Tot dus verre kenden wy Dyckmans slechts als genre-schilder; wy herinneren ons met genoegen zyne heerlyke stukken: de Blinde, en het Moederlyk geluk; thans heeft de meester het geschiedkundig veld betreden, en zeggen wy het, de uitslag zyner pooging heeft ons verbaesd; Magdalena aen den voet des kruises, is volgens ons, een der schoonste voortbrengselen waerop de hedendaegsche Vlaemsche School mag bogen.
Een dichterlyk onderwerp, moet in dichterlyke tael bezongen worden; een vlaemsch dichter gelast zich met de taek:
Magdalena
‘De schoonste van Israëls schoonen,
Blondlokkig, blauwoogig was ik.
My bad hunne liefde te kroonen
Zoo meniger smachtende blik.
Den sluier der maegd liet ik vallen
Voor 't goud dat geboden my werd.
Myne armen ontsloot ik voor allen -
Voor niemand ontsloot ik myn hert.
Zoo werd ik, van jongen en ouden,
Verheerlykt, aenbeden, vergood.
Myn eed, waer de dwazen op bouwden,
Was valsch als de kus dien ik bood.
Wie trillend van wellust me aenstaerde,
Las vreugde op myn lachend gezicht:
Den hemel genoot ik op aerde,
En trotste des Heeren gericht.
Maer toen my de Christus, de zoete,
De Heiland, van Israëls kroost,
Gods leere verkondend, ontmoette,
Toen heb ik gebeefd en gebloosd.
Ik hechtte my aen zyne schreden,
Tot ik zynen zegen verwierf;
Ik heb om zyn lyden geleden,
En stond by zyn kruis toen hy stierf.’
Hadde Frans De Cort, wien wy deze schoone dichtregelen ontleenen, Dyckman's tafereel gezien, dan hadde hy nooit eene betere beschryving ervan kunnen maken; derwyze kan een dichterlyk onderwerp, en schryver en schilder, te gelyker tyd begeesteren.
Het offer is volbracht... De God-mensch is niet meer... Het volk heeft den Golgotha verlaten... Magdalena alleen is nog dáer... knielend aen den voet des kruises... Golvend vlotten hare schoone blonde haren langs haren blanken hals. Het hoofd naer den Heiland gekeerd, schynt zy onder den last der smerte te bezwyken.
Waerlyk de uitdrukking van dit hoofd heeft ons getroffen; het is eene myn van dichterlyke gedachten. Wy hebben het lang, zeer lang, aenschouwd, om al het schoone te doorgronden dat er op ligt verspreid; het hert wordt als vermurwd by het zicht van dit bovennatuerlyke lyden, zoo krachtig, zoo edel afgeschetst.
Slechts één figuer bevindt zich op Dyckmans' tafereel; doch dit figuer is behandeld met al het grootsche door de godsdiensche schildering vereischt; slechts één figuer, doch dit één figuer is eene volledige schepping, treffend door hare verhevene eenvoud; roerend door hare hooge dichterlyke waerde.
Van over jaren wordt Dyckmans als een onzer voomaemste koloristen beschouwd; zelden zagen wy eene fiskschere en, ter zelfde tyd, delicatere penseeling als in Magdalena; de vleeschen zyn met die uiterste fynheid en frischheid behandeld, die de voortbrengselen onzes meesters by den eersten oogslag doen erkennen; in éen woord zy zyn den schilder van den Blinde, enz., weerdig.
Innig strekt het ons tot spyt, dat Dyckmans zich in de onmogelykheid heeft bevonden, voor het publiek, een tafereel ten toon te stellen dat wellicht voor altyd den vaderlandschen grond heeft verlaten; de meester hadde hierdoor, buiten twyfel, nieuwe en welverdiende lauweren ingeoogst.
De Redaktie.