaarheid terug te geven. Deze kopersneden zijn met de grootste zorg afgewerkt, tenzij hier en daar een arm of een been van een figuur waar de lijnen een weinig te stijf en te hard overeenkruisen om goede vleeschige deelen te verbeelden; zeer dikwijls zou men zeggen dat zulk een arm of zulk een been, geen been of arm is, niet, omdat de vorm niet goed is, maar juist omdat de lijnen te stijf, te regelregt zijn. De lijnen die vleesch verbeelden, moeten altijd den loop volgen der groote spieren, voornamelijk de zwaarste lijn, die men het meeste ziet. De Duitschers zijn keurige teekenaren, getuige daarvan de twee groote platen die wij voor ons hebben. Geen vinger, geen bladje, geen vormken, niets of het is met de meeste waarheid en naauwkeurigheid uitgevoerd. In al wat zij voortbrengen toonen zij dat zij wijsgeeren zijn, en de uitgebreidste kunstkennissen bezitten. Vele plaatsnijders zondigen noch al dikwijls door het teekenen te verwaarloozen; weten zij dan niet dat het teekenen de grondsteen is waar de kunst van het graveren is op gevestigd? Ludwig S. Friederich stelt eene plaat ten toon, voorstellende: De monik Tetzel de aflaten aankondigende, naar het carton van Joseph Frenkwald van Weenen. Die kopersnede schijnt ons bij het eerste zigt eene oude gravuur te zijn in de manier van Goltzius gesneden. Over het geheele van die plaat ligt een rosachtige toon, die ons doet denken dat de inkt waarmede zij gedrukt is niet vast van kleur was; of zou men mogelijk opzettelijk rossen inkt hebben gebezigd? Dit kunnen wij niet genoeg onderscheiden. Die plaat is voor ons al te fijn, alles is te eender van gravuur, de lijnen die altijd de vormen en ploeijen der draperijen en der voorwerpen die ze willen verbeelden moeten volgen, om in hun karakter te blijven, loopen hier allen regt en dwars door een. Er is geene rekening gehouden, noch van toebehoorten, armen, beenen, hoofden, persoonen, noch van iets wat de plaat bevat. Deze is anders goed van teekening, effekt, vormen en algemeenen zamenhang. Rud. Stang, van Dusseldorf, zend ons eene gravuur, naar eene der muurschilderingen, door G. Guffens in de kerk te St-Nikolaas vervaardigd. Die plaat is goed van teekening, de uitdrukking en het godsdienstige gevoelen dat Guffens in zyn werk zoo diep heeft geprint, is wonderwel terug gegeven. Stang bewijst dat hij een voortreffelijk plaatsnijder is, die gewetensvol de schilderingen van den meester vertaalt. Zyn graveerstaal is zuiver en gemakkelijk. De plaat voorstellende Maria-Boodschap, naar eene muurschildering van E. Deger, is ook, onder alle oogpunten beschouwd, eene fraaije gravuur. Al de hoedanigheden die bewijzen dat men goed teekent en graveert, treft men in dit werk aan. Wy kunnen niets doen, dan onzen welverdienden lof en hulde brengen aan het schoone talent, en de grondige kunstkennissen van Rud. Stang. Xav. Steifensand van Dusseldorf, heeft eene Madona naar Ch. Muller tentoongesteld. Het is een der juweelen van de geplaatste gravuren. Fijn en krachtig van toon en van lijnen; goed en vlak geteekend, met zorg uitgevoerd, zie daar hoedanigheden die in deze kopersnede schitterend uitblinken. Wij zullen den plaatsnijder toch doen aanmerken dat de wolken rondom de Madona, beter in het karakter van wolken geweest waren, hadde hij, in plaats van die met kruislijnen te graveren, maar eenvoudiglijk eene lijn gebruikt die vloeijend gesneden was. De wolken zijn luchtig, zij zijn als rook, eene stof die wegdrijft, en om dit karakter goed weêrtegeven schijnt ons eene lijn het beste en het natuurlijkste. Zeker is het moeijelijk voor de kopersnijders om met eene lijn zulke toonen te graveren. Als de toonen wat al te donker zijn, wordt het onmogelijk, om reden het in en uitgaan van het graveerstaal de frissche en fijne lijnen verdooft. Maar daar hier de toon der wolken niet zeer donker was, had de kunstenaar gemakkelijk eene lijn kunnen gebruiken. De gravuur had, volgens ons, alsdan volmaakt geweest; de Madona hadde beter uit de wolken gelost; nu blijft zij er eenigzins in hangen, omdat de drapperijen en de wolken op eene gelijke wijze gegraveerd zijn. Fred. Weber van Zwitserland, heeft eene prachtige en sierlijk uitgevoerde plaat tentoongesteld. Zij