De Vlaamsche School. Jaargang 5
(1859)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
Johan Snellinck.Onder het getal kunstschilders, die de oude vlaemsche school hebben verheerlykt, schynen er, onzes achtens, weinige te zyn, wier nagelaten werken zoo zeldzaem voorkomen als die van Snellinck. Er is geen levensbeschryver, te beginnen van Karel van Mander, 1604, tot 1843, dat Immerzeel zyn verdienstelyk werk, de levens der hollandsche en vlaemsche kunstschilders in het licht gaf, die van Hans Snellinck niet een heerlyk gewag maekt, doch zonder eenig nog bestaende schilderstuk diens meesters te konnen aenduiden. Alleen Immerzeel spreekt van een kapitael altaerstuk, een triptyque, waerin, als voornaem onderwerp wordt verbeeld de verryzenis van den Zaligmaker, door dien schilder vervaerdigd in 1601, voor de kapel van het kramers gilde te Mechelen.Ga naar voetnoot(1) Even stilzwygend zyn de katalogen van onderscheiden kabinetten van schilderyen en openbare Museums, die wy hebben kunnen raedplegen; van Snellincks werken wordt er niets gemeld. Zelf de nieuwe kataloog van het Museum van Antwerpen (1857), in welke stad, schoon geboortig van Mechelen, deze schilder zyn langen levensloop heeft doorgebragt, bepaelt zich alleen met te zeggen dat Snellinck, ‘wiens talent algemeen geacht was, een geruimen tyd de leermeester is geweest van Abraham Janssens, Abr. z.’ maer tusschen een getal van ruim 500 tafereelen ontmoet men geen enkel van dien meester. In het voor dezen kunstkabinet der stad Brussel, bevonden zich dry stukken van Snellinck. Twee derzelve vertoonden Christus aen het kruis, met verschillende byverbeeldingen; het derde was een vrouwenportretGa naar voetnoot(2). Wat er van deze tafereelen is geworden, weten wy niet, althans, de kataloog van het koninglyk Museum van België, in hetwelk het Brusselsche is versmolten, maekt er geen gewag van. Wy herhalen hier het gene Karel van Mander over hem zegt in zyn Schilderboeck, uitgave van 1604, f. 295. ‘Daer is t Antwerpen oock Hans Snellinck, een besonder goet meester en uitnemende schilder, gheboren (als ick meen) van Mechelen; wonder fraey van historien, en te maken bataillien; en is van den heeren oft princen daer toe somtyden oft dickwils gebruyckt gheweest. En heeft geschildert verscheyden nederlandtsche slaghen en gheschiedenissen, seer eyghentlyck, die roocken des gheschuts met tkryghsvolck daer in bewolckt oft bedommelt, uytbeeldende. Hy macht nu, ao. 1604, wesen een man van ontrent 55 jaren.’ Arnoud Houbraken in zyn groote Schouburgh der nederlandsche schildersGa naar voetnoot(1) neemt deze woorden van Van Mander over, en voegt er by: ‘Meer weet ik ook niet van hem, als dat de groote Van Dyck hem, van wege zyne konst, heeft waardig geacht onder de beste kunstschilders te stellen, en zyne beeltenis door eigenhand aftemalen, gelyk het zelve ook onder die welke in print uitgaan geteld word... My is nooit van zyne werken maer wel den roem van de zelve voorgekomen.’ Dit gezegde, schoon wat overdreven, is ten deele bevestigd door hetgene ter gelegenheid van zyn grafschrift vermeld wordt in een boekje, beschryvende de kunstwerken, die, in 1756, te Antwerpen, in de kerken, kloosters en openbare gestichten voor handen waren, zonder nochtans een enkel van 's mans voortbrengsels aen te wyzenGa naar voetnoot(2). ‘Parochiale kerke van St.-JorisGa naar voetnoot(3)... Gaende uyt Onze-Lieve-Vrouwe kapel, in den zeyde beuk op de regte hand tegen de glazen, hangt eene epitaphie van Joannes Snellincks, schilder van ALBERTUS en ISABELLA met syn portrait, door den fameusen schilder Antoni Van Dyk. Dit portrait is ook door Antoni Van Dyck in koper geëtst. In het zelve epitaphie is ook te lezen t' volgende: d.o.m. Boven de goede faem van historie-en veldslagschilder, was hy nog een geacht schilder van patroonen voor de belgische manufacturen van tapytsery, vooral by die welke hoofdzakelyk de fabrikering van historische tafereelen ten doel had. Dit was overigens een byzonder kunstvak waerin, onzes | |
[pagina 131]
| |
