De Vlaamsche School. Jaargang 6
(1860)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 158]
| |
Inhuldiging van het standbeeld van Jakob van Maerlant te Damme (by Brugge).Op zaturdag 8 september werden, door het luiden der klokken van Damme en het losbranden van het kanon, de plechtige feesten aengekondigd; des 's anderdaegs, zondag 's morgens deed het kanongeschot en het klokkengeluid op nieuw zich hooren, terwyl het Weldadigheidsbestuer eene buitengewoone brooduitdeeling aen de behoeftigen der gemeente deed. Ten 11 ure 's morgens, had de byeenkomst en de verwelkoming der uitgenoodigde persoonen en maetschappyen op de Groote Merkt te Brugge plaets. Daerna werden de genootschappen, deelnemende aen het Festival, in stoet gevormd, en de hooge ambtenaers en uitgenoodigden vereenigden zich in het hotel van het Provinciael bestuer. Buiten de leden der inrichtende kommissieGa naar voetnoot(1) waren aldaer tegenwoordig: de HH. baron de Vriere, Minister van buitenlandsche zaken; E. Romberg, Bestuerder der afdeeling van schoone kunsten by het ministerie van binnenlandsche zaken te Brussel; baron van Lynen, Kommissaris des Konings in de provincie Zeeland; Professoren de Vries en Jonckbloet, van Holland, en een aental andere letterkundigen van Brussel, Gent, enz. enz.; de redaktie van ons tydschrift was vertegenwoordigd door de HH. Johan van Rotterdam en Désiré van Spilbeeck. De achtbare heer Gouverneur van West-Vlaenderen, M. Vrambout, wenschte den aenwezigen persoonen het welkom toe, en noodigde hun uit denzelfden avond, na de terugreize van Damme, ten zynent te vergaderen, ten einde nadere kennis te maken, en gelastte M. Karel Versnaeijen, de ieverige sekretaris der inrichtende kommissie, in zynen naem, alle de letterkundigen en voorstaenders der Vlaemsche beweging uit te noodigen. Intusschen vormde zich de stoet volgender wyze: Een piket gendarmerie; een Harmony-muziek; de maetschappyen van Tooneel- en Letterkunde van Brugge en andere plaetsen, met hare eereteekens; een Harmony-muziek; de Koormaetschappyen van Brugge, van andere steden en gemeenten; de uitgenoodigde persoonen; een afgezantschap der stedelyke Regering van Damme; een afgezantschap van het Komiteit der feesten; de Burger- en Krygsoverheden der Provincie, en de vreemde overheden; de Heeren Rechters van den Letterpryskamp; het Bureel van de klas van letteren der Koninklyke Akademie; de heer Gouverneur der Provincie; de heer Minister van Buitenlandsche zaken. De stoet begaf zich naer de Damsche poort, langs de Vlamingstraet, de Akademiestraet, den noordkant der van Eyckplaets, de Woensdagmerkt, het Genthof, den westkant der Langerei, de Wulpenstraet, de Sasplaets, de Damsche poort. Aen de brug der Damsche vaert gekomen, bespeurde men verscheidene bargien en schepen, met wimpels en vlaggen versierd, die voor den tocht gereed lagen, en reeds met volk waren opgekropt. Een fraeije stoomboot, Jakob van Maerlant, met de belgische en hollandsche vlaggen versierd, was ten dienste van de inrichtende kommissie gesteld door den heer Hebbelynckx. Onder het losbranden van het kanon, en het gejubel der ontelbare menigte, die de beide oevers bezette, trok men naer Damme. Nooit woonden wy een feest by dat een meer eigenaerdig karakter had; het was heel en gansch vlaemsch. Te Damme, by de ontscheping, ontving de Burgemeester de overheden en uitgenoodigden en zegde hun in warme bewoordingen het welkom toe. Daerna nam de Zeer Eerw. heer Van der Haeghen, Pastoor der parochie, het woord, en richtte insgelyks den omstanderen eene welgepaste doch korte rede toe. Van daer trok men naer het stadhuis van Damme, waer de eerewyn aengeboden werd. Intusschen hadden de verschillende maetschappyen, zich rond het standbeeld geschaerd. Alle de ramen der omliggende huizen waren bezet met het schoone geslacht, terwyl mannen en kinderen de pannen van de daken hadden genomen om ook een oog op de plechtigheid te kunnen hebben. Op eenmael ontstond er eene diepe stilte in het midden van het gewoel en het gedrang der menigte; de overheden en genoodigden zetten zich rondom het nog omsluijerde beeld van den grooten dichter der middeleeuwen en na de uitvoering van eenige muziekstukken, nam M. Van den Bulcke, Arrondissements-Kommissaris en voorzitter der