De Vlaamsche School. Jaargang 5
(1859)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Twee redevoeringen over de schoone kunsten.
specimen van hedendaegsche boekversiering. - lord strafford door n. de keyser. (1843).
In het Verbond voor Kunsten, Letteren en Wetenschappen, te Antwerpen, hebben wy in de korte tydruimte van acht dagen, twee zittingen bygewoond, waervan wy hier geerne den goeden uitslag aenteekenen. Beide werden aen de Schoone Kunsten toegewyd, en zeggen wy er gereedelyk by, de indruk welke de te dier gelegenheid uitgesprokene redevoeringen hebben gemaekt, is buitengewoon groot geweest. Een aenzienlyk stuk is weggerukt geworden van den sluijer die de daden onzer vaderen voor ons oog verholen houdt; wy hebben een aental uitstekende vaderlandsche meesters leeren kennen. De eerste dezer redevoeringen werd door den heer L. Alvin, hoofdboekbewaerder der koninklyke bibliotheek te Brussel, gehouden; zy was aen de graveerkunde toegewyd. Dank aen de toestemming des heeren ministers van binnenlandsche zaken, zag men een deel der wonderen ten toon gesteld welke, en de Duitsche, en de Italiaensche en de Fransche graveerscholen hebben geleverd, en, tusschen alle deze, | |
[pagina 42]
| |
de meesterstukken geschapen op den kleinen doch duerbaren grond dien wy bewoonen. Met recht deed de heer Alvin de voortreffelykheid der Nederlandsche kunstenaren uitschynen, en menig hert trilde van nationale fierheid, wanneer de geleerde man de gedachte uitte, dat het einde van het lange pleidooi over de uitvinding der plaetsneêkunde geopend, wellicht den zegeprael aen ons Vaderland zal schenken. Wat onze nationale meesters door dergelyke tentoonstellingen winnen, is onberekenbaer; mannen, die wy slechts als kunstenaren van minderen rang aenschouwden, meesters die wy zelfs niet kenden, worden er, door onwedersprekelyke bewyzen, tot reuzen verheven. Het reeds zoo schoone figuer van Lukas van Leyden, heeft er eene buitengewoone grootte verkregen. Duitschland mag vry op zyn Albert Dürer bogen; onze Lukas moet voor den beroemden Nürenberger niet onderdoen; Goltzius, Galle, de Jode, Wierx, Bolswert, Vosterman, Pontius, van Schuppen, waren niet alleen plaetsnyders, zy waren koloristen in de ziel; en drukten de kleur in hunne meesterwerken; doch het was Edelinck die men in zyn vollen glans wilde bewonderen; welk stift! welke bewerking! welke kennis der kleur! welk fyn gevoel, welke geest in zyne voortbrengselen! Hy troont als een vorst in het midden dier groote fransche kunstenaren, welke door zyn genie tot het leven en de vereeuwiging werden geroepen. De tweede zitting was aen de Antwerpsche drukkunst en hare betrekkingen met de schoone kunsten, toegewyd; zy werd door den geleerden heer K. Ruelens, van de koninklyke bibliotheek te Brussel, gelegd. Boekdrukken van de XVe tot de XIXe eeuw, waren met toelating van het stedelyk bestuer, ten toon gesteld. Spreker getuigde, dat hy zyn onderwerp ten vollen meester was. In weinige woorden ontvouwde hy het duistere en veelbesprokene begin der drukkunst en beschreef het tydstip harer invoering in België. Dan sprak hy van Antwerpen, de stad, waerin reeds sedert het jaer 1442 eene vereeniging van Prenters, in de St-Lukasgilde bestond, en drukte de gedachte uit dat deze plaets wellicht de bakermat der graveerkunst is geweest. De druksels van Th. Maertens, Geeraerd Leeu, Matthias van der Goes, Jan van Doesborch, Willem Vosterman, Jakob van Liesvelt, worden beurtelings beoordeeld. Het gesticht van Plantyn en Moretus geeft stof tot