De Vlaamsche School. Jaargang 8
(1862)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijLevensschets van den bouwmeester Franciscus Jacobus Stoop.Met droefheid wyden wy eenige regelen aen het leven eens mans die in Antwerpen algemeen werd geacht, die door zyne medeburgers, overheden en onderdanen, werd bemind, die geene vyanden had, en gansch zyn leven opofferde aen de studie van kunsten, letteren en wetenschappen. Hy was ten dienste van arm en ryk, van groot en klein; wy leerden den ootmoedigen kunstenaer hoogschatten wanneer wy in onze studiejaren de lessen der koninklyke Akademie van Antwerpen bywoonden; even als alle de andere leerlingen werden wy door hem met eene vaderlyke toegenegendheid behandeld, en hadden later het geluk onder het getal zyner vrienden geteld te worden. Wy willen dan enkel ons van eene plicht kwyten met den man nader te doen kennen op dat het nageslacht den naem in eere houde van hem aen wien Antwerpen zoovele belangryke werken verschuldigd is, en die al het verhevene begreep van het onderwys dat hem was toevertrouwd. Onze hulde zy dus aen de nagedachtenis van den heer Franciscus Jacobus Stoop. Zullen wy het droevig tooneel beschryven van de yselyke brandramp die op 2 December gansch Antwerpen in verslagenheid dompelde, en waer hy, ten gevolgen van moed en zelfsopoffering, zyn laetsten adem gaf? O neen! dat alles is te verschrikkelyk; ook zullen wy geene lauwerkroonen rond zyn naem vlechten; dit ware onnoodig, daer 's mans leven zoodanig door werkzaemheden, eer en zelfsverloochening is vervuld, dat de feiten zyns bestaens opsommen meer dan voldoende is om al dat gene te toonen wat men van den volmaekten mensch verlangen kan. Op 2 december, ten 6 ure 's avonds, wendde de heer Stoop zich nog met moed naer de koninklyke Akademie, om zynen teergeliefden leerlingen zyne lessen medetedeelen, hun dat aenteleeren wat hy met zooveel zwoegen en arbeid had verkregen, en eilaes! een uer later, moest hy in den schoot der vlammen verzwolgen worden, en tusschen de puinen zyn graf vinden. Men beeft by het herdenken aen de lotbestemming van den mensch, en de toekomst door den Allerbeschikker ons voorbehouden. Zyne daden zyn ondoorgrondbaer; Hy laet ons enkel de hoop koesteren dat de diepbetreurde man reeds die zalige rust geniet, welke de sterveling nooit op aerde kan vinden. | |
[pagina 4]
| |
Franciscus Jacobus Stoop zag te Antwerpen het licht, op 20 mei 1815, van ouders uit den gegoeden burgerstand; zyn vader heette Franciscus StoopGa naar voetnoot(1); zyne moeder Joanna van HouttenGa naar voetnoot(2). Hy werd door zyne moeder van kindsbeen af opgebracht en opgeleid in alle de plichten van een oprecht Christen. Zeer jong trad hy in de school van meester DelinGa naar voetnoot(3), waer hy de eerste grondbeginselen aenleerde om later zyne studiën te vervoorderen. Van zyne jeugd toonde hy zyne voorliefde voor de teekenkunde en wekte, door zyne werken, de opmerkzaemheid zyns meesters en zyner medeleerlingen op. Reeds in 1826 trad hy als leerling in de koninklyke Akademie van Antwerpen, waer hy zich op alle de vakken die betrekking hadden met het onderwys van de bouwkunde toelegde. Twee jaren later, in 1828, begon hy zyne schooljaren in het koninklyk Atheneum derzelfde stad, waer hy zich welhaest onderscheidde door zyne leerzucht, zynen yver en zyne oplettendheid: hy behaelde verscheidene pryzen in de verschillende afdeelingen die hy beurtelings volgde tot in 1834. Gedurende alle deze jaren, nam hy de lessen der koninklyke Akademie waer, en behaelde de eerste plaetsen in de afdeelingen van geschaduwde sieraden, figuren, proportiën enz.; verder volgde hy de lessen der bouwkunde, waervoor hy immer eene byzondere genegenheid gevoelde. In 1836 behaelde hy den eersten prys (een gouden eermetael en 100 franken), voor de bouwkundige samenstelling van de dry volgende ontwerpen: Een Lusthof, eene Militaire school en een Tempel der Kunsten en Wetenschappen. In 1837 werd hy bekroond en ontving een gouden eermetael en 500 franken, in den grooten pryskamp uitgeschreven door de Koninklyke maetschappy ter bevordering van schoone kunsten te Antwerpen. Het ontwerp was: een Bazar om in de hoofdstad van België geplaetst te worden; hetzelfde jaer stelde hy eene Kapel in ogivalen styl ten toon, om in een park van eenen prins geplaetst te worden, een werk dat de algemeene goedkeuring verwierf. In 1838, nam hy deel aen den pryskamp uitgeschreven door de Koninklyke maetschappy