verbeeldt Onze Lieve Vrouw, naar Rafaël. Het is eene gravuur goed van teekening, waar van karakter, alles met regelmatigheid en juistheid gestoken. Men kan niet alleen de schildering van Rafaël er in erkennen, maar iedere stof, ieder voorwerp, is allergelukkigst en natuurlijkst weêrgegeven, niet door den vorm of de teekening, maar door de gravuur. Weber toont en bewijst door die plaat dat hij een echt kunstgraveerder is. Dat hij zich van zijn graveerstaal niet bedient om zuivere en regelmatige lijnen nevens elkaar te steken, die niets beteekenen dan dat men de handeling des graveerstaals meester is, en eene stoffelyke behandeling zouden daarstellen, maar wel om het karakter, en met waarheid de stoffen, vleeschen en draperijen voort te brengen en des schilders kleur, onder zijn graveerstaal als eene tweede maal doet herleven. Weber schildert met zijn graveerstaal. Wij hebben dikwijls hooren zeggen en beweeren, dat een plaatsnijder geen kunstenaar is, omdat hij niet schept, dat hij alles maar namaakt of navolgt; degenen welke in die dwaling verkeeren, moeten slechts de gravuur van den zwitserschen kunstenaar bezigtigen en beoordeelen. Zy zullen overtuigd wezen dat hij al de voorwerpen en stoffen met zijn enkel graveerstaal, met geest en bezieling vertaalt. | |
[pagina 64]
| |
Alles leeft van waarheid en gevoel; hij graveert alles in zijn karakter zoo als het in de natuur is. Met de grootste aandacht hebben wij zijn overschoone werk gadegeslaân; wij hebben in zijn voortbrengsel niet een plaatsnijder, een teekenaar, maer wel een wezenlijk kunstenaar gezien. E. Wilmann, plaatsnijder van het groothertogelijk hof van Baden, heeft drij stadsgezigten tentoongesteld, te weten: Gezigt van Parys, gezigt van Heidelberg en gezigt van Baden-Baden. Die drij stukken zyn goed en vrij gestoken; huizen, torens en al wat men in een stadsgezigt ontmoet, is treffend en met waarheid weêrgegeven. De doorzichtkunde is goed aangemerkt, zoowel in de gravuur als in de lijnen, de toon der teekening is juist. Alles is met zorg behandeld, en wij zijn zeker dat wij alles als in de natuur voor ons hebben. Op deze dagen dat de lichtteekening (photographie), om zoo te zeggen, zich een weinig meester maakt van het gebied der schoone kunsten, hebben wij veel gezigten gezien. De kracht van den voorgrond is meest altijd zoo straf van toon als de achtergrond. Dan is hij wêer zoo zacht ineensmeltend dat men de voorwerpen met moeite kan onderscheiden, en in plaats van een kunststuk in aandenken te houden van den eenen of anderen goeden kunstschilder, bezit men niets dan een door het mekaniek vervaardigd voortbrengsel, dat op weinig tijd verdwijnt door de kracht des lichts, en wat houdt men over? niets dan eenige papiertjens met een lijstjen omgeven! Georges Doo, te Great Staumore, Middlesex, zendt verschillige gravuren; de schoonste is een Ecce Homo, naar Correggio. Deze plaatsnêe, welke breed en meesterachtig gestoken is, geeft nog al goed de schildering van den meester terug; in sommige deelen is Doo niet gelukkig om veel toon te verkrijgen, daar er te veel wit tusschen de lijnen der draperijen is. Men ziet dat die lijnen vrij en vrank gegraveerd zijn, doch er is geene kleur in. Verscheidene vormen zijn niet wel verstaan als teekening. Van eenen afstand gezien zou men niet zeggen dat het eene gravuur is, maar wel eene teekening. Het vrouwenhoofd op den voorgrond is schoon en vast van toon, regelmatig van lijnen, en zuiver van gravering. De zwarte draperijen zijn goed van kleur en met kracht gestoken. Christus, kind, naar Rafaël, is ook goed van gravuur, maar de achtergrond schijnt veel te donker van toon te zijn. Het Gevecht, naar William Etty, is, naar ons inzien, veel te breed gegraveerd voor zulke kleine figuren; de manier van de lijnen te leggen, moet altijd in evenredigheid zijn met de grootte van de figuren. De vleeschsige deelen zijn te ruw en veel te open van gravuur. De boom en de draperijen, zijn niet in hun karakter; de bewerking der lijnen is niet verstaan. Die gravuur is overdreven, het zijn inktzwarte lijnen, met wit tusschen. Doo heeft nog verscheidene portretten die ook veel te breed van gravuur zijn; wij zullen die niet ontleden; doch moeten wij