De Vlaamsche School. Jaargang 5
(1859)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
De wooning des heeren H. Leys te Antwerpen.De geschiedenis heeft ons de namen bewaerd van eenige kunstenaren die hun talent ter opluistering hunner wooning hebben gebezigd. Quinten MassysGa naar voetnoot(1), Frans Floris, Rubens, Jordaens, Geeraerd Segers hebben voorbeelden gegeven die door hunne nazaten verdienen gevolgd te worden. By deze namen den Vlamingen zoo dierbaer, zal wellicht het nageslacht eensdaegs den naem voegen des heeren Hendrik Leys. De werken door dezen meester in zyne wooning uitgevoerd, verdienen inderdaed de aendacht van allen vriend der kunst. De wooning onzes schilders, werd, gelyk men weet, ten jare 1855, in de Statiestraet te Antwerpen, volgens de plannen van den bouwmeester Jos. Schadde opgericht, en, wy moeten het onmiddelyk bekennen, deze kunstenaer, gaf, zoo door de algemeene verdeelingen, als byzondere schikeen nieuw bewys van zyne ervarenheid in zyn vak. De versieringen welke Leys zelf opvolgenlyk in zyne wooning plaetste, hebben dezer laetste eene kunstweerde geschonken die door niemand zal ontkend worden. De voorzael in modernen trant gebouwd, is met pracht versierd. Haer voornaemste toei is echter het heerlyke afbeeldsel van mevrouw Leys, door den heer Josef Lies geschilderd, en waerover reeds herhaelde malen in de Vlaemsche School is gesproken. Dan treedt men in schilders galery, verrykt met voortbrengselen van verscheidene oudere meesters. Men bemerkt vooral eenige pastelteekeningen door Greuze uitgevoerd. Hiernaest bevindt zich de groote zael; aen dit vertrek hebben en schilder en bouwmeester een byzonder karakter gegeven. In ogivalen trant gebouwd, treft zy het oog door hare keurige en ryke versieringen. Hier is alles zinnebeeldig; alles heeft zyne bediedenis. De zoldering, in verscheidene vakken verdeeld, bevat een aental schildekens met de teekens der kunst, en de naemletters van schilders kinderen. Het blauwe en zilveren wapen der St.-Lukasgilde schittert op verscheidene plaetsen uit. De oppervlakte der muren is in twee deelen gescheiden; het ondere is met sierlyk houtwerk bekleed; het hoogere bevat de meesterachtige fries, waervan naestgaende plaet onzen lezeren een goed denkbeeld zal schenken. Zelfs in zyne kleinere schilderstukken mint Leys ons in éénen trek de zeden voor te stellen van het tydstip dat hy behandelt. In de uitgebreide fries, waer de kunstenaer volle lucht aen zyne inbeelding heeft kunnen geven, heeft hy een heerlyk tafereel opgehangen der gebruiken onzer voorouders. - Wy zyn in de XVIe eeuw, het geliefkoosde tydstip onzes schilders. Het is Kersmis. De Antwerpsche bevolking verlaet hare woonsten; op straten en markten kondigt zy de goede tyding af. De landlieden treden over de schilderachtige bruggen, de eeuwenoude stadspoorten binnen en voegen hunne stemmen by die der jubelende scharen. Pypers en liedjenszangers doen de lucht door hunne niet immer aengename toonen weêrgalmen. Het weêr is koud; de winter heerscht als vorst; rivieren en beken zyn bevrozen; de vestinggrachten zyn opgevuld met eene vrolyke menigte, die zich in het schaetsen, verlustigt. Overal heerscht vreugd; overal juicht men om het heil dat op dien dag, het lydend menschdom werd geschonken. Doch niet alleen op straet - ook in de woonsten wordt het grootsche feest gevierd. Dáér worden, en vrienden en magen verwelkomd; met de vreugde op 't gelaet, wenschen zy elkander de zalige hoogtyd toe. Twaelf malen dreunt de klok; de beijaerd doet in trippelende maet zyne vrolyke toonen door de lucht weêrgalmen; nog eenige oogenblikken en gansch het huisgezin zet zich ten noenmale neder. Het smakelyk kersmisgebak wordt ten disch opgevoerd; uit den beker, met rynschen wyn gevuld, wordt de gezondheid van het hoofd des huisgezins, den gryzen grootvader, gedronkenGa naar voetnoot(1). Dit roerende en eenvoudige onderwerp is door den kunstenaer in volgorde, en zonder dat de eenheid ergens wordt gebroken, treffend voorgesteld. Leys heeft zich wederom met zyne helden dusdanig vereenzelvigd, dat hy de schilder der natuer is geworden. By het zicht zyner samenstelling, roept een ieder