De Vlaamsche School. Jaargang 7
(1861)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 102]
| |
Hij trok van moeder weg, Mevrouw,
Met vader verre heen;
Nooit zag hij moeder's glimlach weêr:
Hij keerde gansch alleen.
Zijn vader was - eilaas, Mevrouw!
Gestorven, ja mischien...
Kortom, gestorven zonder hulp,
Dat had hij moeten zien.
| |
II.Daar was een jongeling, Mevrouw,
Hem walgde 't varen zeer;
Maar zijne moeder steunde op hem;
Dies walgde 't hem niet meer.
Zijn hert was vol gevoel, Mevrouw,
Hij minde trouw en diep;
Doch eer hij wederkwam uit zee,
Zijn bruidjen reeds ontsliep.
| |
III.Daar was een brave zoon, Mevrouw,
Hij bleef zoo gaerne aan wal,
Maar dacht: daar is geen vader meer
Die voor haar zorgen zal.
Voor haar! - begrijpt ge wel, Mevrouw,
Hoe liefhem moeder had?
Hij was haar trots, haar toeverlaat,
Haar liefste kind, haar schat!
Hij lachte luid tot elk, Mevrouw,
Maar zuchtte binnensmonds,
Men zeî hem: moed! nog ééne reis,
En dan blijft gij bij ons.
| |
IV.Daar was een zeemansborst, Mevrouw,
Vol kunde en wijzen zin;
Hij voerde 't schip en 't kranke volk
Ter veil'ge haven in.
Hij was zoo blijde en fier, Mevrouw,
En keeren zoû hij rasch,
En moeder's hert zwol van geluk
Toen zij die tijding las.
Dra heesch hij 't zeil - maar ach, Mevrouw,
De zee is diep, de nacht is zwart,
En God, die brooze levens schiep,
Schiep klippen ijzerhard.
| |
V.Daar was... begrijpt gij thands, Mevrouw,
Waarom ik treuren moet?
Nooit heeft men meer van hem gehoord,
Van hem, zoo jong en goed!
Daar was - de smert is naakt, Mevrouw,
Het kleed der hoop viel af!
Hij zoekt zijn vaders beendren op
In 't kille barengraf.
Licht rijst de zon mijns heils, Mevrouw,
Uit wester-nevel - maar
Wat zal zijne oude moeder doen?
Wat heil bestaat voor haar?
C.J. Hansen.
Antwerpen, Allerzielendag 1860. |
|