De Vlaamsche School. Jaargang 7
(1861)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijBevolking van Antwerpen in de XIVe en de XVe eeuw.Een der meest besproken en der minst opgehelderde punten onzer oude geschiedenis is dat van de bevolking onzer steden in de middeleeuwen. Geen wonder: by gebrek van bescheeden is het ommogelyk dienaengaende iets stelligs te zeggen. Meestentyds moet men zich behelpen met de opgaven der chronykschryvers, die ze volgens het gemeene zeggen te boek stelden, want, zoo als Guicciardini nu juist over drie eeuwen aenmerkte, noch te Antwerpen, noch in het overige des lands hadden volkstellingen plaets, en al wat men omtrent de volkrykheid van sommige steden geboekt vindt, berust slechts op overdrevene volksoverleveringen. Aldus, dat Gent, Brugge, Yper en Leuven eene talryke bevolking telden, wy mogen dit zoo in algemeenen zin aennemen, zonder ons echter een bepaeld denkbeeld van die bevolking te kunnen voorstelllen, en wy zyn het volkomen eens met Willems (Mengelingen, bl. 233), als hy het voor zeer vermetel acht te willen uitgaen van de opgaven van Froissard en Lipsius, die de eene aen Gent 80,000 strydbare mannen, de andere aen Leuven 200,000 levende zielen toeschryft. Dezelfde voorbehouding mag men maken omtrent de voorgeving van Lambin, die in de xiiie eeuw aen Yper eene bevolking van 200,000 inwooners wil toegekend hebben, en aen degene van Scribanius, die beweert, dat men in 't midden der xvie eeuw een gelyk getal te Antwerpen heeft bevonden. Wel is waer, dat deze twee schryvers de voorsteden medetellen; maer hoe zal men bewyzen, dat de voorsteden van Antwerpen te dien tyde 50,000 zielen behelsden, als de gekende haerdtellingen van 1496 en 1526 ons in de suburbia of voorsteden nog geen 800 wooningen opleveren? Is het niet veel waerschynlyker, dat dit kolossale cyfer, uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de lucht is gegrepen even als de 13,500 huizen, welke Guicciardini zegt in 1560 in de stad geteld te hebben?Ga naar voetnoot(1) Hoe het zy, het komt hier nu niet op aen, de betrekkelyke waerde dier verschillige cyfers te toetsen en te onderzoeken, en wy willen enkel de aendacht vestigen op twee stukken, welke, zonder de kwestie der oude bevolking van Antwerpen geheel te laten vaststellen, er toch eenig licht over verspreiden. Wy bedoelen de lysten der gyzelaers en degene der inwooners dier stad, die Lodewyk van Male in 1358 hulde en manschap zwoeren, ten einde van dien graef van Vlaenderen de slaking hunner stadgenooten te bekomen. Eerstgenoemde lysten, medegedeeld door den aen de vaderlandsche letteren te vroeg ontrukten Prudens van Duyse, vindt men by Mertens en Torfs (Geschiedenis van Antwerpen, IIe D., bl. 577-583). Zy bevatten de namen van 246 gegyzelde, gebannen en geregte persoonen, welke zich volgenderwyze laten rangschikken:
Om de verlossing dezer gyzelaers te bekomen, werd de gansche bevolking van Antwerpen gedwongen, Lodewyk van Male schriftelyk bewys van hare onderwerping te brengen. Elf daertoe staende brieven, door al de notabele inwooners onderteekend, werden den grave overgelegd. Ongelukkiglyk zyn er van deze zoo belangryke stukken slechts zeven bewaerd gebleven. Willems heeft ze uitgegeven by het codex der Brabandsche Yeesten, IIe D., bl. 563-566. Zie hier de opname dezer soumissie-letteren:
Deze cyfers zyn regt belangryk, zy maken ons bekend met de statistiek der ambachten en neringen, in de xive eeuw te Antwerpen uitgeoefend; maer zy laten ook des te meer betreuren het verlies der overige brieven en de onvolledigheid van den zevenden, want ten gevolge daervan zyn wy buiten staet ons van het getal der wevers, bakkers, brouwers, huidevetters, wyntappers, enz. een denkbeeld te vormen gelyk wy dat van de meerseniers, schippers, bontwerkers, enz. krygen. Maer ook deze tallen kunnen niet als volledig worden geacht, en wy hebben ons verzekerd, dat onder de 104 meerseniers geen der 9 voorkomt, welke gegyzeld werden, ter uitzondering misschien van Jan Nouts, de brief No 6 eenen Jan Noyts opgevende. No 7 integendeel behelst een Justaes Nokerboom, blykbaer Staes Nokerboom, die op de 1e lyst der gyzelaers onder de meerseniers staet, terwyl ook de namen van de meeste poorters, op die lyst voorkomende, onder gemelden brief No 7 gevonden worden, zeer waerschynlyk waren deze laetsten de persoonen die op de dagvaert van September 1358 te Brugge hun zegel niet