achtens, eene zekere manier van het penseel te behandelen werd gevorderd, en die door elk schilder niet zonder zekere voorloopige oefening kon worden uitgevoerd. Kornelis De Bie, mogelyks een tydgenoot van Snellinck, maekt eene byzondere melding van diens bekwaemheid in dit kunstvakGa naar voetnoot(1). Hy vereert hem in zyn Gulden Cabinet van de edele vrye schilderconst, met de volgende strophe: Den snellen gheest van Snellinckx wercken
Compt ons Pictura oock verstercken,
Die, door haer cracht der const; bedroogh
Al menich scherp en snelle oogh:
Wanneer men sach het tweede leven
In syn Tapecery geweven,
Waerin met snel en stouten aert
De ploeyen cloeck syn uytgespaert.Ga naar voetnoot(2)
Zie daer, onzes wetens, het voornaemste dat de biographen over Snellinck hebben gemeld. Wy vinden ons in staet om nog eenige byzonderheden wegens dien schilder en zyne werken den kunstminnaren mede te deelen. Dat er te Antwerpen weinige of mogelyks geene van 's mans voortbrengselen voorhanden zyn, kan ligt hieruit voorkomen, om dat er te zynen tyde aldaer een keus van uitmuntende meesters bestond; derhalve, zal hy zich hebben toegeleid voor mindere steden te werken, en inzonderheid ook patroonen voor de manufacturen van tapytsery te maken, waermede hy buiten twyfel een goed gewin vond. Trouwens, het schilderen van veldslagen of andere groote voorwerpen, op last van hare doorluchtige hoogheden, was gewisselyk voor Snellinck geene dagelyksche bezigheid. In zyne hoedanigheid van patroonschilder, was hy te Audenaerde zeer voordeelig bekend, en was in betrekking met eenige voorname tapytserymeesters, voor welke hy episoden uit de oude geschiedenissen schilderde. Het zal niet overbodig zyn hier te zeggen dat, in dien tyd, verscheidene Audenaerdsche fabrikanten, te Antwerpen, magazynen van tapytserywerken hadden opgericht, waer de vreemdeling een goeden keus van meer of min kostelyke kamerbehangsels kon doen. Van daer eene dagelyksche handelsbetrekking tusschen de beide steden, te meer nog om dat de bewaring van elk dier magazynen doorgaends toevertrouwd was aen een vermaegschapte van den fabrikant, die meermaels zich aldaer, metterwoon, nederzette, naderhand ook wel een voordeelig huwelyk aenging, en koopman voor eigen rekening werd. Aldus was er, onder anderen, in 't begin der XVIIe eeuw, te Antwerpen een facteur en koopman in tapytsery, met name Pieter Robyns, die zyne stukken meestal door zyn schoonbroeder Jooris Ghuys, een voornaem fabricant te Audenaerde, liet vervaerdigen, en een vriend was van Hans Snellinck. In 1607, besteedde Joris Ghuys, by tusschenkomst van Robyns, aen dezen schilder, het maken van acht patroonen moetende verbeelden de historie van Zenobia, koningin van Palmyre. Zeer waerschynlyk had hy voor dezen meester nog andere historische patroonen gemaekt; want onder de geweefde tafereelen, waerover Ghuys kon beschikken, telde men het oordeel van Salomon, Holophernes en Judith, Moyses, Gedeon, Eneas, Pharaon, Ulysses en andere kamergarnituren in tapytsery. Edoch, gedurende eenige jaren, was de Historie van Zenobia de tapytsery die meest byval vond, en te Parys veel werd gezochtGa naar voetnoot(1). In april 1608 hadden de kerkmeesters der parochiale kerk van O.-L.-V. te Pamele binnen Audenaerde, het voornemen opgevat van een nieuw tafereel te laten schilderen voor het hooge altaer dier kerk. Er bevond zich alsdan in het magazyn van Pieter Robyns te Antwerpen, eene fraei in eiken hout gewrochte altaertafel (retable) met twee deuren, dewelke men oordeelde zeer geschikt te zyn voor de vernieuwing, die de kerkmeesters in zin hadden te doen. Men deed welhaest den aenkoop derzelve, voor de som van zes honderd ponden parisyze. Snellinck was de kunstschilder die men koos voor het vervaerdigen dezer tafel. Een contract werd met hem gesloten in hetwelk, boven den prys, de af te malen onderwerpen zullen bepaeld zyn geweest, die genomen zouden worden uit het boek Genesis. By gemis van dit geschrift deelen wy hier uit de kerkrekening van 1608, het volgend artikel mede: Item besteet an Hans Snellinck, schilder bynnen Antwerpen, over het schilderen van de voornomde autaertafel, ende dit voor de somme van VIc LXXIJ ℔ Parisyse. Te betalen contant als hy Snellinck beghint het voornomde werck te doen, volghende het contrakt danof wezende, IJc LXXIJ ℔ p. In de maend juny was hy reeds vlytig aen het schilderen en ontving zyne eerste betaling. Of nu meester Hans zyne tafereelen tegen den gestelden tyd, die overigens toch kort was, hebbe geleverd, is ons onbekend; althans werd hem maer zyne tweede betaling gedaen op 1 augustus 1609. Hy was alsdan te Audenaerde gekomen met zyn zoon, en werd vriendelyk van de kerkmeesters op een wyngelage onthaeld. Zyn zoon ontving tevens een | |