van schoone kunsten, te Gent, en behaelde met algemeene stemmen der leden van den jury, het gouden eermetael en 500 franken; het ontwerp was: eene Begraefplaets voor eene stad van honderd duizend zielen. In 1839 behaelde hy den eersten prys in de koninklyke Akademie van Antwerpen, in de stel- en meetkunde; dit jaer ook verliet hy dit gesticht om zyne studiën in de Hoogeschool van Gent te vervoorderen. Stoop begreep zeer tydig dat er meer kennissen van een goed bouwmeester worden vereischt dan de teekenkunde, en legde zich dan ook byzonder toe op de studie der wetenschappen, onmisbaer in de bouwkunst. Hy werd aengenomen, na een exaem afgelegd te hebben, als inwoonend leerling in de klas der Burgerlyke Génie by de Hoogeschool van Gent. Twee jaren volgde hy de voorbereidende lessen, noodig om in de klas van toepassing te kunnen overgaen en bevlytigde zich in de verschillende afdeelingen van reken, meet- en werktuigkunst onder het bestuer van den leeraer Timmermans, oud kapitein der Militaire Génie; tevens oefende hy zich in de beschryvende meetkunst als ook in de toepassing van deze wetenschap op de beschouwing en de praktyk dersteensnede, het perspectief, het wasschen van groote geschaduwde teekeningen, het timmerwerk, de doorsneden enz., enz. Na twee jaren bovengenoemde studiën met de grootste neerstigheid gevolgd te hebben, onderging M. Stoop zyn exaem voor den jury benoemd door ministeriëel besluit, en werd op het verslag dezes laetsten in de byzondere school van het Burgerlyk Génie, in de afdeeling van toepassing aengenomen, in hoedanigheid van leerling Ingenieur-bouwmeester. In 1842, schreef de stad Brussel eenen pryskamp uit, waerin als mededingers, slechts die persoonen toegelaten werden welke zich reeds vroeger in groote pryskampen hadden onderscheiden, eerste pryzen hadden behaeld, of reeds belangryke werken hadden uitgevoerd. Het ontwerp was een stapelhuis op te richten op de plein van den Groenen Hond. Het programma leverde groote moeijelykheden op, aengezien er geen hout in de samenstelling mocht gebruikt worden, dan hetgeen er noodig was voor de grondvesten. Buiten de grondteekeningen, doorsneden, hoogtens enz. waren de mededingers genoodzaekt op eene groote schael, alle de détails van het pael- en yzerwerk, de zygezichten der kroonlysten, alsook eene volledige opmeting en eene schatting van de onkosten der te doene werken, en een uitleggend verslag van het ontwerp, te leveren. Onze onvermoeibare medeburger zette zich aen het werk met zynen broeder Petrus-PaulusGa naar voetnoot(1) en behaelde, met algemeene stemmen, den prys van duizend franken. Zoo als men ziet, spaerde de man zich geene moeite om zyn doel te bereiken en eenmael een nuttig lid der maetschappy en een goed burger voor zyn vaderland te worden. In de hoogere studiën die hy te Gent voltrok, werd hy weldra een der uitstekendste leerlingen; door zyn gedrag, zyne leerzucht en zorgvuldigheid om alle de lessen bytewoonen, die men in dat aenzienlyk gesticht geeft, zoo als de geschiedenis der bouwkunde die onderwezen werden door den befaemden bouwmeester Roelandt; die der bouwkunde door M. Lamarle, oud Ingénieur van bruggen en wegen, van Frankryk; enz. Deze cursus was verdeeld als volgt: 1o De opvatting en daerstelling van algemeene ontwerpen bevattende de wyze van grondteekeningen, de juiste wyze van door printverbeelding de betrekkelyke standpunten van den grond en de werktuigen in gebruik, zoo als den hoekmeter, het meettafeltje, het waterpas enz. 2o Rekenkunde der dikte en zwaerte noodig aen de werken, voor de stevigheid der gebouwen, te geven. 3o De wyze van uitvoering van werken van verschillenden aerd en de kennis van het gebruik der bouwstoffen. Na alle deze moeijelyke studiën te hebben voltrokken, volgde Stoop met den besten uitslag de lessen der daerstelling van werktuigen, natuer- en scheikundige nyverheid, der kunstverhandeling van den bouwmeester, der bestuerrechten, alsook van het vormen en daerstellen van kunstwerken en bouwing in het algemeen. | |
[pagina 5]
| |
In 1843, nauwelyks 28 jaren oud, trad hy voor zyn exaem op, voor den jury ingesteld door ministeriëel besluit, hetgeen hy eervol voltrok, en waerdoor hy zyn diploom van ingénieur-bouwmeesterGa naar voetnoot(1) bekwam. Gedurende al den tyd dat de heer Stoop in Gent verbleef, legde hy zich op de studie toe; terwyl anderen vermaken en uitspanning zochten, zat hy in het eenzaem
teekening en steensnede van j. nauwens.
