De Vlaamsche School. Jaargang 6
(1860)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 122]
| |
Bydragen tot de geschiedenis der Nederlandsche kunsten, letteren en wetenschappen.
| |
[pagina 123]
| |
huilend, aen de borst haers echtgenoots, wiens medelyden zy poogt af te smeeken. Deze, door een laetste gevoel van liefde gedreven, weet niet of hy moet doemen of vergiffenis schenken. Zyn vader, een eerbiedwekkend grysaerd, stoot eene vrouw van zich af die knielend zyne genade afsmeekt. Twee onschuldige wichtjes, naest hen geplaetst, blikken hunne moeder met verwondering aen. In het verschiet, ontwaert men het volk van Israël dat den schuldige reeds met de steeniging heeft gestraft. Uit deze beschryving alleen kan men opmerken dat de heer Pauwels het geheim kent om de ziel te roeren. Dit treffend oogenblik waerop twee herten voor immer van elkander worden gescheurd, die zich toch eens vurig hebben bemind, dit oogenblik heeft hy weerdig terug gegeven. De figuren zyn met waerheid afgeschetst, alleen het gelaet der profeterse hadden wy grootscher gewenscht; zy immers was de vrouwe op wier woord het volk van Israël ten stryde toog, en wier machtige stemme, na den zegeprael, den lof des Heeren verkondigde.’ Zoo ook was het oordeel van bevoegde kunstkenners die evenwel het karakter der drapperyen, de majesteit des gebaers, de plastische weerdigheid der houding prezen: ‘Als vlaemsche kolorist,’ zegden wy verder, ‘heeft de heer Pauwels wellicht iet of wat verloren; zulks duiden wy hier echter in het voorbygaen aen, daer wy niet twyfelen of de kunstenaer zal, by zyne terugkomst in het vaderland, door den glans der eeuwige werken van Rubens, de heldere kleur herwinnen die wy in zyne vroegere voortbrengsels hoog hebben geschat.’ Een tweede tafereel volgde dit belangryke voortbrengsel; het Boek van Samuel had den schilder het onderwerp gegeven: Ritspa, eene der vrouwen van koning Saül waekt nacht en dag over de lyken harer zonen. De tentoonstelling van dit doek te Antwerpen en te Brussel in 1857 was een ware zegeprael voor de kunstenaer. Zyn naem klonk met lof in alle monden; een kunstkritikus, de heer A. van Soust, schreef te dier gelegenheid de volgende schoone woorden: ‘Ritspa, zegde hy, is wellicht het merkweerdigste historische stuk der tentoonstelling (van Brussel.) Wat dit doek, dat overigens meer dan een slach van verdiensten vereenigt, zoo belangryk maekt, is het karakter voortspruitend uit de gepastheid der gebruikte effekten. Alles ademt er de sombere poëzy die het onderwerp vergt, waervan de grondgedachte de onmetelyke leemte is in het hert eener moeder door de onverbiddelyke dood gemaekt.’Ga naar voetnoot(1) Wy herhalen het, de zegeprael was volledig; den kunstenaer werd door het jury de gouden medalie toegekend, en, tot overmaet van geluk, geweerdigde zich Z.K.H. de Hertog van Braband de schildery voor zyne verzameling aen te koopen. In tusschentyd was Pauwels, in zyn vaderland terug gekeerd en had hy zich voor goed in Antwerpen gevestigd; derhalve was de aendacht des publieks op de werken gevestigd die hy op vlaemschen bodem zou hebben geschapen, en met belangstelling zag men in 1858, het openen van de zalen der Antwerpsche tentoonstelling te gemoet. Helaes! moeten wy het bekennen, de indruk welke het historisch tafereel: een Mirakel der H. Eugenia op ons gemoed maekte, pynigde ons zeer. Waerlyk hoe groot de verdiensten ook mochten wezen, welke dit doek buiten kyf bezat, het was naer ons inzien, niet op de hoogte der voorgaende werken onzes schilders, en geenszins waren wy verwonderd toen wy vernamen dat deze samenstelling stof tot zeer snydende kritieken gaf. Dan een schilder is immer niet even gelukkig in zyne scheppingen, en deze samenstelling