[pagina 132]
| |
‘drynckpenninck’ van 50 schellingen parisyse. Dit was genoegzaem een betoog van tevredenheid waerin ook de baron van Pamele en de pastoor gulhertig deelden. David Remeeus, een antwerpsch vergulder, had de aenbesteding bekomen van het vergulden dezer altaertafel, voor de som van 26 ponden grooten vlaemsch (312 ℔ p.) welke prys, met eenige daertoe betrekkelyke kosten, opklom tot 353 ℔ p. De geschilderde tafereelen zyn tot heden in hun oorspronklyk raem, in de kerk van Pamele bewaerd gebleven. Maer sedert het jaer 1680 dient dit triptyque niet meer tot versiering van het hooge altaer, dat alsdan, om zyne eenvoudigheid vervangen werd door een meer prachtig en meer verheven, schoon mogelyks min overeenkomstig met den oud gothischen styl der kerk. Nu hangt hetzelve in eene zyde-kapel, boven eenen biechtstoel, en is maer weinig beschadigd. Het middenpaneel vertoont de Almogende in de gedaente van een eerbiedwekkenden ouderling, met blooten omstraelden hoofde, golvenden baerd, en gedost in een ryken mantel. Vóór hem ligt, in betamelyke naektheid, het lichaem van Adam, hetwelk de Schepper door zyne houding het leven schynt te geven. Dry engelen omringen de Godheid en houden het oog op Adam gevestigd, terwyl een hond, een sim en een fraei pluimgediert nevens dezen laetsten zyn gegroepeerd. Het aerdsch paradys waerin dit Mysterie wordt vervuld, is sierlyk gestoffeerd, en heeft een bekoorlyk perspectief. Het binnenst der linker deur (opzichtelyk den aenschouwer), vertoont ons Adam en Eva by den boom der kennis van goed en kwaed. Eva, misleid door het serpent, heeft er eene vrucht afgeplukt, die zy aen Adam komt aen te bieden. Derzelver naektheid is allesints zeegbaer. Op het binnenst der rechter deur, worden onze eerste ouders door een engel met dreigenden zweerde, uit het paradys gejaegd. Het buitenst der beide deuren is, zoo als toenmaels zeer gebruikelyk was, in grouwverf geschilderd: op de eene staet Adam neerstig met eene spade den grond om te werken; op de andere ziet men Eva nedergezeten, met haer eersteling op den schoot; zy ontvangt van Adam de vruchten zyns arbeids. Deze tafereelen van eene schoone ordonnantie en zuivere teekening, zyn met frissche kleuren gepen seeld geweest en verraden eene toets, die gewoon was historische onderwerpen af te malen, inzonderheid bestemd voor Cartons ten behoeve der tapytsery-fabrieken, die toenmaels in België zoo bloeijend waren. Onder, op den binnenkant der linker deur, leest men, in donkere letters: Ioan. Snellinck. F. 1608. Hoogte der schilderingen: 2 met., 20 c. Breedte van het middenpaneel: 1 met., 70 c. Breedte van elk der deuren: 70 c. In eene Notice, die wy, in het gentsch tydschrift, le Messager des Scien. Hist. de Belgique, 1845, over dezen en twee andere schilders hebben geplaetst, zeiden wy dat de buitenschildering, en grisaille, van dit altaerstuk, voornamelyk eenige schade had geleden, door verscheidene afschilferingen der verwe, die overigens voor herstelling vatbaer waren. Daer de plaets in de kerk, waer dit stuk zich nu bevindt, van de zonnestralen weinig bezocht wordt, had men de beide deuren genoegzaem opengelaten opdat de schilderingen mogten gezien worden. Maer sints een zekeren tyd, en, zegt men, op hoog bevel, zyn dezelve nauw toegesloten, vermoedelyk om de naektheid van twee figuren, waervan toch het zicht onze goede voorouders gedurende twee en half eeuwen niet had verergerd. Deze sluiting heeft ten gevolge gehad dat de fraeije teekeningen der grisaille, in plaets van hersteld te worden, nu onlangs zyn uitgeverwd, waerdoor dit schilderstuk nagenoeg aen eene geslotene kas gelykt, die by middel van eene leeder moet geopend worden.
(Wordt voortgezet).
Dr. D.-J. Van der Meersch. |
|