inrichtende kommissie het woord, en deed in weinige trekken het grootsche verleden der stad Damme zien. Na hem nam M. Ed. Romberg het woord, en gaf lezing van de koninklyke besluiten, waerby de pryskamp van proza, en poëzy, ter eere van van Maerlant geopend werd, alsmede de beslissing van den jury die de pryzen toekent aen M. Serrure zoon, van Gent, en M. van Beers, van Antwerpen. De pryzen werden door den heer Gouverneur der provincie Zeeland en door den heer Minister van buitenlandsche zaken den overwinnaren behandigd en M. de Vriere verklaerde tenzelfden tyde dat Z.M. de Koning hem gelast had het eerekruis op de borst van den dichter van Beers te hechten. Deze hulde werd met een donderend handgeklap begroet. Nu trad M. van Beers, met de ridderorde van Leopold op de borst, voor het beeld van van Maerlant, las zyn dichtstuk en werd menigmael door toejuichingen onderbroken; de indruk dien by maekte, was onbeschryvelyk. Op hem volgde de heer Gouverneur, die in goed en zuiver vlaemsch, eene rede hield. Na een blik in het verledene geworpen te hebben, en eene hulde aen den grooten dichter te hebben gebracht, drukte hy de hoop uit, dat deze feestviering zou bydragen tot de verbroedering van Noord- en Zuid-Nederland. M. Vrambout is misschien wel de eerste gouverneur die, sedert 1830, in plechtige omstandigheden, zoo als deze, het woord voerde in de tael die het volk verstaet; hy ontvange daervoor onzen innigen dank. De heer professor de Vries, antwoordde op de redevoering van den heer Gouverneur, in de volgende bewoording: ‘Mynheeren, Welk een treffend schouwspel! Het vlaemsche volk te samen gestroomd, om hulde te brengen aen eenen Vlaming uit den gryzen voortyd! Is er hertverheffender aenblik, dan die eener natie, in | |
[pagina 159]
| |
edele geestdrift ontvonkt, om den prys van vereering en dankbaerheid te betalen aen een der groote mannen, die haer den weg der vryheid en der verlichting hebben gewezen? O rechtveerdigheid van het nageslacht, die aen de ware verdienste de kroon der eere niet onthoudt! Nu zes eeuwen geleden, woonde in deze veste een nederig burger. Zyn naem weêrgalmde niet op de lippen zyner tydgenooten, als die van de grooten der aerde, wier schitterende krygstrofeën met het bloed van duizenden waren besmet. Hy leefde en werkte in stillen kring; hy beschouwde de wereld rondom zich; hy overdacht en bepeinsde; hy vergaderde wysheid en schreef zyne leeringen neder in eenvoudige vlaemsche tael. Zyne macht was geene andere dan die van het woord en de pen: eene macht, schynbaer zoo gering in die dagen. Hy stierf en zyne gedachtenis ging voorby in den stroom der woelige jaren. De eeuwen vloden heen over zyn graf; en de tyd kwam, dat nauwelyks maer een enkele geleerde den naem van van Maerlant kende: by het volk was die naem spoorloos verdwenen. Maer ziet, uit de schuilhoeken der boekzalen komen oude perkamenten te voorschyn, sedert lang in het stof bedolven en vergeten. Zy worden onderzocht en vergeleken, door Coster's kunst alomme verspreid, door de wetenschap toegelicht en met den helderen glans der geschiedenis bestraeld. Zy spreken als levende getuigen uit den nacht der tyden. Zy verkondigen luide wie Jakob van Maerlant geweest is. Nu verryst hy voor ons oog, als de man, die uit den doodslaep der verdrukking de wedergeboorte van Vlaenderen heeft voorbereid; - als de kampvechter voor het ryk der waerheid, die kennis en beschaving verbreidde, dwaling en vooroordeel bestreed; - als de held, die, tegen den dubbelen overmoed der wereldlyke machten en der schoolsche geleerdheid, de rechten van den mensch manmoedig handhaefde, en den geest bevrydde, in beider knellende banden gekluisterd; - als de banierdrager der vaderlandsche tael die begreep, dat alle ontwikkeling van het vlaemsche volk moest uitgaen van de vlaemsche spraek; - als de heraut, eindelyk, van die begingselen, die, eerlang door Artevelde in daden overgebracht, den roem van Vlaenderen in top verhieven en Europa met verbazing deden aenschouwen, wat een vry volk vermag. Ja, zulk een man is Jakob van Maerlant geweest. Zoo staet zyn beeld in zyne werken geteekend. Wel u, die zyne nagedachtenis vereert, gelyk het dankbare zonen betaemt! Daer staet hy door de hand des kunstenaers in hechten steen vereeuwigd, op