Nyverheid.
Potbakkery.
De kunst uit
klei, of zoogenaemde
potaerde, allerlei keukengerief te vervaerdigen, is van eene zeer hooge oudheid. Men veronderstelt, dat de
Israëliten ze van de Egyptenaren leerden. Al vroeg werd ze door de Grieken te Athenen, te Korinthen en op het eiland Samos beoefend. De Romeinen hadden ze van Demeratus, den vader van Tarquinius den Oude, een hunner koningen. Van hen ging ze tot de Campaniërs en Etrusken over. Deze laetsten bragten die kunst tot eene hoogen trap van volmaektheid, gelyk men het aen de schoone vazen kan zien, die ons van hen zyn overgebleven en die nog op onze dagen als ware kunststukken worden geschat.
De klei, waervan men de verschillende soorten van potten maekt, is zeer verscheiden. De fynste wordt door het bakken wit; de gemeenste daerentegen grauw, of geelachtig, en rood, wanneer ze met yzeroxied is vermengd. Vooralleer potten, vazen, schalen, enz., van de klei te vormen, begint men de dezelve te vermengen, te kneden, te trappen of te kloppen. Ronde stukken worden by middel van een rad of eene draeischyf vervaerdigd. Dit rad bestaet uit eene loodregte spil, van onder met eene breede schyf voorzien welke de potbakker met den voet doet draeijen, en van boven met eene kleinere schyf, waeraen de spil de beweging van de onderste mededeelt. De arbeider gaet hierby te werk als volgt: hy neemt een stuk klei van behoorlyke grootte, draeit hetzelve op de bovenste schyf, boort er boven een gat in, en vergroot hetzelve, by 't omdraeijen der schyf, terwyl hy de massa tusschen zyne handen laet rondloopen. Het fynere gladden van het binnenste en het buitenste, na dat de uitholing is gedaen, geschiedt by middel van een planksken. De gebogene buitenvlakte, de randversiering, enz., worden volvoerd met een aen den kant uitgenesneden regel of liniael. Men scheidt het aldus vervaerdigde stuk van de draeischyf, by middel van eene darmsnaer of eenen draed.
Sommige potwerken, versieringen aen vazen, en dergelyken, worden in vormen van pleister of hout afgedrukt, die men van binnen bestrykt met olie en daerna bestuift met ongebluschte kalk. Na het draeijen of afdrukken, laet men de stukken wel droogen. Dan volgen het vernissen, verglazen of verlooden, en eindelyk het bakken. Gemeen potwerk wordt eerst met verw, en daerna met verglaessel bedekt, vooralleer men tot het bakken overgaet. Het verglaessel bestaet meest uit lood. Tegenwoordig gebruikt men insgelyks verkalkt natron en zand. Het fynere potwerk wordt gekuischt, met verglaessel overtrokken, half gebakken, beschilderd en eerst daerna voor goed gebakken. De oven is langwerpig vierkant, van steenen gemetseld en door een muer met openingen in twee gescheiden. Aen den eenen kant brandt het vuer; aen den anderen
stelt men het potwerk, tot hetwelk de vlammen door de openingen doordringen. Nog fynere stukken moeten onder klokken gebakken worden.
Geleizewerk wordt van eene fynere klei vervaerdigd en met tin verglaesd. Wil men teekeningen, printen, enz., op hetzelve hebben, dan hecht men die met vischlym op den pot. De hitte verkoolt het papier en laet de verw alleen in haer geheel. Het zoogezegde steinen goed wordt met keukenzout verglaesd, wyl het vast en digt genoeg is, wat zonder lood of tin by het gemeen potwerk het geval niet zoude wezen. Het engelsche steinen wordt van klei gemaekt, waerin geen yzeroxied aenwezig is; het porcelein van eene nog fynere kleisoort.
Het pypenmaken, wordt als een tak van de potbakkery beschouwd. Men denkt, dat het uit Azië afkomstig is. Een spaensch monnik, Roman Pano, bragt in 1496 het eerste pypenmodel van San Domingo mede. In 1585 zagen de Engelschen voor de eerste mael pypen in Virginiën. In 1621 rigtte hun koning Jacob I de eerste pypenfabriek op. Later kwamen de Hollanders en bragten die nyverheid tot eene groote hoogte, zoodanig dat nu nog de beste pypen te Gouda worden gebakken. Men gebruikt daertoe eene klei, die wit en vuerhard bakt. Die klei wordt verdeeld, gerold, met een draed doorstoken en in een vorm gedrukt. De kop wordt met een byzonder werktuig, eene soort van holboor, uitgehoold. - Smeltkroesen worden van gemalen zand en klei, of van graphit en klei,