De dood van Antoon van Dyck.
Tafereel door P. Kremer.
Onder het getal kunstenaren, die over een dertigtal jaren gezamentlyk met Wappers en De Keyser, op nieuw, en met goeden uitslag, den standaerd der Vlaemsche School verhieven, behoordt de man wiens naem aen het hoofd van dit artikel is gesteld. Geschied-, portret-, genre-, en natuerschilder, heeft Kremer in deze verschillende vakken, tafereelen voortgebracht die hem eene plaets tusschen onze geachte meesters inruimen.
'Schilders werkzaemheden zyn reeds menigmael beoordeeld geworden; reeds vóor 1842, wydde Immerzeel, in zyne Levens der Hollandsche en Vlaemsche Schilders, enz. aen Kremer de volgende regelen toe:
‘Petrus KREMER, zegde de noordnederlandsche Kunstkritiek, te Antwerpen woonachtig en aldaar den 9 mei 1802 geboren, liet reeds vroeg aanleg en voorliefde tot de kunst blijken. Geheel in tegenspraak met deze neiging, werd hij echter tot den handel bestemd, toen een gelukkig toeval medewerkte, om hem zijne bestemming te laten volgen. Immer met teekenpen of potlood gewapend, vond hij in de deuren en wanden die onder zijn bereik waren, steeds geschikte voorwerpen om op zijne wijze weder te geven al datgene wat zijn kinderlijk gemoed trof of zijne jeugdige verbeeldingskracht in beweging bragt. Het waren niet alleen zijne schoolmakkers, die hem daarbij vaak tot modellen verstrekten; ook den meester had hij lang met begeerigen blik beschouwd. 's Mans achtbaar wezen, door hem zoo menigmaal in verschillende omstandigheden waargenomen, had niet gemist op hem een diepen indruk te maken: lang worstelde hij met den eerbied, den schoolmonarch verschuldigd, en de zucht om hem uit te teekenen; doch in het eind zegepraalde de kunst over den eerbied - en de meester zag zich zekeren dag op de muren van zijn regstgebied, juist niet op de voor hem vleijendste wijze, als de hoofdpersoon in eene uitgebreide compositie voorgesteld! Bewondering maakte echter plaats voor zijnen toorn, toen hij in die schets spranken van een talent meende te ontdekken, dat alleen op ontwikkeling wachtte om eene hooge vlugt te nemen; een ieder moest het genie des jongen teekenaars, waarvan hij het slagtoffer geworden was, komen bewonderen; ook de moeder des knaaps was opgetogen en stemde er eindelijk in toe dat haar zoon gevolg gaf aan hetgeen een ieder zijne roeping noemde. - Het was alstoen dat hij aan de heeren Herreijns en van Bree, die twee lichten in Antwerpen's Academie, werd toevertrouwd, onder welke meesters hij zulke snelle vorderingen maakte, dat hij reeds in 1817, als wanneer hij pas een jaar onderwijs had
genoten, de medaille behaalde; eene overwinning, die achtervolgens door het behalen van al de eerste prijzen bezegeld werd. Na vervolgens de op het Antwerpsch Museum aanwezige schoone doeken van Rubens, van Dijck en zoo vele andere groote talenten, tot het bijzonder onderwerp zijner studiën gemaakt te hebben, bezocht hij in 1838 ter zijner verdere ontwikkeling Duitschland, Italië en Frankrijk; doch het was voornamentlijk in de hoofdstad van laatstgemeld Rijk dat hij zich geruimen tijd ophield, om de op de Louvre aanwezige kunstgewrochten uit de Hollandsche en Vlaamsche scholen, aan welke hij boven alle andere de voorkeur gaf, aan zijne verdere bekwaming dienstbaar te maken. - De Heer Kremer behoort sedert onder de bekwame genreschilders van zijn vaderland; men roemt zijn fikschen toets en aangenaam koloriet. Zijn vruchtbaar penseel heeft een aantal werken voortgebragt, welker onderwerpen veelal uit de Nederlandsche geschiedenis ontleend zijn, en wij meenen onzen lezers geen ondienst te doen met hier eene opgave van de voornaamste derzelve te laten volgen: Peter de Groote te Zaandam; - Maria Stuart en David Rizzio; - Paul Potter naar de natuur teekenende; - het afscheid van Brouwer van zijn vriend Craasbeek; - Jan Steen en Maria Herkulens; - David Teniers een dorpsfeest naar de natuur teekenende; - Vondel eene voorlezing in het slot te Muiden houdende; - de Schilder-, Dichten Toonkunst vereenigd in de familie van Roemer Visscher; de twee laatstgenoemde stukken werden in 1826 en 1827 door het Nederlandsch Gouvernement aangekocht en zijn op het Paveljoen bij Haarlem aanwezig; - de Graaf van Buren, in Spanje gevangen gehouden, met zijn slotvoogd schaak spelende; - Huig de Groot op het slot Loevestein; - de Hertog van Alba aan den Bisschop van IJperen het vonnis der Graven van Egmond en Hoorn overgevende; - de Togt op het ijs; het Sterfbed van A. van Dijck; - Brouwer bij zijn vriend Craasbeek; - Lumeij,
Graaf van der Marck, zwerende den noodlottigen dood zijner twee vrienden Egmond en Hoorn op de Spanjaarden te zullen wreken; deze schilderij werd door het Belgisch Gouvernement aangekocht en bevindt zich in het Museum te Brussel; - Inwendig gezigt van de citadel te Antwerpen, na het bombardement; - de Dood van Jan van Marnix in den slag van Austruweel, by Antwerpen; - Heemskerk, zijn plan bepeinzende alvorens naar Nova Zembla te vertrekken; - Willem I bij den Admiraal de Colignij; - de Boerin van Saventhem, het vertrek van van Dijck betreurende; - de Bloemschilder Daniel Seghers van wege Frederik Hendrik een gouden palet en een rozenkrans ontvangende; - Don Carlos die door den Groot-Inquisiteur ondervraagd wordt; enz. enz. - Den Heer Kremer mogten door deze en andere kunstwerken, welke ons bestek niet gedoogt te vermelden, herhaaldelijk eerepenningen, zoo op tentoonstellingen in België als elders, te beurt vallen; terwijl verschillende Maatschappijen en Genootschappen hem, ten blijke van onderscheiding, derzelver lidmaatschap schonken. Onder zijne kweekelingen telt men de Heeren Noterman en Cornet, beiden reeds voordeelig als meester bekend.’
Sedert het tydstip dat Immerzeel deze regelen aen Kremer toewydde, heeft onze kunstenaer met vlyt zyne werkzaemheden voortgezet; zyne voortbrengselen verryken de meest geachte verzamelingen niet alleen in ons vaderland, maer tevens in den vreemde; onder de stukken die wy in den laetsten tyd mochten in oogenschouw nemen, tellen wy: de Bloemschilder van Huysum, Rachel Ruysch, Maria Van Oosterwyck, Daniel Seghers, Watteau een hoffeest teekenende, twee Wildmerkten, eene doode Natuer, (dit laetste thans in het kabinet van den heer majoor Muscar te Antwerpen), eindelyk de Fluweelen Breughel, waeraen de kunstenaer thans arbeidt.
Het tafereel de dood van Van Dyck waervan wy de plaetsnêe mededeelen, werd over jaren verveerdigd; het werd door den gunstiggekenden schilder Noterman op koper gebracht.
De Redaktie.
|
|