by zich hadden, om de hun voorgehouden cedule te bezegelen. Die persoonen waren door den graef gemagtigd geworden, om onverwyld naer Antwerpen te vertrekken, om er binnen drie dagen voor de schepenen te verschynen en dezen de behoorlyk bezegelde cedule over te leveren (Geschiedenis van Antwerpen, II D., bl. 285), waeruit onzes inziens genoegzaem schynt te blyken, dat Lodewyk van Male met een enkel zegel te vrede is moeten wezen. Van deze bevindingen uitgaende, vermeenen wy de lysten der gyzelaers te moeten ter zyde laten, by de ramingen welke wy zoo aenstonds zullen beproeven te maken. Trouwens, indien de 7e brief reeds de namen herhaelt van een goed gedeelte der persoonen op de 1e gyzelaerslyst gebragt, wie kan verzekeren, dat de overigen zich niet op de vier verloren stukken bevonden? Wy zullen dus vooreerst vaststellen, dat de zeven bestaende brieven in het geheel 509 persoonen opgeven, ongetwyfeld allen huisvaders, want wy hebben er geen enkele vrouw onder ontmoet. Dit veronderstelt dus 509 huisgezinnen. Indien wy nu ten grondslag willen nemen de brieven No 5 en 6, die 180 en 190 ambachtslieden opgeven, mogen wy veronderstellen, dat de vier ontbrekende stukken elk op zyn minst 180 namen behelsden, dus samen 720. Dit cyfer moet niet te hoog schynen, want wy rekenen niets voor hetgeen van No 7 schynt versukkeld te wezen. Het totael is dus:
Of in ronde cyfers 1230. Doch alvorens tot de ramingen over te gaen, moeten wy het feit bestatigen, dat op de gyzelaerslyst wel wisselaers, maer geene kooplieden voorkomen. De afwezigheid dezer nering in eene handels- en zeehaven zal te regt bevreemden; maer onze oude Antwerpenaers waren ook geene kooplieden in den eigenlyken zin des woords; en de regtstreeksche buitenlandsche handel werd gedreven door de hier gevestigde duitsche, engelsche en italiaensche huizen, welker hoofden wel privilegiën bezaten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maer niet tot de buik vaste poortery behoorden. Het waren vreemdelingen, welke met Lodewyk van Male geen uitstaens hadden, maer toch deel maekten van de werkelyke bevolking, en zelfs schynen deze vreemdelingen by uitstek als kooplieden te hebben bekend gestaenGa naar voetnoot(1). Hoeveel vreemde huizen kunnen hier toen wel gevestigd geweest zyn? - Laet ons 70 stellen, en dan krygen wy een totael van 1300 huisgezinnen voor de gegoede bevolking van dien tyd. Volgens Willems moet men voor elk huisgezin 10 persoonen rekenen, doch dit cyfer is door Reiffenberg
abdel kader. - Zie blz. 46.
betwist geweest, die er slechts 5 wil aennemen, op grond dat een Franschman er in 1313 te Parys gemiddeld maer 5 heeft bevonden. Wy zyn niet van zin de Franschen omtrent ons huishouden te rade te gaen: daer zy hunnen eigen pot zoo altyd laten aenbranden, zullen zy wel doen er goed naer om te zien, alvorens zich met ons te bemoeijen. Wy zullen alleenlyk aenmerken, dat de kundige Willems by zyne stelling het ooge had op den hoogen bouwtrant der huizen in de xvie eeuw; maer in de xive waren deze zoo verre nog niet, en als wy by voorbeeld in 1386 eenen kanonik van O.L. Vrouwe gevestigd zien in een huis met een verdiep, en vier vertrekkenGa naar voetnoot(2), dan kan men van de burgerwooningen geenen hoogen dunk hebben. Dies gelooven wy, dat het gemiddelde van elk huisgezin in 1358 hoogstens op 7 persoonen mag worden geschat, namelyk den vader, de moeder, vier of vyf kinderen, en hier een leerknecht, daer eene dienstmeid. Dus komt van de 1300 notabele huisgezinnen een totael van 9100 - in ronde cyfers 9000 inwooners. Dit was dan onze begoede bevolking in het midden der xive eeuw. Maer hoeveel zou men wel mogen rekenen voor de arbeidende en behoeftige klassen? Wy bekennen deze vraeg niet te kunnen oplossen, by gemis van bescheeden. Als men intusschen overweegt, dat Antwerpen geene fabriekstad was, gelyk Gent, Yper en Leuven, waer het van wevers, volders, scheerders enz. wemelde; dat de ambachten, welke hier werden uitgeoefend, zoo eenvoudig waren, dat de meesters van vele met de hulp van een of twee knechts konden volstaen, en dat zelfs voor de zwaerste bouwwerken een meester-metser of timmerman weinig volk gebruikteGa naar voetnoot(1), dan kan de eigenlyk gezegde arbeidende klasse hier niet buitenmate talryk geweest zyn. Het is bovendien te denken, dat velen dier werklieden, gelyk vaek nog gebeurt, de eenen tydelyk, de anderen bestendig van den armendisch trokken, en als met de behoeftigen eene enkele klasse uitmaekten. Dit alles evenwel heldert de kwestie niet op, en om eenig bestanddeel voor eene berekening te vinden, moeten wy wat lager afdalen. Divaeus, die in 1580 schreef, zegt dat hy een cynsboek gezien heeft van over de twee honderd jaren, dus van omtrent 1380, in hetwelk aen Antwerpen 2000 huizen werden toegekend, en in 1358 hebben wy 1300 huisgezinnen geteld. Het verschil is dus 700, hetwelk wy zullen in twee deelen, nemende 500 voor de huizen der arbeidende en behoeftige klasse, en latende de 200 overige als tydens de vlaemsche overheersching bygebouwdGa naar voetnoot(2). Alzoo bekomen wy:
De seculiere en reguliere geestelykheid is hier niet by gerekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste begreep slechts het kapittel en de Kapellanen van O.L. Vrouwe, benevens de geestelykheid van S. Walburgis en S. Joris. De klooster-gemeenten binnen de stad, bepaelden zich voor alsnog tot de kanoniken van S. Michiels, de Predikheeren, de Gasthuisnonnen, de Cellebroeders, de Zwart- en Witzusters: deze drie laetsten waren nog in hun begin en weinig talryk. Wil men daer nu nog de bevolking van drie of vier godshuizen byvoegen, dan twyfelen wy of men daeruit een totael van 300 persoonen zou kunnen samenstellen. Het zal er overigens weinig aen doen, dat wy er 400 rekenen, ter liefde en gemak der ronde uitcyfering, en zoo bereikt men ten minste een totael van 13,000 - zegge dertien duizend - zielen. Dit cyfer zal aen velen uitermate gering toeschynen: Hoe! maer 1800 huizen, en de stad was over eene halve eeuw aenmerkelyk vergroot geworden? Dit is niet mogelyk - Met oorlof onzer geachte lezers, maer wy vermeenen niet verre van de waerheid te zyn, en zie hier onze redens. Van de verschillige vergrootingen van Antwerpen - daergelaten degene waeraen men thans bezig is - mag de derde voor de aenzienlykste geacht worden. De jaerdatums aen den bouw der oude S. Joris-, Kipper- en Roode poort toegekend, laten geen twyfel of deze vergrooting werd in den aenvang der regering van Hertog Jan III voltrokkenGa naar voetnoot(1) en had tot gevolg de oppervlakte intra muros driemael uitgebreider te maken. Er was dus wel bouwgrond genoeg; maer om te doen zien, hoe weinig hy voor burgerwooningen benuttigd werd, is het voldoende eenen blik te werpen op de werkzaemheden van Gilbert van Schoonbeke in de xvie eeuw. Wien is het onbekend, dat de wyk begrepen tusschen de Meir, de Huidevettersstraet, de Lange Gasthuisstraet en de stadsvesten, aen hem zyne opkomst te danken heeft, even als eene menigte straten in de andere kwartieren der stad? Wie weet niet, dat die onvermooide ondernemer binnen den omtrek van 1314 alléén een twintigtal uitgestrekte ledige hoven en erven aenkocht, betimmerde en verkavelde? En was het zoo nog gesteld in de xvie eeuw, hoe moet het er dan uitgezien hebben in de xive eeuw, als O.L. Vrouwkerkhof zich nog uitstrekte tot aen de Lombaerdenvest tot op de Handschoen- en Lynwaedmarkt, terwyl de nu zoo trotsbebouwde Meir, in het jaer 1400 niets dan eenige blokjes zeer gemeene huiskens opleverde en er eer armoedig uit zag! Eindelyk de ruijen of oude grachten waren nog zeer weinig betimmerd, zoo verre dat de haerdtelling van 1496 langs de Steenhouwersvest maer 17 huizen verantwoordt. Het dunkt ons dus onbetwistbaer, dat de bevolking van Antwerpen, ten tyde van Lodewyk van Male, onder alle betrekkingen nog zeer gering was: 13 à 14,000 inwooners; 15,000 zoo men wil, maer geen zieltje meer, en het is dit laetste cyfer, 't welk wy voor 1380 zullen stellen. Nu, 55 jaren later had men de haerdtelling van 1435, welke voor Antwerpen een totael gaf van 3,440 haerdsteden, waervan 466 behoeftige. Het ware van belang te weten, of deze 3,440 haerdsteden allen binnen de stad en hoeveel er onbewoond waren, doch desaengaende wordt in de lyst (Bibliothèque des Antiquités belgiques, T. I, p. 89) niets uitgedrukt, en om te doen zien, dat elke berekening van dit cyfer zou misslaen, zullen wy het vernaderen tot drie andere haerdtellingen derzelfde eeuwe. Even als boven hebben wy, tot raming van het gezamentlyke der bevolking, 7 persoonen per huis of haerdstede gerekend:
Bemerkt, dat de drie laetste jaren slechts de haerdsteden binnen de kuipe verbeelden en dat er de onbewoonde zyn afgelaten. Dit is over 1435 niet kunnen geschieden, ook loopt de onregelmatige progressie dadelyk in 't oog.