een breed en kleurryk overzicht der kunsten en wetenschappen in de XVIe en XVIIe eeuw. De heer Ruelens schetste de vervolgingen af die onder de regeringen van Keizer Karel en Philips II plaets grepen. Dan van Otho Vaenius en van dezes leerling, Rubens, gewagende, toonde hy den roem dien de Nederlandsche School door het genie dezes laetsten verkreeg. Elk aenzienlyk boek wordt door hem in een kunstryk album herschapen. Aen Abraham Verhoeven, komt de eer toe in 1605 het eerste dagblad in Nederland, zoo niet het eerste dagblad in Europa, te hebben gesticht; de heer Ruelens uit den wensch, dat er ten minste een gedenkteeken worde opgericht aen den grondvester dier macht welke thans de gansche wereld beheerscht. De boekdrukkunst onderging het lot onzes vaderlands: zy verkwynde na het teekenen van het rampzalig verdrag van Munster. Wel is waer, zag men nog schoone werken door de persen der Moretussen, Verdussen, Thieulliers worden voortgebracht, doch sedert het sluiten de Schelde, was de bron uitgedroogd, die en leven en weelde in de Zuid-Nederlanden stortte. Amsterdam en Leyden, stygen by den ondergang van Antwerpen. 1830 was het tydstip dat eene nieuwe kracht aen de vaderlandsche boekdrukkunst gaf; en sedert dien werden er een aental echt verdienstelyke werken door de Belgische persen geschapen. Antwerpen bleef in dezen vreedzamen kunststryd niet achteruit; de voortbrengselen harer drukkeryen kunnen de vergelyking met de schoonste der hoofdstad onderstaen. De werken van Conscience, van Ryswyck, van Beers, enz. de Geschiedenis van Antwerpen door Mertens en Torfs, de Graf- en Gedenkschriften der provincie Antwerpen; de Geslachtlyst van Plantyn door J.-B. Van der Straelen; de tydschriften: de Noordstar, het Taelverbond en, zeggen wy het met genoegen, het tydschrift de Vlaemsche School, worden als bewyzen van 'schryvers gezegden aengehaeld; als specimens van boekversieringen, meldt hy het werk Rubens dat ten jare 1840 verscheen, even als de romans El Maëstro del Campo en Lord Strafford door Nic. De Keyser versierd; uit dit laetste boek deelen wy thans eene plaetsnêe mede. Zittingen als diegene waervan wy gewagen, moeten, wy herhalen het, den besten invloed op de ontwikkeling der nationale kunsten uitoefenen. De daden onzer groote mannen zyn niet zoo zeer gekend, dan dat wy niet zouden wenschen dat zy, en door boeken, en door redevoeringen ten allen kanten, onzen landgenooten gedurig worden voorgehouden. De tentoonstellingen van plaetsneden bieden ook een oneindig nut; zy schenken menigeen het middel om, in weinige oogenblikken, voortbrengselen te leeren kennen, die men wellicht anders nooit zou bereiken. Kunstenaers van allen aerd, voelen zich met geestdrift tot den arbeid opgewekt; versterkt door goede voorbeelden, streven zy om het talent der meesters te evennaren, wier werken, na verscheidene eeuwen bestaen, in krachtige tael, nog van roem en grootheid gewagen. | |
Wat men in den vreemde zoo al over rubens zegtGa naar voetnoot(1).Wy hebben reeds, tot vervelens toe, herhaeld dat de ge- | |
[pagina 43]
| |
