- Waerom, pachter?
- Gy weet het, Lambrecht, ik wil Mynheer Frederik Straetman nog eens gaen spreken.
- Pachter, dezen ganschen nacht heb ik ernstig nagedacht op het geen gy ons gisteren hebt medegedeeld, - zegde de knecht, en na eene poos, voegde hy er droevig met het hoofd schuddende by, - pachter, ik geloof dat er van die pooging niet veel te wachten is.
- Mogelyk, Lambrecht, - antwoordde de oude Schevelsteen; - maer toch wil ik het nog eens beproeven.
Nogthans geloof ik het middel gevonden te hebben om ons, althans voor het oogenblik, uit den netelachtigen toestand waerin wy ons bevinden, te redden.
- En welk is dit middel? - vroeg de pachter met nieuwsgierige belangstelling.
- Gy weet dat Barbara en Goele u gisteren de juweelen, die hunne moeder zaliger hen op haer sterfbed schonk, hebben aengeboden.
- Zwyg daervan, Lambrecht, zoo gy my geen grooter verdriet wilt veroorzaken, - antwoordde Michiel Schevelsteen; - gy kent myn gedacht, en weet wat ik gisteren daer omtrent zegde.
- Nogthans, pachter, ik geloof dat gy daer voor toch wel twee honderd franks zoudet bekomen; ik heb even zoo veel op de bank staen, dit zou een jaer intrest der rent maken; dan waren wy ten minsten voor dien tyd gered.
- Oh! ja, vader, dit is een goed middel om ons uit de verlegenheid te helpen! zuchtte de gevoelige Goele met zachte stem.
- Maer weet gy dan niet dat men op de bank zyn geld niet kan terugkrygen of men moet daervan de vrage ten minste zes weken op voorhand doen? - vroeg de pachter.
- Gy hebt gelyk, - zegde Lambrecht dubbend; - maer Mynheer Straetman zou misschien dit kort uitstel wel verleenen.
Ik dank u, Lambrecht, gy zyt een brave jongen, - zegde de grysaerd, terwyl hem van erkentenis de tranen uit de oogen sprongen; - ik dank u, maer toch, het kan niet: het diamanten kruis, de gouden oorbellen, de ring van Lisbeth, myner vrouw zaliger, ah! neen, nooit... verstaet gy dan niet, kinderen, dat het niet mag... Ho! neen, het mag niet, zeg ik u.
- Vader, - sprak de oudere zuster; - zoo gy het diamanten kruis niet neemt, welnu dan offer ik het aen de Onze-Lieve-Vrouwe van het dorp.
- En zoo gy de gouden oorbellen en den ring weigert, - voegde de jongere zuster er by, - zie, dan verkoop ik ze, en deel de opbrengst ervan aen de armen der parochie uit.
- Wees gezegend, goede God! - snikte Michiel, terwyl hy de overvloedige tranen die hem over de wangen biggelden, met den rug der hand wegvaegde, - wees gezegend, ik dank den hemel daer hy my zulke goede kinderen heeft geschonken!
- Welnu, pachter, wat zegt gy? - Vroeg Lambrecht.
- Niets, niets, wy zullen zien.
- Zie, pachter, - ging de knecht voort, - vooraleer gy vertrekt, moet ik u toch nog iets zeggen; gy weet dat ik uwe oudere dochter bemin en dat zy myne liefde beantwoordt; gy hebt u tegen dit wederzydsch gevoelen niet gesteld; welnu, zoo gy van ons aenbod geen gebruik maekt, dan zal ik Barbara aensporen hare bedreiging ten uitvoer te brengen en dit zal zy; zoo ik haer goed ken, ben ik er zeker van, en ook wat Goele betreft, die zal haer woord niet breken.
- Zoo als wy zegden, zullen wy doen, - bevestigden de twee zusters gelyktydig en als uit eenen mond.
- Welnu, het zy zoo, - antwoordde de gryze pachter; - zoo het niet anders zyn kan, zal ik van uw edelmoedig aenbod gebruik maken; maer slechts wanneer ik geene andere uitkomst om ons te redden meer zie.
- Dank, vader! dank! - snikte Barbara verheugd.
Goele zegde niets, maer zy vloog haren vader rond den hals en zy kuste hem herhaelde malen op de wangen; Goele zegde nooit heel veel, maer wanneer zy waerlyk verheugd was, kost zy zich niet weêrhouden dit gevoel haers herten door eenen kus lucht te geven, het zy den kleinen Hans of Turk met zyne stekelige huid, dit was haer dan toch om het even; op zulke oogenblikken scheen haer wegsmeltende blauwen oogappel vochtig te glinsteren; ook was dit nu weêr het geval: Goele was waerlyk een goed eenvoudig meisje en bezat eene rechtgevoelige ziel.
Lambrecht voorzag een tooneel dat tranen zou doen vlieten en dat wellicht pynlyke indrukken moest verwekken; hy wilde dit voorkomen, daerom toonde hy zich man. Hy greep zynen ouden meester by de hand en zegde:
- Geef my uwe hand, pachter; want ik betrouw my op u, ik hoop dat gy zult handelen zoo als wy hebben gezegd.
- Lambrecht, - antwoordde Michiel Schevelsteen, terwyl hy zyne kinderen omhelsde, - van avond ben ik by u terug; pas op de hoeve en zorg dat er aen de kinderen geen leed geschiede: voor vandaeg zyt gy hun vader.
Ofschoon de kleine Hans thans niet sliep, toch lag hy in zyne hardhouten slaepbank luidop te snorken. De verkenshoeder was nogthans op dien stond zelfs nog geen koster.
Eenige oogenblikken later stapte de grysaerd met verhaesten tred langs de baen die van Hoylaert naer Brussel geleidt. De goede ouderling scheen geene aendacht te maken op de dikke sneeuwvlokken die dwarrelend rond hem heên vlogen, hy koesterde slechts een gedacht: de oneer die hem en zynen kinderen boven het hoofd hing, af te wenden.
Tegen den middag belde Michiel Schevelsteen aen de poort eener groote heerenwooning op het Kantersteen, te Brussel, gelegen. Een knecht opende.
- Is Mynheer Straetman te huis? - vroeg de pachter.
De knecht bezag den grysaerd van het hoofd tot de voeten en antwoordde op lossen toon:
- Ik weet niet, ik zal eens zien. Wien moet ik aenkondigen?
- Michiel Schevelsteen, van Hoylaert, - zegde de grysaerd.
De pachter trad binnen; byna eene halve uer verbleef hy in de wooning van Mynheer Straetman en wanneer hy die verliet, zag hy er ruim zoo droefgeestig uit als toen hy aen de groote heerenwooning belde. Met langzamen tred en met gebogen hoofd stapte hy suffend door de prachtige straten der hoofdstad tot dat hy eindelyk in eene enge stege byna werktuigelyk eene herberg binnentrad.
- Een glas faro? - vroeg hy.
De weerdin die zich achter de toogbank bevond, voldeed oogenblikkelyk aen zyne vraeg. Dubbend en zonder het bier aen te raken bleef de grysaerd eene wyle zitten.
Buiten Michiel Schevelsteen en de weerdin, bevond zich nog een man in de herberg aenwezig.