vertrek, arbeidde met iever om eenmael die bekwame man te worden welken wy nu betreuren. In den loop der zomermaenden bestudeerde hy als leerling ingénieur-bouwmeester, ter plaetse, de gebouwen die binnen en buiten de stad Gent werden opgericht, zoo als: het nieuw Tooneel, het Gerechtshof, het Bisschoppelyk Paleis, en andere kunstwerken waervan hy de grondteekeningen, doorsnede en opmetingen verveerdigde onder de leiding van den bouwmeester Roelandt. M. Stoop ontworp in Gent verschillende burgerlyke gebouwen waervan verscheidene uitgevoerd werden en de algemeene goedkeuring verwierven. 28 jaren bereikt hebbende, keerde hy terug naer Antwerpen met het diploom van ingénieur-bouwmeester, waervan wy vroeger spraken. Onbetwistbaer is het, dat hy door zyne titels aenspraek op hoogere bestemming kon maken nogthans, om zyne moeder te believen, besloot hy het ouderlyk huis niet meer te verlaten. In 1844 overleed M. Serrure, de bekwame leeraer van het bouwkundig onderwys aen de koninklyke akademie van Antwerpen. Het was M. Stoop die door het bestuer werd aengesteld, en gelast werd het onderwys tot dan door M. Serrure gegeven, voorttezetten. Gedurende twee opvolgende jaren, vervulde hy kosteloos deze taek. Op 11 february 1846 werd hy door koninklyk besluit als leeraer der koninklyke akademie benoemd, een ambt dat hy met liefde tot op de laetste oogenblikken zyns levens, zelfs met toegenegenheid en opoffering, voor zyne talryke leerlingen vervulde. Hy onderscheidde zich door zynen minzamen omgang met zyne medeleeraren, zyne goedhertigheid en toegevenheid voor zyne leerlingen; ook kon hy geen grooter genoegen smaken dan deze laetsten voortgang te zien doen. Hy ontmoette ze nooit zonder hun een vriendelyk woord toe te sturen; bezorgde aen verscheidene plaetsen en was voor eenieder gereed om hem met raed en daed ter hulp te komen. In alle de standen der maetschappy vond hy vrienden, en men mag zeggen dat al die in Antwerpen betrekking hebben met vakken van kunsten of nyverheid, zyne lessen hebben gevolgd of wel dat hunne kinderen dezelve nog over eenige dagen volgden. Op 30 juny, van hetzelfde jaer 1846, werd hy als werkend lid der Maetschappy ter aenmoediging van Schoone Kunsten, te Antwerpen, benoemd, waer hy in 1837 bekroond was geworden. In 1848, by de herinrichting der burgerwacht werd hy als 2de luitenant by de 2de afdeeling van het 1ste bataillon gekozen; zyn minzame omgang met allen, maekten hem weldra zyne overste en minderen, tot vrienden; in 1858, werd hy tot den graed van 1sten luitenant in dezelfde afdeeling verheven.