bekennen dat de plaatsnijder veel talent heeft. Doo behandelt zijn graveerstaal met een buitengewoon gemak. Alfred Cornilliet stelt eene gravuur ten toon die gegraveerd is op de wijze gezegd manière noire en à la roulette. Geheel de uitvoering ervan berust op het mekaniek; wij kunnen dit voortbrengsel niet als kunst beschouwen. De plaatsnijder moet vrij met het graveerstaal in staal, koper, of houtsnijden; doet hij zijne bewerking bij middel van mekanieke werktuigen, dan is zijn voortbrengsel den naam van kunstvoortbrengsel niet waardig. Hij steunt zich dan maar alleenelijk op ondervinding en praktijk, en men zou den plaatsnijder op eenen lagen trap van kunstkennis brengen met zulke manier van graveren als kunst aantenemen of te beoordeelen. Komen wij thans tot de houtsneden: J. Van Hoof is door twee houtsneden vertegenwoordigd: de eene naar eene schilderij van J.B. Huysmans: Een eerste indrukGa naar voetnoot(1), de andere, een waterval, die in den Kataloog verkeerdelijk vermeld is als zijnde eene sterkwater plaat. Van Hoof levert in beide houtsneden een bewijs dat hij een ervaren en bekwaam houtsnijder is. Zijn graveerstaal is los en gemakkelijk, de lijnen zijn vlug en los gestoken, iets wat zeer moeijelijk voor een houtgraveerder is, daar hij bijna altijd de slaaf van den kunstschilder of teekenaar moet zijn. Het is eene stalen wet; die haar niet volgt, geeft het karakter en den geest van den kunstschilder niet terug. Van Hoof werke en studeere dan voort in een vak dat meestendeels niet begrepen wordt, in een vak dat wel voor een der ondankbaarste mag gerekend worden. De Eerste indruk die de schilderij van den meester goed terug geeft, is als bewerking van lijnen niet gelukkig om den toon van den schilder te vertolken. De lijnen van den achtergrond zijn op de zelfde wijze bewerkt als die van den voorgrond, daardoor vluchten zij niet genoeg; volgens de doorzichtkunde hadden die lijnen met eene lijn moeten gegraveerd zijn, dan waren zij min sprekend, ligter van toon geweest. Het haar van het meisjen is wat droog; dit zou met eene vloeijende en goed gevoede lijn moeten gegraveerd zijn geweest. De waterval is wat te grijs van toon; die zou krachtiger moeten zijn; alles is wat eentoonig. Jos. Hemeleer stelt vier houtsneden ten toon die hem op zijne hoogte houden van vroeger dagen. In bijna al de geïllustreerde werken die hier te lande na 1840, tot op heden verschenen zijn, treffen wij houtsneden van Hemeleer aan, die bewijzen dat hij een goed en veelvoortbrengend graveur is. Hier en daar bemerken wy wel wat te harde, en te drooge lijntjes, doch als wij het geheele werk van den kunstenaar beschouwen, dan moeten zeker die kleinigheden voor de goede hoedanigheden onderdoen. Wij moeten aan Hemeleer niet zeggen van dit kunstvak te doen herleven, want hij die zooveele platen, sinds hij houtgraveerder is, heeft voortgebragt, levert bewijzen genoeg dat hij aan zijne taak met harte verkleefd is. Er zijn weinige sterkwaterplaten tentoongesteld, maar degene die men gezonden heeft verdienen door hunne zorgvuldige uitvoering de aandacht der kunstminnaren tot zich te trekken. Wij moeten doen aanmerken dat wij de kunstenaren die sterkwaterplaten voortbrengen, met den naam van plaatsnijders niet zullen of kunnen noemen. Zy die dit doen, die ze maken, snijden niet in het koper naar karakter der lijnen; daar zien zij weinig om als de kleur, het effekt maar goed is. Het is niets meer dan een gedacht geven van eene gravuur. Of wel die sterkwaterplaten zouden zoo goed en schoon van bewerking moeten zijn, als die van E. Michiels, naar de Keijser, maar deze laatste is eene van die uitzonderingen, die men zelden ontmoet. De vervaardiger van eene sterkwaterplaat snijdt niet in het koper zoo als een graveur doet. Met de etsnaald krabt en schrabt hy den op het koper gelegden vernis weg, zoodat hy het koper niet raakt; wanneer alles wat hy weg wil laten | |
[pagina 65]
| |
weggekrabt is, giet hy sterkwater op de plaat en laat die weggeschrabte lijntjens in het koper bijten. En dat is nu heel de manier om sterkwaterplaten te vervaardigen. Jos. Linnig heeft twee sterkwaterplaten tentoongesteld, voorstellende:
DE ZEEPBALLEN, SCHILDERY VAN M. GODINEAU.
