De Vlaamsche School. Jaargang 7(1861)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Buiten en binnen. I. - Buiten. Hoort, hoort ge daer buiten Den Noorderwind fluiten? De winter die spreidt Het sneeuwen tapyt: Geen bloemen die bloeijen; Geen beekjens die vloeijen; Geen vogel die zingt! Geen dauwdruppel blinkt Aen jeugdige bladeren; Het bloed, in onze aderen, Vloeit stollend en traeg; Geen zonne die daeg', Met feestlyke glansen, Aen de Oosterkimtransen; Geen lucht van azuer! Ziet gansch de natuer, In treurnis en smarte, Beklemd aen het harte. II. - Binnen. Hoort, hoort nu daer binnen Den vogel der minne, Die zingend in 't hart Den Noorderwind tart. Hoe fel hy mag fluiten, Hy fluit slechts daer buiten, Hy kan er niet in, - Hier zetelt de min! Geen lente kan roemen Op geuriger bloemen, Dan die hier in bloei, In bontkleurgen tooi, In 't harte-myn tieren, En liefde erin vieren. - En geen die verwelk'! Want ziet! in hun kelk, Daer blinken de druipen, - De parels -, die sluipen Van de oogen die 'k min Myn harteken in. - De zon aen de transen Schiet koestrende glansen; De lente die spreidt Het bloementapyt, - - De lente der minne, - Daer binnen! Jan van Thourout. Vorige Volgende