Het is al wonder, maer uit deze cyfers is ons erachtens geen ander gevolg te trekken dan dat gedurende het 37 jarig tydperk, 't welk byna de gansche regering van Philips den Goede beslaet, en behoudens de stoornis in 1436 over den haringtol, een der geruststen was, welke Antwerpen beleefde, zyne bevolking genoegzaem stilstaende is gebleven, immers zy is slechts met 7700 zielen aengegroeid, terwyl zy in de twee volgende tydperken, samen van 24 jaren met 10,500 vermeerderde. Zeggen wy het maer ronduit: dit pleit in 't geheel niet voor de meening, dat Antwerpen onder de regering van Philips den Goede merkelyk zy vooruit gegaen. Hoe ongeloofelyk zulks ook moge wezen, het schynt waer, en indien een der gewigtigste elementen van den burgerlyken stand - de huwelyken, - hier kan gelden, dan zal men het groot belang niet ontkennen van de volgende notulen, door den heer Leo de Burbure uit de rekeningen der oude kollegiale kerk van O.L. Vrouwe opgelezen en ons goedjonstig medegedeeld.
Ao. 1433-34. Ontfaen van diversen dinghen;
O.L. Vrouwe kerk destyds nog de eenigste parochie der stad zynde, heeft men voor een geheel jaer slechts 118 bruiden. Waerlyk weinig, doch zien wy, of het de volgende jaren niet en beterde. Wy schryven de notulen na:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Later staet deze post niet meer vermeld; maer hoe belangryk deze statistiek ook moge wezen, wy achten het zeer gewaegd, met hulp derzelve de bevolking te willen schatten. Zulk eene berekening zou eenigen grond kunnen hebben, indien men in de xve eeuw reeds de gewoonte hadde gehad, de doop- en huwelyksakten regelmatig op te schryven; maer de bovenstaende cyfers verbeelden, naer ons inzien, enkel de openbare, plegtige huwelyken voor welke het kerkregt betaeld werd; terwyl onvermogenden en behoeftigen van dit regt verschoond bleven; en dan moeten er nog zekere geheime echtverbindtenissen geweest zyn, nopens welke men natuerlyk niets weet. Ondertusschen heeft men in de parochiën moeten weten, omtrent hoeveel persoonen er jaerlyks te Paschen de H. Tafel naderden, en, dank aen de onvermoeide opsporingen van den heer L. de Burbure, zyn wy bekend geraekt met het getal der communicanten in O.L. Vrouweparochie, ten minste in 1478. Omtrent dit tydstip, namelyk, zond ons Kapittel achtervolgens naer Rome verscheidene gedeputeerden, gelast om zekere gunsten en de vernieuwing van eenigen zyner privilegiën te verkrygen. Een dezer gedeputeerden, Jacobus de Witte, priester en notaris, was door het Kapittel onderscheiden bescheeden en rekwesten medegegeven, om den H. Vader te worden overhandigd. Nu, in een dezer rekwesten wordt gezegd, dat er in O.-L.-Vrouweparochie gemiddeld meer dan 12,000 communicanten waren: et ultra xii milloe communicantium communiter sunt. Daer het Kapittel by dit zyn rekwest, de aengelegenheid der parochie wilde doen uitschynen, heeft men het getal der communicanten eer moeten vergrooten dan verkleinen, en zal dit getal van 12,000 mogen beschouwd worden als het jaerlyksche maximum van dit tydperk. Maer O.L.V. kerk was de eenigste parochie niet; nevens haer kwamen degene van S. Jacobs, S. Joris en S. Walburgis te worden ingesteld. Nu, men zou het getal der communicanten dezer drie parochiën behooren te kennen, om met hulp van dit bestanddeel eene raming voor de bevolking der geheele stad te kunnen opmaken, L.C. Suyvelgheest. |
|