naar eene lichteekening van j. d'hoy, steensnede van jos. nauwens. De oude Burgtpoort en het SteenGa naar voetnoot(1). Beide zijn twee lieve stukjes met groote zorg, en veel kennis uitgevoerd. Wy wenschten wel dat Linnig wat meer verscheidenheid in de verschillige lijnen hadde gebragt. De kruislijnen zijn te vierkantig. Ze zijn wel is waar fijn en zuiver, zelfs zijn ze te zuiver om goed in het karakter te zijn van die oude gebouwen die ze verbeelden. Hier hadden wij eene losse, eenigzins ruwe lijn willen gebruikt zien; goed gevoelde toetsten met de etsnaald zonder den vorm van de voorwerpen en de teekening te benadeelen, ja hier, waar de geestige en losse toets van de etsnaald zoo zeer geschikt was om iets schilderachtigs, iets ouds aan die gedenkteekenen der 15e eeuw te geven, hier dat zij nog zoo bestaan in de natuur, hadden wij geraadzaam, en zelfs noodzakelijk gevonden van al dit nut uit het sterkwater te trekken. De platen zijn te zorgvuldig, de lijnen te regelmatig, en het is door die al te groote regelmatigheid en fijnheid, dat er iets kouds, iets droogs in die sterkwaterkens is. En om die oude gebouwen in hun waar karakter terug te geven, zou er iets warms, iets levendigs, zelfs zouden er wat verwaarloosde lijnen, in moeten geweest zijn. De kunstkenner heeft dit ook wel gezien, want om iets warms aan die platen te geven, drukt hij ze op geelkleurig chineesch papier. | |
[pagina 66]
| |
Linnig bezit veel kennis, en wij zijn verzekerd dat hij, die de etsnaald volkomen meester is, met ons in deze aanmerkingen zal overeenstemmen. Jos. Linnig heeft verscheidene andere platen uitgevoerd die vele verdiensten bezitten, en met eene juiste getrouwheid de oude gedenkteekens van het oude Antwerpen wêer geven. Wij raden degenen aan die nog in het bezit niet zijn van die wel uitgevoerde stukken, ze zich te verschaffen; ze zijn eene goede herinnering aan het Antwerpen in de vorige eeuwen. J.H. Rennefeld zendt ons een heelen roman: de Kinderen der zee, naar J. Israëls. Bij het eerste zigt dier afdruksels dachten wij dat het sterkwaterplaten waren, maar, bij een nader onderzoek, bleek het dat zij met het graveerstaal uitgevoerd waren. Zij geven met waarheid en zeer veel juistheid de schilderijen van den kunstschilder terug. De plaatsnijder heeft er zooveel zorg aan besteed, dat wij nooit zulke fijn afgewerkt kopersneedjes zagen. Doch al geven zij goed het karakter van den meester terug voor wat teekening, kleur en gevoelen betreft, wilden wij ze wel wat breeder getoetst zien. Israëls toetst met zijn penseel, en die groote waarde kan men in die koper-gravuurtjes niet ontdekken. Ze zijn te fijn, te gelijk van bewerking. Waren ze breeder, vrijer gestoken, ze zouden ook nog meer kunstkarakter bezitten; iets dat ze veel zou hebben doen winnen. De plaatsnijder mag breed graveren, als de schildering zulks vraagt, en fijn ook; maar hij moet altijd trachten van er gevoelen, leven in te brengen. Het Gezin van den timmerman, naar Rembrandt, sterkwaterplaat door J. Veyrassat geeft zeer wel het karakter, de kleur, en den magtigen toon van den grooten meester terug. Men kan goed zien dat die plaat door eenen kunstschilder is geëtst. De bewerking is los, en met veel gemak gedaan. De manier om sterkwaters te maken verstaat Veyrassat zeer goed. De algemeene samenhang, het begrip en weêrgeven van het donkerbruin, het gloeijend en schitterend palet van Rembrandt, straalt in die plaat door. Wij hebben vele schoone, en voortreffelyke teekeningen van kunstschilders en plaatsnijders in de tentoonstelling bemerkt en bewonderd. Wij beginnen met eene teekening van den kopersnijder J.B. Meunier naar G. Wappers, den heropbeurder der Vlaamsche Schilderschool. Zij stelt voor: Boccacio zijn Decamerone lezende voor Johanna van Napels en hare zuster. Die teekening is eene der schoonste en der beste die wij in de tentoonstelling aantreffen. De massen, de tijpen, de handen, de voeten, de figuren, alles is met de meeste zorg geteekend. De voor- en achtergrond, de toebehoorten, niets is er in verwaarloosd, alles is naauwkeurig en juist weêrgegeven. Ofschoon een geheel dat tot in de minste deelen afgewerkt en afgeteekend is, is er niets dat plek maakt. Ieder figuur, op zijn eigen beschouwd, is massa, alles in zijn geheel genomen is ook massa. Wij herkennen