De Vlaamsche School. Jaargang 8
(1862)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijVondelsfeest te Roermonde.Op 5 January had in bovengenoemde stad een feest plaets dat lang in het geheugen zal voortleven van alle degene die het geluk hadden hetzelve by te woonen. Dit feest was ingericht ten voordeele van het ontwerp van stichting eens gedenkteekens aen den grooten vaderlandschen dichter Joost van den VondelGa naar voetnoot(1). De commissie voor de inzameling der gelden telt tusschen hare leden den zeer eerw. heer Brouwers, leeraer aen het bisschoppelyk kollegie, die zich eenen schoonen naem maekte op het congres in 1861 te Antwerpen gehouden, alsook de heer P.J.H. Cuypers, bouwmeester, wiens sierlyke voorbrengselen men op de tentoonstelling van hetzelfde jaer heeft kunnen opmerkenGa naar voetnoot(2). Het feest had plaets in de ruime werkplaetsen der heeren Cuypers en Stoltzenberg, welke ter dier gelegenheid prachtig versierd waren; op den achtergrond ontwaerde men een keurig geschilderd borstbeeld van Vondel, door twee geniën bekroonden op een voetstuk verheven, te midden van eene koningszael (in vorm van basiliek) en met roode tapyten behangen. Het feestlokael was verders met draperingen versierd, met leliebloemen, ontleend aen Roermonds wapen, en ryksblazoenen, met festoenen, schilden, cartels vermeldende Vondels voornaemste werken en lotgevallen. Aen het orkest verhieven zich boomen, wier hooge uitgespreide takken uit talryke gazbekken, een verblindenden lichtgloed over de aenwezige persoonen wierpen. Het zal onnoodig zyn te spreken van de prachtige koperen luchters met gaz, te meer dat het huis Stoltzenberg in soortgelyke werken voor niet één in Europa moet onderdoen. Al wat Roermonde kan aenbieden op het terrein van kunsten of wetenschappen werkte mede tot het feest; de koninklyke Harmonie, het musiek der dragonders, de twee zangvereenigingen, en als solisten: mevrouw Cuypers, geb. Alberdingk-Thym, de heeren Sagers, Ed. van Doren, en Engelbertz. De woorden van den feestzang waren van den heer H.J.H. Pieters voorz. van het letterkundig genootschap de Lelie, die ook een schoon gedicht op Vondel voordroeg. Doch de eer van den avond was aen den jongen, doch reeds befaemden heer Brouwers, van wien wy vroeger spraken, voorbehouden. Spreker zegde: dat degene die bydraegt tot het gedenkteeken, en den roem van Vondel, bydraegt tot de verheerlyking der schoone kunsten omdat hy den grootsten onzer dichters vereert, en ook van het vaderland verdient, omdat hy een der weerdigste zonen van Nederland huldigt, en van den godsdienst omdat hy een der ieverigste christenen viert, die ooit den nederlandschen grond hebben betreden. M. Brouwers had zyne rede in dry punten verdeeld: hy deed Vondel kennen als dichter, als burger en als christen. Als dichter is zyn roem onvergankelyk en zyne plaets is op het toppunt van den nederlandschen Parnassus afgeteekend; te meer als men rekening houdt van de weinige middelen waervan de dichter kon beschikken, want de dichterlyke tael begon zich maer te vormen; ook weet men waerlyk niet wat men het meest bewonderen moet in zyn genie, de grootschheid zyner gedachten, of het gemak met hetwelk hy zich uitdrukte. Ja, Vondel heeft een nieuwe tael geschapen en haer verrykt met den toon van zyn scheppend genie. Dat men niet denke dat hy alleen groot was in een vak van poëzy; neen, hy heeft alle de vakken van de hooge poëzy bewerkt; hy is altyd en in alles onnavolgbaer. Wy zullen het niet gewagen den redenaer te volgen; hopen wy dat hy welhaest in België, met hetzelfde doel het woord voere. Voegen wy hier ten slotte by dat Z.M. de Koning der Nederlanden, den zeer eerw. heer Brouwers tot ridder van de Eikenkroon heeft benoemd. |
|