het arduinen voetstuk verheven, op dit hem welbekende Merktplein van Damme, te midden zyner geliefde Vlamingen. Hy ziet met welgevallen op u neder. Hy juicht, nu hy Vlaenderen wedervindt, beschenen door de zon der gerechtigheid, in den vollen zegen der burgervryheid, in den vollen luister der verlichting door kennis en wetenschap, in vrede en welvaert en bloei en geluk. Dat zyn de vruchten van het zaed, door U, o van Maerlant, gestrooid! De geest, van U uitgegaen, is niet gestorven in den boezem van uw volk. Aen U brengt het nakroost hier openlyk hulde voor hetgeen Gy in stilte hebt gewrocht. Aen U verpandt het zyne trouw, dat uw werk hier leven zal, sterk en onvergankelyk als het arduin van dit voetstuk; als de echte steen van dit beeld. Maer, bedrieg ik my? Of heeft het feest, dat wy heden vieren, nog een dieper zin, nog een schooner beteekenis? Is het een feest voor Vlaenderen alleen, of voor het geheele Nederland, voor het Noorden zoowel al het Zuiden? Ja, zoo is het. Want de groote Vlaming, dien wy hier vereeren, behoort niet enkel aen U, Belgen; hy behoort ook aen ons, Bataven; hy behoort aen den Dietschen stam, waeruit wy allen ontsproten. Hy sprak de tael, die nog leeft en bloeit in ons aller hert. Zyne stem werd niet alleen gehoord aen de oevers der Schelde, maer weêrklonk aen de boorden van Maes en Rhyn. De beginselen, door hem gepredikt, het zyn dezelfde, waeraen Holland, niet minder dan Vlaenderen, zynen roem en zyne grootheid had te danken. De geest, die zyne werken bezielt, straelt en tintelt op elk blad van het gedenkboek van Neêrlands letterkunde. Daerom wordt zyn naem ook ginds in eere gehouden, als die van den “vader der Dietsche dichteren algader,” en is hem ook ginds, door de uitgave zyner geschriften, een weerdig gedenkteeken gesticht. Daerom is dit feest een feest voor geheel Nederland. Daerom heeft de koninklyke Akademie der wetenschappen en de maetschappy der Nederlandsche Letterkunde, de aenzienlyke instelling in het beroemde Leyden gevestigd, die nu byna eene eeuw als getrouwe schutsvrouw de heiligste panden onzer nationaliteit bewaekte, niet willen ontbreken op dezen plechtigen dag. Zy hebben ons afgeveerdigd, om hier tegenwoordig te zyn, om met u deel te nemen aen de hulde, onzen van Maerlant gewyd. Ontvangt haren groet en haren dank, den groet en den dank uwer broeders uit het Noorden. Wy weten het, dat die verklaring u welkom is. De macht der staetsstormen heeft ons van elkander gescheiden; maer dertig jaren zyn over die scheiding heengegaen, en “d'oude veeten zyn vergeten.” Al woonen de broeders niet meer in één huis, eendrachtig vervolgen zy hunnen weg. België en Noord-Nederland zyn meer dan ooit in trouwe vriendschap verbonden. Vlamingen en Hollanders maken zich op, om - morgen reeds - op nieuw een broederfeest te vieren. Welaen dan, van dien geest zy ook de plechtigheid van heden getuige en onderpand! Met het oog op een grootsch verleden, vernieuwen wy het besluit, om gezamenlyk naer eene grootsche toekomst te streven. Aen den voet van het standbeeld van van Maerlant heeft Vlaenderen aen Holland de hand gereikt. Holland beantwoord van herte dien handdruk; en eenparig verheffen wy den kreet: Leve de eendracht tusschen België en Nederland!’ Dat den heer De Vries na deze redevoering door allen hertelyk geluk gewenscht werd en dat hy de verzekering ontving, dat men in België niets zoo vurig verlangt dan met Holland, hand aen hand, den weg der beschaving en volksveredeling te bewandelen, behoeft niet te worden gezegd. Na deze redevoering werd door de vereenigde zangmaetschappyen, de volgende kantate aengeheven, waervan de woorden door M. Karel Versnaeijen verveerdigd zyn. De wereld lag in schande neêrgezonken,
door vooroordeel en slaverny verwoest;
de laetste strael scheen eeuwig uitgeblonken
die 't stervend Ryk verlichten moest!
Men vond geen spoor meer van haer' vroeg'ren luister;
in 't menschenhert was 't zelfgevoel versmacht;
't was schriklyk bang en aeklig duister.
en alles zweeg by 't loeijen van dien nacht;
alléén de stem der ondank liet zich hooren;
de sterv'ling wroetelde in het vuile slyk:
| |
[pagina 160]
| |
voor hem was alle hoop verloren,
en satan danste spottend op zyn lyk!...
Daer scheurt in eens het floers der wolken!...