in die teekening de vlaamsche en krachtige kleur van Wappers. De kolom die op den achtergrond staat is een weinig te hard, er zijn daar regte streepjes in, die men in geheel het overige der teekening niet ontmoet. Volgens de doorzigtkunde is dat niet begrepen, en die kolom spreekt te veel, zelfs veel meer dan de figuren op den voorgrond, omdat die figuren zonder lijnen geteekend zijn. Deze laatsten hebben eenen fluweelen toon, die hen stil houdt; en de kolom, om op haar plan te blijven, zon zonder de minste lijnen moeten geteekend zijn geweest. Op de witte deelen die vooruit komen, ziet men witte lichteffektjes die er met een penseel en witzilver opgelegd zijn. Meunier heeft daar geschilderd, omdat het hem onmogelijk was, die krachtige punten bij middel van zijn geelachtig papier te verkrijgen. Men moet een zeer goed plaatsnijder zijn, om bij middel van het graveerstaal zulk eene afgewerkte teekening weêrtegeven, en alhoewel Meunier een bekwaem en ondervindingrijk plaatsnyder is, die het graveerstaal volkomen meester is, betwijfelen wij toch of hij dien fiijnen, krachtigen, vloeijenden en fluweelachtigen toon zal kunnen vertalen. Wij verhopen en wenschen uit den grond des harten dat hij er in moge gelukken; dan zal zijn werk wel eene van de schoonste en kunstigste gravuren zijn die in België voortgebragt zijn. Biot's twee teekeningen stellen voor: Onze Lieve Vrouw met den sluijer en de Zegepraal van Galathea, naar de muurschildering in het paleis van de Farnesina te Rome, door Rafaël geschilderd. Te oordeelen naar de gravuur van Weber, die ook naar de muurschildering gegraveerd is, waarvan Biot de teekening tentoonstelt, zou men zeggen dat Biot's teekening niet krachtig genoeg is. Overigens is zij goed afgewerkt tot in de minste détails; zij behoudt goed den geheelen zamenhang; zij is fijn van toon en met de meeste zorg uitgevoerd. Wat de teekening van den Zegepraal van Galathea aangaat, die geeft Rafaël goed terug, doch ware het niet slecht dat er wat meer vastheid in haar was; thans is zy wat vlok, wat onzeker. Hendrik Zimmerman's twee teekeningen naar Rembrandt, te weten: de Nachtwacht en de Schuldeischers, geven zeer goed het vurige, warme, en krachtig koloriet van Rembrandt wêer. De magtige kleuren van den nederlandschen schilder zijn goed in deze teekeningen vertolkt. Men denkt zich voor het oorspronkelijke doek; die donkere en zwaar gebouwde burgeren, met pieken en lansen gewapend op den voorgrond; die lichtflikkering op den tweeden grond en op het geheele; die krachtige punten op den voorgrond, welke in den achtergrond terugkaetsen, in éen woord, geheel Rembrandt's meesterstuk dat in het Amsterdamsche Museum met hoogmoed, en fierheid tusschen al de schilderingen uitblinkt, is heerlijk weêrgegeven. Het monikkenhoofd van Tornij Voncken van Amsterdam, naar de schilderij van Dell'Acqua, is goed van karakter en teekening; de monikspij, het hoofd, en de achtergrond zijn door de verschillige manieren van teekenen gelukkig terug gegeven. Dit alles is in eene andere manier bewerkt van het oogenblik dat de stoffen zulks vereischten, en daardoor is het eene der prijzensweerdige stukken die tentoongesteld zijn. Alleen de baard van den monik die zwart is, lost niet genoeg uit den achtergrond. D'Arnaud Gerkens te s'Hage, stelt twee teekeningen ten toon; zijne onderwerpen zijn gekozen uit het gedicht van Von Chamisso: Frauen Liebe und Leben. Dezelve zijn op eene kunstige en eigenaardige wijze geteekend; zij zijn ook fijn van gevoelen, en goed van zamenstelling. De teekeningen van Aug. Danse, naar Leys, de Groux, en Rembrandt geven allen de schildering dier meesters met waarheid terug. | |
[pagina 67]
| |