mag dus slechts aenzien worden als eene zwakke bladzyde in het leven onzes kunstenaers; man van overtuiging, poogde Pauwels weldra eene hem weerdige revanche te nemen. Het tafereel: de Roep der H. Clara in 1859 ter Gentsche tentoonstelling gezonden, deed op nieuw al de dagbladeren met schilders' lof opvullen. Deze schepping ook was der algemeene goedkeuring weerdig. Pauwels, de schilder des gemoeds, had wederom het geheim gevonden, de ziel des toeschouwers te roeren, en dit geheim, wy zyn ervan overtuigd, zal hem thans niet meer ontsnappen. De kleur die deze samenstelling ophelderde, was schitterend; zy was ontvloeid aen een penseel dat dagelyks de schatten van het palet van Rubens poogt te doorgronden. Door het jury voor de verloting aengekocht, bevindt dit tafereel zich thans te Gent, ten huize des heeren de Loose. De tentoonstelling welker dezer dagen te Brussel zal geopend worden, zal den kunstenaer nieuwe lauweren verschaffen. In het tafereel: De weduwe van Jakob van Artevelde, 't welk hy aldaer heeft opgehangen, is Pauwels niet alleen een voortreffelyk samensteller, niet alleen een keurig teekenaer, niet alleen een voornaem kolorist, maer bovendien een diep denker. De typen zyner figuren zyn allergelukkigst gekozen: de vrouw van Artevelde is een toonbeeld van vrouwengrootheid. Waerlyk het hert is vermurwd by het zicht dier edele weduwe, die, het onrecht vergetend dat haer werd aengedaen, met liefde hare schatten opoffert tot de redding van dit volk in wiens midden de moordenaer haers roemvollen echtgenoots nog leeft! Dergelyke scheppingen doen ons eene schoone toekomst voor de vlaemsche school verhopen; zy getuigen dat het geslacht der ware kunstenaren nog niet is vergaen! Ook als portretschilder heeft Pauwels zeer groote verdiensten; verscheidene afbeeldsels die wy van hem te zien kregen, waren treffend van gelykenis. P. Génard. | |
Cornelius van Gestel, geschiedschryver. -
| |
[pagina 124]
| |
vindt, is een van Mechelen's meestgeachte geschiedschryvers: Cornelius van Gestel. Deze geleerde, zoon van Cornelius van Gestel goudsmid, en Maria Maes, werd te Mechelen geboren den 8 december 1658. Na zyne kleine scholen gedaen te hebben, voelde hy eene groote genegenheid voor het geestelyk leven, en begaf hy zich in het Seminarie. In 1682, op dry koningen dag, deed hy zyne eerste misse, en twee jaren nadien, op 23 juny 1685, werd hy tot pastor te Munte (omtrent Gent) aengesteld. In 1688 vindt men hem als pastor te Westrem, en deze plaets bleef hy gedurende 38 jaren bekleeden, ter zelfder tyd de plaets van desservitor van Messem waernemende. Grootelyks ervaren in de vaderlandsche oudheden, gaf hy in 1725, de beschryving van alle de parochiekerken en kloosters van het diocees van Mechelen uit, onder den titel van: Historia sacra et profana archaepiscopatus Mechliniensis; sive descriptio archidiocesis illius; Item urbium, oppidorum, pagorum, dominiorum, monasteriorum, castellorumque sub eà, in XI. decanatus divisa, cum toparcharum inscriptionibus sepulchralibus, ex monasteriorum tabulis, principum diplomatibus insertis, et inspectionibus locorum verificata. Eruta studio et opera Cornelii van Gestel, pastoris in Westrem comitatus Alostani. Cum figuris oeneis. Hagae comitum, apud Christianum van Lom, bibliopolam. MDCCXXV, 2 boekd. in-fol. Dit verdienstelyk werk werd door den schryver aen S.F. Thomas Philippus, aertsbisschop van Mechelen opgedragen, en korts daerna (13 juny 1726) werd hy tot de weerdigheid van kanonik van O.-L.-V. over de Dyle te Mechelen verheven; onze medeburger stierf in zyne geboorteplaets den 19 january 1748 in het huis genaemd den Meiboom, heden No 87, in de O.-L.-Vrouwestraet, en werd in de O.-L.