In 1852 ondernam hy eene reis in de provincie Henegauwen, met twee zyner leerlingen,Ga naar voetnoot(1) ging met hen in de steengroeven, en gaf hun | |
[pagina 6]
| |
daer ter plaetse zeer belangryke lessen over de steensnede, enz.; hy teekende ook ter plaetse de brug van Mâlon. In 1845, op 27 january, werd hy benoemd tot algemeenen opziender der stadswerken in vervanging van M. Marcelis; hetzelfde jaer nam hy deel aen den pryskamp uitgeschreven door het kerkbestuer van St-Josephs-parochie, voor een ontwerp van nieuwe kerk den H. Georgius toegewyd. Het was wederom M. Stoop die den zegeprael met algemeene stemmen der leden van den jury behaelde: zyn ontwerp droeg voor kenteeken een Latynsch kruis, de prys was 500 franken. De reden waerom men later een bouwmeester te Brussel ging zoeken voor de uitvoering eener kerk, zullen wy hier niet nagaen: Nul n'est prophète dans son pays, dat hebben wy meer dans eens ondervonden. In 1855 werd hy door het gemeentebestuer van Antwerpen, in vervanging van M. Bourla, met het bestuer gelast van al hetgeen de bouwkundige werken betreft, uitgezonderd de water- en zeewerken, een ambt hetwelk hy voorloopig vervulde tot op den dag dat hy het slachtoffer werd van zynen iever. Gedurende deze jaren 1855-1861, werden belangryke gebouwen onder zyn bestuer opgericht waervan wy er hier eenige aenhalen, als daer zyn: de Middelbare School in de Eikenstraet, de Gemeenteschool voor meisjes, Bogaerdstraet, de Bewaerschool, Kipdorpvest, de Estrade in de Boomkweeking, de Nieuwe gewelfde waterloop met sluis op de Minderbroedersrui, Vier rybare bruggen op de Herenthalsche Vaert, de voetstukken van de standbeelden van Van Dyck, Bodwognat enz., de wooning van den bestuerder der Koninklyke Akademie en het werkhuis dezes laetsten in den hof van het Museum; de 3 overgroote waterputten en bluschdienst ingericht rondom het Museum; de nieuwe put en pomp op de Graenmarkt; de Broeikas in den Kruid- en bloementuin; de Gemeenteschool in de 5de wyk; de welving van een groot gedeelte der Vuilbeek, aen Borgerhout: de herstelling van O.-L. Vrouwe toren, de nieuwe verwerkplaten, het Stadhuis; de herbouwing van den Klokkentoren (Campanille); het gebouw der schyfschieting der Burgerwacht, enz., enz. Wy zouden deze lyst oneindig kunnen vergrooten, doch twyfelen niet of men zal reeds den kunstenaer naer weerde schatten. Komen wy nu terug op de zelfsopoffering die M. Stoop in ieder geval aen den dag legde wanneer ergens eene ramp voorviel. In 1857, op 28 October, stortte een gedeelte van het koninklyk Stapelhuis in; er bleven verschillende slachtoffers; hy die niets raedpleegde dan zyn eigen geweten en het welzyn van anderen, waegde zich in de nog rechtstaende vertrekken te treden, nam voorzichtige maetregelen, bevool onmiddelyk de ontruiming van zekere gedeelten, en bestuerde de eerste werken met gevaer van zyn leven. Verschillende ridderorden werden uitgedeeld, doch de eenvoudige kunstenaer, die de gewoonte niet had zyne gedane diensten uit te bazuinen, ontving slechts een gouden eermetael. In 1859, op den 23 october, had er eene nieuwe ramp plaets; er waren verschillende slachtoffers ten gevolge van eenen brand, ontstaen in een ander gedeelte van het Stapelhuis, dat zelfs, 't welk als onbrandbaer aenzien werd; - nauwelyks was het gedeelte nedergestort of wy zagen M. Stoop op het er nevensrechtstaende, met gevaer van zyn leven, arbeiden; er werden ter dier gelegenheid wederom verschillende ridderorden uitgedeeld, doch hy ontving wederom slechts een eermetael. Zal het noodig zyn nog aentehalen dat hy in 1861, met dezelfde gehechtheid, met dezelfde zelfsopoffering die hy altyd aen den dag legde, en byzonder in 1857 en 59, ten gevolgen van de yselyke brandramp van het stoomsuikerfabriek en het Stapelhuis St-Felix, met de hoop dit laetste te redden, zyn leven liet? O neen, hetgeen Franciscus Jacobus Stoop was in de verschillende rampen die Antwerpen in de laetste jaren getroffen hebben, was hy in alles: onbaetzuchtig, vol liefde voor zynen evenmensch; daerenboven man van onbesproken zeden, liefdadig voor den arme, gedienstig voor iedereen. Moge hy hierboven het loon van al zyne opofferingen vinden! Désiré Van Spilbeeck. December 1861. |
|