ongedwongen uit: Ja, zoo moesten de middeleeuwen wezen; zóó hebben onze voorvaderen gehandeld engeleefd. Voor het reeds voltooide deel zyner schildering heeft Leys het gutta-percha gekozen; de uitslag is zeer gelukkig geweest, en met innig genoegen kan men bestatigen dat de kunstenaer, in deze wyze, de kleur naby is gekomen welke men zoo zeer in zyne olieschilderingen bewondert. Wanneer de indruk is verdwenen, welke de versieringen der gothische zael op het gemoed hebben gemaekt, dan wordt de bezoeker getroffen door het schilderachtig uitzicht waerop zyn oog plotselings wordt geroepen. Hy opent de deur der zael, en zie, hy denkt zich in eene andere luchtstreek te bevinden. Een bosch weelderige planten uit Asië, Afrika en Amerika hier gebracht, spreiden hun groene loof en aengename geuren door de ruime serre die zich van de zael tot aen schilders boekery en werkhuis uitstrekt. Deze laetste gebouwen, herrinneren, door hunne vormen, de zwitsefsche chalets, en schynen door hunne stille en aengename ligging, het hert tot mymering op te wekken. Hier ook worden die talryke werken voortgebracht, welke zooveel byval by landgenoot en vreemdeling hebben gevonden; over de tafereelen waeraen wy den kunstenaer zagen | |
[pagina 82]
| |
arbeiden, houden wy echter heden stil, daer wy voornemens zyn een uitgebreid artikel over 's meesters leven en streven af te kondigen. De indruk welken de versieringen der wooning van Leys op ons gemoed hebben gemaekt, is, gelyk men reeds heeft opgemerkt, zeer voordeelig geweest; ook voeden wy de hoop dat de kunstenaer een werk moge voltrekken, dat wy beschouwen, niet alleen als een versiersel voor zyne woonst, maer tevens als een ryk geschenk voor onze stad. Deze muerschildering inderdaed is, zoo wy ons niet bedriegen, de grootste schepping tot nu toe door Leys ondernomen, en wy achten ons derhalve gelukkig in ons midden een werk te bezitten, dat later, wanneer de tafereelen onzes schilders wyd en zyd zullen verspreid zyn, onzen landgenoten den byval zal verklaren dien Leys in ons tydstip heeft gevonden. Onze kunstenaer heeft dus niet voor zichzelven, maer ook voor de nakomelingschap gearbeid.
Na den heere Leys onze hulde te hebben bewezen, wyden wy volgeerne eenige woorden aen den talentvollen kunstenaer die 's meesters werk in plaetsnêe heeft gebracht. De heer Schwerdgeburth, een jeugdig Duitscher, zag te Weimar het licht. By zyn vader, professor en plaetsnyder van het Hof, ontving hy het eerste kunstonderricht; daerna trad hy als leerling in het atelier van den schilder Preller, in zyn vak een der meestgeachte duitsche kunstenaren. Verscheidene waterverfschilderingen en teekeningen welke Schwerdgeburth op dit tydstip uitvoerde, bevinden zich in de verzamelingen der groothertogen van Saksen-Weimar, der grootvorstin van Rusland (groothertogin-weduwe van Saksen-Weimar), en der hertogin Maria van Orléans. Ten zelfden tyde verveerdigde hy een aental albumteekeningen voor persoonen van het Hof te Weimar, en graveerde eenige portretten waeronder die der gebroeders Weber, leeraren aen de Univetsiteit van Leipzig. Ten einde zyne studiën nog verder uit te breiden, deed Schwerdgeburth de reis van België, en trad hy in de koninklyke Akademie van Antwerpen, alwaer hy ten jare 1856, de leergangen bywoonde. Daerna nam hy deel aen verscheidene kunstwerken in ons vaderland tot stand gebracht; in 1855 verveerdigde, hy gezamenlyk met zyn vriend J. Marshall, de plaetsneê der fries door de heeren Guffens en Swerts ter koophandelkamer te Antwerpen uitgevoerd. Over weinige maenden schilderde hy, gezamenlyk met den heer Flor. Claes, zeven tafereelen: de zeven Weeën van Maria voorstellende, welke in de parochiale kerk van Melsele, in Vlaenderen, werden geplaetst; thans brengt hy een ander godsdienstig onderwerp op het panneel: Laet de kinderen tot my komen; het is voor 's kunstenaers vaderland bestemd. Ofschoon in jeugdigen leeftyd, heeft Schwerdgeburth zich reeds door verscheidene verdienstelyke werken doen kennen; de plaet naer de muerschildering van Leys, zal onzen lezeren getuigen welke bekwaemheid onze schildergraveur in een der door hem beoefende vakken bezit. P. Génard. |
|