schiedenis onzer nationale kunstenaren door de werken van eene menigte vreemde schryvers zeer duister is geworden. Ook voor zoo veel het in onze macht was, hebben wy immer de verkeerde oordeelen wederlegd welke men over de daden onzer groote meesters velde; hieraen zyn reeds onze levensschetsen van Quinten Massys, Adam van Noort en Jakob Jordaens hun bestaen verschuldigd, en buiten twyfel waren wy sedert lang eene studie over den grootsten der Nederlandsche schilders, over Rubens begonnen, indien de stoffelyke middelen welke de uitvoering van dergelyk ontwerp vergt, ons tot nu toe niet hadden ontbroken. Ondertusschen kunnen wy ons niet wederhouden van tyd tot tyd een wenk op de roemryke baen dezes meesters te werpen, ware het slechts om de verdichtsels te vernietigen waermede men het groote deel zyner daden ontluistert. Van af de geboorte onzes schilders wordt zyne geschiedenis door fabelen ontsierd. In geschiedboeken, in tydschriften, in dagbladeren, komen van tyd tot tyd verhalen voor, die, indien zy niet openlyk worden tegengesproken, eindelyk voor gevolg zullen hebben, den grootsten onzer landgenooten voor de vlamingen zelven onkennelyk te maken. Hiervan hebben wy in weinige dagen maer al te treffende bewyzen gevonden. Het Art-Journal is buiten twyfel een ernstig tydschrift aen de belangen der kunst in Engeland toegewyd; zyne vonnissen in zake van kunst vinden weêrklank niet allen in het Britische Ryk, maer ook op het vaste land; eenige weken geleden, las men in dit blad een artikel over Rubens, waervan in België de volgende vrye vertaling verscheen: ‘het huis van rubens te keulen.’ ‘De reiziger die te Keulen het huis wenscht te zien waer Rubens geboren is, moet door eenen doolhof van straetjes gaen, gevormd door hooge huizen, die schynen elkander met hunne bovenste uiteinden te willen raken. De kronkelingen, die deze straetjes maken, de veelvuldige omkeeringen die zy vormen, zouden den behendigsten doen dwalen, en het is niet zonder moeite dat men eindelyk voor het groot huis komt, dat den beroemsten schilder der vlaemsche school zag geboren worden, en de koningin, die hem aenmoedigde, Maria de Medicis, zag sterven. Het huis onderscheidt zich van de anderen door zyne grootte, alsmede door de opschriften die geen den minsten twyfel overlaten. Overigens de eiken gebeeldhouwde poort, later in 1729 gemaekt, draegt een medaillon, Rubens verbeeldende, en daerboven de wapens van Maria de Medicis. In 1822 werden twee tabletten tusschen de vensters van iederen kant der poort geplaetst, en groote gouden sterren trokken de aendacht op de opschriften dier tabletten. Het eene meldt, dat Rubens in dit huis werd geboren; het andere dat de weduwe van Hendrik IV, de moeder van Lodewyk XIII, aldaer overleed. Die herinnering aen den val eener machtige koningin, aen hare dood in dit nederig huis, in de kamer zelve waer Rubens, haer beschermeling, werd geboren, bedroeft de ziel, en niemand verlaet dien vereerden dorpel, of hy voelt het hert vol droefheid, en verdiept zich in mymeringen.’ Over eenige jaren ware op zulk artikel weinig te zeggen gevallen; men twistte alsdan nog om te weten of Rubens te Keulen dan wel te Antwerpen was geboren; doch thans dat de geleerde navorschingen des Heeren Backhuizen van den Brinck ten waerschynlykste hebben bewezen dat de groote schilder in geene van beide plaetsen, maer wel te Siegen, in Duitschland, het eerste levenslicht zag, kunnen wy maer niet begrypen, hoe men de ontdekkingen des geleerden Nederlanders zoo lichtveerdig over het hoofd hebbe gezien en dit om een oud, versleten vertelsel op nieuw op te dischen. De beweering van het Art-Journal is echter eene kleine onnauwkeurigheid in vergelyking met het buitengewoon artikel dat men over Rubens in het parysische blad l'Univers illustré, van 8 January 1859, aentreft. Hier geldt het geenszins de geboorte van Rubens; er is spraek van het tweede huwelyk onzes schilders. Men oordeele: ‘In 1630, zegt de schryver van dit stuk, bereikte