De wereld dreunt, het menschdom beeft:
het is de Meester van de volken
die 't Hemelryk verlaten heeft!
De nacht is by dien glans geweken;
de bliksem vliegt; de Hemel kraekt,
de donder rolt..... en op één teeken
heeft nu een sterv'ling God genaekt:
't is Maerlant - gunst'ling van den Hoogen -
Nu voelt hy ziel en geest verlicht,
en hoort, het hoofd ter neêr gebogen,
het woord dat de Almagt tot hem richt:
‘Maerlant! uwe Broeders kwynen;
t' Vaderland verkeert in nood!
'k roep u: doe het kwaed verdwynen,
ruk hen uit den klauw der dood!
Gy moet 't volk de waerheid toonen;
help de lyders uit de pyn:
leer de deugd aen myne zonen,
Vlaend'rens Redder zult gy zyn!...’
Hy sprak... en hy verdween, op wolken voortgedreven,
en Maerlant stond nu daer begeesterd en vervoerd:
hy voelde in zynen geest een'and'ren Dichter leven;
zyn' liere gaf een' toon die 't menschen hert ontroert;
en dav'rend klonk zyn' stem uit Damme's oude vesten,
zy zong het Vaderland, de Vryheid en den Plicht;
zyn eed'le kreet weêrklonk van 't oosten tot het westen,
en by zyn' stouten zang werd alles helder licht!...
Gegroet! O Reus der middeneeuwen!
Verlosser van het Vaderland!
O volksbeschaver! dappr'e stryder
voor Rede, Vryheid en Verstand!..
De Vlaming zal uw' naem bewaren,
zoolang uw laetste zang bestaet!
Op! Op! Verrys nu uit den grave
verhef uw hoofd in Damme's straet!
Wie meer dan gy - O! groot Hervormer -
is dankbaerheid en lofzang weerd:
het standbeeld dat u af zal malen
zy eeuwig door het kroost vereerd!
Men moet het als een kenmerk groeten
der grootheid van het voorgeslacht;
gelyk eene eerzuil tot herdenken
der stichting van de Burgermacht!
O Maerlant! Maerlant! Held're zonne.
die nog haer' glans op 'Vlaend'ren schiet,
uw beeld zal 't vlaemsche volk versterken
wanneer 't zyn welvaert wank'len ziet!
Gegroet! Gegroet! Verwarm onz' borsten,
die steeds voor vryheidsliefde slaên:
wy bouwen u in onze zielen,
een Beeld dat nimmer zal vergaen!...
Deze woorden waren op muziek gezet door M. De Brouwere. Eene algemeene toejuiching en vreugdegeroep van het volk, versmolt zich in de laetste klanken, en van Maerlant's beeld werd ontsluijerd. Het is onmogelyk de geestdrift te beschryven die zich op dien stond der menigte meester maekte. Zoo als wy reeds vroeger gemeld hebben, was het standbeeld toevertrouwd aen M. Picquery; wy hopen het kortelings onzen inschryveren mede te deelen. Na een bezoek in de kerk te hebben afgelegd, begaven de overheden en genoodigden, zich naer het stadhuis waer het dischmael, dat niets te wenschen liet, hen wachtte. Jammer toch dat men, in plaets van een stadhuis in suiker op de tafel te zetten, de goede gedachte niet gehad heeft eene zinnebeeldige trophée, betrekkelyk van Maerlant, te doen verveerdigen. Wat eene myn van schoone onderwerpen is niet in het leven en het talent van den groeten dichter gelegen, om een allegorisch tafelstuk te verveerdigen! By het nagerecht nam de heer Gouverneur van West-Vlaenderen het woord en stelde eenen dronk in aen Z.M. den Koning Leopold; de Minister van Buitenlandsche zaken aen Z.M. Koning Willem III en op de verbroedering tusschen Noord en Zuid; de heer Gouverneur van Zeeland dronk aen de Belgen, dien hy den groet van vorst en volk uit Nederland bracht. Gedurende het banket heeft de koormaetschappy van Brugge, onder het bestuer van M. Mechelaere, verscheidene vaderlandsche gezangen uitgevoerd. Intusschen was het avond geworden; er werd aen de brug van Damme een schitterend vuerwerk afgestoken, waerna de ontzaggelyke menigte naer Brugge terug stroomde. De Belgische en Hollandsche bezoekers vereenigden zich op nieuw te Brugge, op het avondfeest van den achtbaren heer Gouverneur die door zyne minzaemheid, eenieder zoodanig verrukte, dat men slechts laet in den nacht aen scheiden dacht. Ten slotte moeten wy zeggen dat het feest allerbest is uitgevallen. Het bekroond gedicht van M. van Beers is gedrukt en te koop gesteld by M. van Doesselaere, te Gent, ten pryze van 1 frank. D.V.S. |
|