Uitgave van een handschrift rakende het landjuweel van 1561.
Briefwisseling.
Leuven, 13 Oogst 1859.
Aen den heere PIETER GÉNARD, onder-bibliothecaris der stad Antwerpen.
Mynheer,
Zondag in den morgen ontving ik, onder kruisband, de 14e aflevering des loopenden jaergangs der Vlaemsche School. In dit nummer vond ik een vry uitgebreid artikel van uwe hand over het boek 't welk ik voornemens ben in 't licht te geven op het Landjuweel van Antwerpen anno 1561. Ik ben zeer gevoelig omtrent deze allenzins warme aenbeveling en verzoek U deswege myn hartelyken dank te willen aennemen.
Wel had ik voorzien dat een vroegergevoerde pennestryd U niet zou hebben belet, uwe goedkeuring te hechten aen eene onderneming in het belang der geschiedenis uwer vaderstad; doch, ik zal het ronduit verklaren, ik had my niet aen eene toegenegenheid verwacht als degene van welke gy in het gemeend artikel blyken hebt gegeven.
In het door ons vroeger besproken punt gold het, voor my althands, bloot om wetenschap, en waren onze afweringen van wederzyds wat driftig, by my, ik zeg het met de hand op het hart, bleef er na den stryd geen enkel spoor van persoonlyken wrok over. Zulks zal u welligt berigt zyn geweest door uwe vrienden die met my in betrekking staen. Het getal dergenen die zich ophouden met de duisterste punten van de geschiedenis des vaderlands toe te lichten, is wezenlyk te klein, hunne zoo moeijelyke als belanglooze bezigheden verwekken by het publiek te weinig belangstelling, om in verdeeldheid te leven. Eene nauwe verbroedering is, naer myn inzien, niet te veel om de onverschilligheid der natie omtrent haer groot voorleden te keer te gaen, om den landzaet liefde in te storten tot den grond op welken onze vaderen zoo veel voor de beschaving en de vryheid der volkeren hebben tot stand gebragt.
Ik kan het U niet ontveinzen: de door my ontworpene uitgave levert groote moeijelykheden op. Om de kosten te bestryden behoef ik slechts 100 inschryvers, en dit ondanks begin ik te vreezen myn plan niet te zullen kunnen verwezenlyken. Vyftien franken voor een werk met 35 platen in folio is vast niet zoo hoog, en nogthands deinst men er voor terug.
Gy geeft my den raed het boek by afleveringen te laten verschynen. De uitgave van myn werk Louvain monumental heeft my geleerd welke zwarigheden die wyze oplevert. Vele myner stadgenooten hebben geweigerd in te teekenen, omdat ik niet zeggen kon wanneer het geheel zou gedrukt wezen, Ook de openbare besturen en vele letterkundige maetschappyen teekenen niet in dan voor werken welke in eens volledig verschynen.
Tot dus verre tel ik slechts 9 inschryvers in Antwerpen.Ga naar voetnoot(1) Dit is vast te weinig voor de stad welke in het boek eene der schoonste herinneringen harer geschiedenis moet terug vinden. Ik had er op 40 gerekend. Zal ik er 30 vereenigen? Het blyft voor my een geheim. Wat er ook gebeure, kan ik het noodig getal inteekenaren niet te gader brengen, dan zie ik van het ontwerp af. Verdere opofferingen wil ik er niet voor doen. Ik zal het album, met zyne teekeningen van Fr. Floris, dan in eene der duisterste hoeken myner bibliotheek schuiven, opdat het my niet eene bestendige herinnering weze aen eene mislukte pooging, in het belang van de geschiedenis des lands en der nationale letteren aengewend.
Gy maekt my aenmerkzaem op de blazoenen van 1561, welke in het Museum van Antwerpen voorkomen. Ik zou, in geval, die gewrochten met de teekeningen van myn album doen vergelyken, en de schilden, volgens de regels der wapenkunde, doen weêrgeven. Voor het Specimen werd daer geene strenge rekening van gehouden. Het kwam er maer op aen om te toonen hoe de blazoenen waren samengesteld.
Daer ik er belang in stel dat uwe lezers onderrigt worden hoe zeer ik uwe wyze van doen, ten mynen opzigte, naer waerde weet te schatten, veroorlove ik my U te verzoeken dezen brief eene plaets te willen verleenen, in het eerst moetende verschynen nummer der Vlaemsche School.
Aenvaerd, mynheer, de verzekering myner kunstbroederlyke hoogachting, en - wilt gy - myner - opregte vriendschap.
Ed. Van Even,
Archivarius der stad.