Oude topographie van Antwerpen.
De Melkmarkt in hare wording en wezen beschouwd.
Even als in de andere groote steden vindt men te Antwerpen zekere straten en kruispunten, welke door de dagelyksche beweging byzonder worden verlevendigd, en de Melkmarkt staet van oudsher bekend als eene plaets, waer de omgang van de druksten is. Nagenoeg in het midden der stede gelegen, is deze plaets eene dergene waer de kassyden, door den gestadigen over- en wedertogt van menschen, paerden en rytuigen, het spoedigste worden afgesleten en het meeste onderhoud vorderen. Sinds haer aenwezen is zy, als 't ware, eene der levensaders van Antwerpen's bedryvigheid. Het is langs dezen stadsweg, dat in de middeleeuwen de runderen gestuerd werden, welke de Koepoort binnen gekomen zynde, zich begaven naer de Eijermarkt, alwaer zy verkocht werden, om welke reden deze markt destyds de Veemarkt werd genaemd, Tevens was de Melkmarkt eene der banen, welke de ruiters en reizigers, die de stad zonder oponthoud wilden doortrekken, noodwendig moesten volgen, om zich van de Koepoort naer de Mere- of naer de Kammerpoort, en later van de Roodenaer de S. Jorispoort te begeven.
Men zou dierhalve geneigd zyn te denken, dat men zich steeds hebbe moeten beyveren, om den toegang en den doorry dezer straet te vergemakkelyken, des te meer daer er aenvankelyk genoegzaem ruimte toe bestond; maer zoo is 't niet, en de straet behoort tot die deelen der stadswegenis, welker afbakening onder de onregelmatigsten mag gesteld worden. Immers, behoudens het kleine vierkant, midden van hetwelk zich de pomp der melkboerin verheft, is de breedte dezer straet meer dan middelmatig en geenszins in verhouding met hare lengte, ten einde daer te stellen hetgeen men overeengekomen is eene openbare plaets ie noemen. In een woord, het zou eene zeer gewoone straet zyn, indien ettelyke uit- en inspringende hoeken, door de onregelmatige bouwingen gevormd, haer niet een gansch byzonder aenzien gaven. De benaming van markt zou dan ook niet ligt te verklaren zyn, als men daerby niet terugdacht op de tyden, gedurende welke deze plaets opkwam, alswanneer de bouwlyning weinig of niet werd in acht genomen.
Wel is waer, ten aenziene van de behoorlyke breedte der straten had men de charter van hertog Jan II van 8 September 1304, in welke uitdrukkelyk gezegd wordt, ‘dat zy - de koopers van bouwgronden - die straten... laten alsoe wyt alse weselec ende orborlaec es onser vorseider poert (stad) van Antwerpen;’ en het was vermoedelyk naer aenleiding dezer bepaling, dat in ons oudste Keurboek, in hetwelk omstreeks denzelfden tyd al de stedelyke verordeningen werden byeengebragt, ook een art, cliv op het bouwen werd opgenomen, luidende als volgt: ‘Item, so en mach niemen timmeren een nuwe huys binnen Antwerpen ter straten waert, hi en toeg het (vertoondet) den scepenen. Die hierteghen dade, verboerde vi oude grote. Ende datter ghemaect es, sal men breken.’
Maer deze verordeningen, welke baerblykelyk gemaekt werden met het oog op de bouwingen binnen de nieuwe vesten van de ondernomen derde vergrooting der stad, kwamen te spade, om al de onwettige grondinnemingen binnen de oude wallen te vernietigen; want het is opmerkelyk, dat de straten binnen dien derden byvang en de latere vergrootingen gelegen, al zyn eenigen niet zeer breed, toch tamelyk regtlynig loopen. In de middenstad, in tegendeel, welke in de xiiie eeuw de bemuerde stede was en waer men dan ook de oudste straten ontmoet, zyn bogten en uithoeken een gewoone regel, en de uitzonderingen, welke men er bespeurt, zyn er naderhand door verbetering of doorstekingen aengebragt geworden.
Er is overigens eene omstandigheid, welke deze onregelmatigheden eenigzins heeft kunnen begunstigen: wy bedoelen de tot in de xiiie en xive eeuw allerwege gevolgde timmerwyze van de huizen eener straet niet aen elkander te sluiten. Elk huis stond afzonderlyk en de ruimte tusschen twee wooningen, doorgaens van eens mans breedte, was bestemd om het van de daken afdroppende regenwater te