Bida's koolteekening: Eene preek van Maroniten onder de Cederboomen van den Libanon, is een meesterachtig werk, zoowel als zamenstelling als voorstelling van karaktertijpen. De teekenaar is dichterlijk van gevoelen; de vrouwengroepen zijn zoo waar van melankolisch en vrouwelijk gevoelen, dat wij zelden iets beters zagen. Dit teedere en zachte innerlijke, dat aan de vrouw zoo eigen is, die maagdelijke zuiverheid, die reinheid der jonge meisjes en kinderkens, zijn allerwaarst en allermeesterachtigst wêergegeven. Die tijpen der Maronitische vrouwen, die met overtuiging en eene diepe godsvrucht, de waarheden van hunne geloofsbelydenis, door hunnen prediker onder gindsche boomen, met zware stammeneen stijvetakken, aandachtiglijk gaan aanhooren, dit alles is vol grootheid, vol waarheid en eenvoudigheid. Bida toont dat hij een kunstenaar is die tot het hart, het gemoed en den geest spreekt. Door dat voortbrengsel levert hij de bewijzen dat hij zijne zending verstaat, en ze gewetensvol volbrengt. Erin Corr stelt twee van overlang uitgevoerde teekeningen, de Lieve Vrouw met den Papegaei naar Rubens, en de Zaligmaker naar Leonardo da Vinci, ten toon. De teekening naar Rubens geeft de schilderij goed terug. Wy bemerken in de draperijen en de wangen der vrouw roode vlekjes, die er met rood krijt op geteekend zijn. Met zwart en rood krijt teekenen vinden wij voor de jufvrouwen en de jonge meisjes goed. Het is zoo wat op zijn fransch, men noemt dat chique, of coquet, of gentil; maar wij zeggen dat het geen middel is om de kunstgewrochten van onzen grooten Rubens goed wêertegeven. Hij die in al wat hij door zijn magtig en tooveragtig penseel op het doek heeft gebracht, zoo grootsch en zoo verheven is, kan door zulke kleine middelen niet worden vertolkt. Dat men die gebruike om een klein teekeningsken in het een of ander album van eene kunstminnende juffer te plaatsen, dat men daarom zulke manier van teekenen gebruike, maar niet om de grootsche scheppingen, en de krachtig gespierde figuren van Rubens te vertalen! Het hoofd van den Zaligmaker naar Leonardo da Vinci, is goed van teekening, en goed geschikt om door de gravuur te worden weêrgegeven. Jos. Nauwens heeft eene beeldtenis van Mijnheer Cs H... tentoongesteld dat met zooveel zorg geteekend is dat er weinigen het zoo doen zouden. Het hoofd dat goed gelijkend is, zouden wij toch wel met wat meer ziel, met meer gevoelen, en meer kracht willen uitgevoerd zien. De kunstenaar heeft de natuurlijke vormen van den persoon wel juist geteekend, en zoo als hij die voor zich had; maar hij heeft zich niet genoeg met het karakter van den komponist, met zijn zielgevoelen vereenzelvigd. Wij beweenen dat Nauwens die zijne jongelingsjaren aan de graveerkunst heeft doorgebragt, nu dat hij op eene schoone hoogte was gekomen, het graveerstaal voor het penseel heeft verlaten. In alle zijne voortgebragte kopersneden, verried hij zeer veel aanleg en veel talent voor de toekomst. Er waren hoedanigheden in van een waren kunstenaar. Wij zagen met genoegen dat hij Edelinck en Vorsterman lief had, en dat hij de breede en vrije wijze in het koper te snijden als van hen had overgeërfd. Zij die verzuimd hebben hem in de gelegenheid te stellen, of hem de middelen in de hand te geven om bekend te worden, hebben eene schandelijke daad begaan. Want in plaats van een talent te doen ontluiken en het in vollen glans te doen bloeijen als het rijp geworden was, hebben zij hetzelve vernietigd. Zij hebben eenige vruchten geplokken, maar de andere, die noch tot geene rijpheid gekomen waren, hebben zij laten verdroogen en verwelken. Nauwens is nu het schoone en verheven vak der schilderkunst toegetreden; hij die den weg der kunst had ingeslagen, zet ze ondanks al de tegenspoeden voort en verkiest dat vak, 't welk hij zoo dikwijls door zijn graveerstaal had vertaald. Vele zijner voortbrengselen in dit voor hem noch jonge en nieuwe vak, geven de klaarste bewijzen dat het lot en de toekomst rechtvaardiger zullen zijn dan de menschen. Bij hen is geene rechtvaardigheid te vinden! Ed. Van Reuth zendt ons achtteekeningen met de pen op steen gebracht. Het is een geillustreerd Album van de geschiedenis van België dat te samen tien platen zal bevatten, waarvan reeds deze afgewerkt zijn. Onder het oogpunt der zamenstelling en karaktertijpen der figuren, die ze moeten voorstellen, heeft de jonge kunstenaar zich goed van zyne taak gekweten. In het algemeen beschouwd ligt er veel goeds, veel geest en veel gevoel in die zamenstellingen. Wij bemerken in sommige platen, figuren die wat te kort zijn, en daardoor veel van hunne sierlijkheid verliezen. Zij zijn wat ruw van uitvoering, en de eigenaardigheid van de stoffelijke uitvoering van den teekenaar zoeken wij er te vergeefs in; de kunstenaar heeft de Duitschers, ofwel onze oude meesters willen navolgen, want wij treffen er niets in aan, dat oorspronkelijk is. Men gelooft zich voor oude met het