-V. kerk by zynen bloedverwant Judocus van Attevoort begraven, met het volgende grafschrift: D.O.M. Van Gestel was door groote vriendschap aen onzen historieschryver Azevedo Contino-y-Berno verbonden; deze laetste deed zyn portret op koper snyden door den Mechelaer Antonius Opdebeeck, en wydde het volgende opschrift toe: CORNELIUS VAN GESTEL Daer wy van Opdebeeck gewagen, willen wy over dezen plaetsnyder ook een woord reppen: hy was zoon van Gaspar en Joanna Langenus, en werd te Mechelen in de Lange Nieuwstraet, op den hoek van het Tessenstraetje, den 15 augusty 1709 geboren. Zyne ouders oefenden het hoveniersambacht uit, en werden daerin door hunnen zoon Antoon weinig geholpen, daer deze laetste niet de minste genegenheid voor dit ambacht gevoelde; hy verliet dus, wanneer hy zyne 20 jaren bereikt had, het vaderlyk huis en verhuerde zich als knecht in de brouwery den Arend in de Adeghemstraet. Daer hy zich echter meest bezig hield met potaerden mannekens te maken en buitendien zynen tyd doorbracht met de muren te bekrabbelen, hetzy met kryt of met kolen, kon hy niet lang in zyne nieuwe betrekking verwylen; ook vond hy zich genoodzaekt eene plaets van knecht op het Heilwichhuis, genaemd de Puttery, te zoeken. Altoos bezield door den drift van houtsnyden, hield Opdebeeck zich op nieuw bezig met de luiken zyner kamer met alle soorten van wezens te versieren; gelukkiglyk was deze laetste op den toren gelegen, en had men aenvangs van deze snakery niets opgemerkt; toen hy op een dag kennis maekte met eenen der putteryjongens, die den zilversmidstiel aenleerde, en hy door dezen het eerste gedacht van het graveeryzer of burin verkreeg; zyn vurigste wensch was dus zich dit werktuig te verschaffen, ook gelukte hy weldra erin er een te bekomen, en alsdan begon hy de koperen snuif- en tabakdoozen te graveren. Hierdoor verzuimde hy echter het huiswerk en verbleef gedurig op zyne kamer. Op een dag was hy wederom niet te vinden, en de heer Hendrik Vanden Nieuwenhuysen, provisoor van het gesticht, nam het op zich zelf hem op te zoeken. Op 's jongelings | |
[pagina 125]
| |
portret van cornelius van gestel door a. opdebeeck.
kamer getreden zynde, vond de bestuerder de luiken der vensters gansch besneden en de muren der kamer dusdanig bekrabbeld dat hy in gramschap onstekende, onzen Opdebeeck by den arm nam, en hem aen de deur zette. Dit was voor den kunstminnende jongeling eene ware ramp, want thans ook werd hem de toegang tot het vaderlyk huis ontzegd, zoo dat Opdebeeck zich gedwongen vond eene kamer in het huis gestaen op den hoek van de oude Brusselsche en de O.-L.-Vrouwestraet te gaen bewoonen. Dan gaf hy zich teenemael aen het kopersnyden over, en welhaest werd hy in zyn vak door den teekenaer Joffroy geholpen. Men heeft van hem verscheidene platen van autaren, kerken, zooals O.-L.-Vrouwekerk, enz. De eerw. kanonik Azevedo maekte van zyn talent gebruik voor het uitvoeren der platen zyner geslachtlysten. Zoo vindt men onderanderen in de geslachttafel der familie Corten, de geschilderde glasraem welke voortyds in de O.-L.-Vrouwekerk geplaetst was, inhoudende de standbeelden van Gaspar Schets, ridder en heer van Grobbendonck en Heyst, en baron van Wesemael, met zyne huisvrouw Catharina van Ursel, en welke zeer wel uitgevoerd is, alsmede de Verheffing van Christus aen het kruis, naer een bas-relief door Lucas Fayd'herbe, 't welk zich in de zelfde kerk bevindt; verder kent men verscheidene portretten, zoo als dat van den kardinael Albergati, Dismas de Briamont enz., die insgelyks door Opdebeeck werden uitgevoerd. Daer zyne jeugd grootelyks veronachtzaemd was geweest, kon onze plaetsnyder noch lezen noch schryven. Hevig aengedaen door het vliegende flerecyn, stierf hy den 30 October 1759. G.J.J. van Melckebeke. |