mes uitgevoerde houtgravuren te bevinden, zoo als door Albrecht Durer en Van Sichem, en andere der vroegere meesters werden vervaardigd. Maar daargelaten die ruwe en eenigzins harde stoffelijke uitvoering, bekennen wij volgaarne dat er groote hoedanigheden in de voortbrengselen van den jongen kunstenaar opgesloten liggen. Waren die omtrekken wat zachter, de zamenstellingen zouden veel meer voorkomen hebben, en zouden meer oorspronkelijk zijn. L. De Taeye, leeraar van geschiedenis en kostumen aan de koninklijke Akademie van Antwerpen heeft een groot carton, eene koolteekening tentoongesteld, verbeeldende: Griekenland, of de wijsbegeerte, gekenmerkt door den geest van Socrates, onderwerp deel makende van verscheidene zamenstellingen die dienen moeten om de muurschilderingen in de Universiteit van Gent te vervaardigen. Wij zullen ons niet bezig houden met die teekening te ontleden en zeggen wat ze eigentlijk verbeeldt; want dan ware zulke groote en vaste zamenstelling onnoodig. Wij zullen doen aanmerken dat om goed zulke onderwerpen te doen verstaan, men geheel het werk voor oogen zou moeten hebben, daar de eene zamenstelling met de andere zeer naauw in verband staat. De figuren afzonderlijk als groepen genomen, als linie, zijn voortreffelijk; ook zijn de bewegingen goed verstaan en uitgevoerd. De verschillige tijpen die de oude wijsgeeren ten tijde van Socrates van al de andere volken onderscheidden, zijn met waarheid en met een juist gevoelen teruggeven. Maar als eenheid genomen, al die verschillige groepen die eene schakel van eene keten zijn, en die tot een algemeen moeten verbonden worden, willen zij een geheel lichaam maken die door de schakels van lijnen en beweging eene natuurlijke eenheid moeten vormen, ontbreekt dit grootelijks aan deze zamenstelling. Wat nu de manier van teekenen, van stoffelijke uitvoering betreft, die is veel te hard, te snijdend. De figuren zijn met een harden zwarten omtrek omringd, iets dat niet natuurlijk is, en wat men nooit in de natuur zal aantreffen. De figuren van den voorgrond, de groepen zijn zoo vast en zoo krachtig geteekend als die van den achtergrond; die omdat ze vluchten, veel zwakker hadden moeten geteekend zijn; er is geen lucht in, en de doorzichtkunde is niet verstaan. | |
[pagina 68]
| |
De figuren van den achtergrond versmelten niet genoeg. Deze kleine aanmerkingen, doen niets van het verhevene, het gedacht, en van de verschillende karaktertijpen verliezen die wij in deze schoone zamenstelling bewonderen. De Taeye bewijst andermaal dat hij een man van talent is, rijk aan wetenschappelijke kennissen. De kostumen en de oudheidskunde zijn getrouw gevolgd. Wij verhopen dat De Taeye en Lagye aan deze muurschilderingen een echt nationaal, vlaamsch karakter zullen geven. Wij verstaan daardoor dat zij hunne schilderingen zullen uitvoeren met vlaamsche kleuren, met dit vlaamsch koloriet, dat ons voorgeslacht, Rubens en Van Dyck, Rembrandt en Jordaens als de grootste koloristen der geheele wereld heeft doen kennen. Verhoeven-Bal zendt ons eene penteekening voorstellende: De opvoeding van Johan Graij en Edward VI, zoon van Hendrik VIII, koning van Engeland, enz. Die teekening is kleintjes van uitvoering, al de lijnen zijn niet vast en regelmatig genoeg. De handen zijn verwaarloosd. De grootste verdienste in dit stuk, is, dat de teekenaar het zelf heeft zamengesteld. Jan Nilis, van Hasselt, heeft eene penteekening naar de H. Familie van Van Dyck tentoongesteld. In dit werk is niet het minste kunstgevoel, noch als penteekenaar, noch als graveerder. Wij weten niet waar Nilis het verzonnen heeft van zoovele bijna onzienelijke puntjes nevens elkanderen te plaatsen, die noch vorm, noch kleur, noch iets beduiden. Of heeft hy misschien de wijze van graveren gezegd au pointillé willen navolgen? De boomen van het landschap, de vleeschen, de draperijen zijn geheel niet in hun karakter. Men zou zeggen dat het zwartgemaakte zandjes zijn, die regelmatig op een papier geplakt zijn. Neen, Van Dyck die zoo breed, zoo korrekt, zoo zilverachtig en vast schilderde, is hier op eene erbarmelijke wijze teruggegeven. Wij vinden hoegenaamd niets van Van Dyck er in, en wij zijn verzekerd dat Nilis zulks maar doet voor tijdverdrijf, om zich in zijne ledige uren te vermaken. De steendrukplaten van Emile Desmaisons van Parijs, naar Vidal, zijn goed in het karakter der Fransche natie, dat is coquet, gentil, charmant. Ook met un parfait fini uitgevoerd. Het is mode zoo als veel van al wat ons uit chez nous komt, zelfs in de kunst en in de letterkunde. Désiré Van Spilbeeck stelt eene steendrukplaat ten toon die de Welvaart van België onder Leopold I, voorstelt; zij heeft ter gelegenheid van den 25en verjaardag van des konings regering op de tafel geprijkt, waar het banket aan zijne Majesteit werd aangeboden. De zamenstelling, de verschillige attributen der negen provinciën, die dezer kunsten en nijverheden voorstellen, en verbeeld zijn door allegorische figuren, zijn allerkeurigst, allerschoonst. Wy hebben destijds de uitvoering van dit prachtige werk met veel belangstelling gezien, en alles aangeteekend. Het doet ons genoegen dat Van Spilbeeck de schoone kunsten op zulk eene gelukkige wijze weet toe te passen op de nijverheid. Dit kan niets meer dan goed te weeg brengen onder het volk, dat bij het zien van al dien groote, heldhaftige en roemrijke vlaamsche helden, moet aangevuurd worden om zijnen moedergrond eer en achting toe te dragen, dien grond waar eens die doorluchtige mannen geboren en opgevoed werden, en dien zij later met hunne befaamde werken begiftigden, welke op heden nog hunnen naam onsterfelijk maken. Het ontwikkelt den geest, wekt het nuttige en aangename op en doet aan allen, de helden herdenken die ons vaderland, dat België is, heeft voortgebragt. Wij hopen dat M. Van Spilbeeck nog meermalen in staat zal gesteld worden om zijn talent te toonen. Hubert Meyer stelt twee beeldtenissen ten toon die goed gelijkend zijn; zij zijn ook de beste die wij van hem zagen, onder anderen dit van Snieders Jr., onzen vlaamschen romanschrijver. Flor. Van Loy, van Gent, heeft verscheidene steendrukplaten tentoongesteld, die goed de schilderijen van Jules Breton weêrgeven. Hymans van Brussel in zijne steendrukplaat naar J.B. Huysmans, geeft zeer goed de schildering van dien meester terug; en dit stuk is met veel gemak uitgevoerd.Ga naar voetnoot(1) Hier is onze lastige taak geeindigd, wij hebben getracht dezelve gewetensvol, en onpartijdig te volbrengen. Wij hebben het ons als eene heilige pligt aangerekend het vak dat wij zoo zeer beminnen, en de kunst die wij zoo hoog schatten voor de lezeren van dit tydschrift en aan de kunstminnaren, op eene klare en openhartige denkwijze te beschryven. Wij hebben ook getracht en willen bewijzen dat het plaatsnijden eene wezentlijke kunst is, als men het als kunstvak beoefent. En wij durven verhopen dat velen die de gravuer maar als eene navolging van het schilderen en teekenen aanzagen, uit hunne miskenning mogen ontwaken voor een vak, dat zoowel in het verledene, als in het tegenwoordige zoovele, uitstekende mannen heeft voortgebracht, mannen die bij den vreemde om hun talent hoog geschat, geacht, geprezen en aangemoedigd worden. Velen zijn onbekwaam om een vak zoo als het plaatsnijden op zijne hoogte te schatten omdat zij de bewerking of de uitvoering er niet van kennen, en zij maar dat gene op prijs zetten waar zij de uitvoering van verstaan. Zijn wij er ingelukt van meer ingang te maken bij hen die met de bewerkingen en de moeijelijkheden welke een plaatsnijder gedurig bij zijnen arbeid tegenkomt; hebben wij de ondankbaarheid die aan de kunst van het plaatsnijden gehecht is, doen beseffen, dan gevoelen wij ons voldaan en gelukkig; omdat wij de kennis van dit vak hebben helpen verspreiden, en kenbaar maken. Het was met die overtuiging dat wij de pen opnamen om eene kunst die Vorsterman, Edelinck, Pontius, Galle, A. Durer en meer anderen met zooveel bijval en waarheid beoefenden, en die zooveel onschendbaren roem op ons kleine vlaamsche vaderland deed dalen. Gij dan die de schoone kunsten bemint en beoefend, gij dan jongelingen die voor het ware, en het verhevene strydt, en uw leven ten pande geeft, bestormt van heden wêer op nieuw met vlijt en nieuwen ijver uwe werkplaatsen; schept nieuwe gewrochten, plukt nieuwe lauweren om aan de vlaamsche kroon te hechten die de Genius der kunsten in afwachting boven uw vaderland houdt! Streeft, en arbeidt dan ter eere van het land dat u het licht schonk, en ter verheerlijking van al wat nuttig aen de wereld kan zijn. D. Verest. |
|