Rubens zyn dry en vyftigste jaer. Doch de jaren hadden zyne ziel niet gekoeld, en hy was bedacht zich eene gezellinne te geven weerdig om de plaets te bekleeden zyner eerste vrouw, die sedert lang was overleden. Natuerlyk koos hy Helena Forman (sic), dit schoone en bevallige schepsel, die byna voor Rubens was, wat Beatrix Portinari voor Dante, Eleonora d'Este voor Tasso, Laura de Noves voor Petrarca, de Fornarina voor Raphaël was geweest. Hy bood dus zyne hand aen de ryke en lieve meid, en deze, de oogen sluitend over de dry en vyftig winters wier sneeuw het hoofd des grooten schilders bedekte, en slechts aen zyn genie en roem denkend, nam spoedig een aenbod aen, dat ten anderen door verscheidene omstandigheden werd gewettigd, welke het onnoodig is hier aen te halen. Ter gelegenheid van dit huwelyk, gedacht de goede stad Antwerpen wat zy aen haren doorluchtigen gast (hôte), aen haer aengenomen kind verschuldigd was, en zy bood aen Rubens een van die luisterlyke feesten zoo als men op onze dagen er zelfs geene meer aen de koningen biedt. Eene overgroote (immense) zael met kolommen en festoenen versierd, werd voorbereid, en wanneer, by het vallen van den nacht, een wild gedruisch de aenkomst van den stoet deed kennen, werden plotselings en als by tooverkracht, duizende lichten aengestoken, en wierpen een glans klaerder dan die des dags. Men zou gezegd hebben dat alle de landstreken der wereld afgezanten naer deze belangryke feesten hadden gestuerd. Buiten de vrienden van Rubens, en deze waren talryk, ontwaerde men vertegenwoordigers van al de stielen die den in- | |
[pagina 44]
| |
vloed de kunsten ondergaen; diegene de Indische kompagnie in 1602 gesticht; die der burgery van Antwerpen; die der provincie van Stein (sic), waer de schilder gewoonlyk het zomersaisoen doorbracht. De bevelhebber (le commandant) der plaets, vergezeld van zyne hallebardieren, opende den stoet; dan kwam de ceremoniemeester en de wapenheraut, de burgemeester en de schepenen (sénateurs); de sekretaris van staet, Philips Rubens, Peeter-Pauwel's broeder; Rubens en zyne jeugdige echtgenoote van paedjes omringd, en de uitgenoodigden waeronder zich bevonden: Van Dyck, Cornelius de Bos, Geeraerd Honthorst, Adriaen Van Ostade, Breughel, Adam van Ort, de eerste leerling van Rubens; de geschiedschryver Peeter Hooft, afgeveerdigd door de Rethorykkamer van Amsterdam; ridders en burgers gezonden door de steden van Vlaenderen en de aertshertogin Isabella. Nooit hadden zoo vele doorluchtige hoofden zich onder een en zelfde dak bevonden.’ Wy willen den schryver hier geene inbeeldingskracht ontzeggen; wy zyn ten volle overtuigd dat hy er buitengewoon veel bezit; van het begin tot het einde vinden wy in zyn artikel zoo vele byzonderheden, dat het ons onmogelyk valt ze hier allen te ontleden. Wy zullen ons alleenlyk met het onderzoek der byzonderste punten bezig houden. Over Rubens' huwelyk met de zestienjarige Helena Fourment (en niet Forman), is reeds zoo veel geschreven, dat wy een gansch boekdeel zouden kunnen opvullen met het eenvoudig verhael van al de sprookjes waertoe het aenleiding heeft gegeven. Deze plechtigheid greep te Antwerpen op 6 december 1630 in de St-Jacobskerk plaets; onze geleerde vriend, de heer advokaet Van Lerius, deed er reeds de byzonderheden van kennen in de belangryke verhandeling welke hy over Marten Pepyn en Abraham Janssens, in het Album der St-Lukasgilde (1854) plaetste; dit huwelyk had echter niet aanstonds de goedkeuring van de ouders der bruid ontvangenGa naar voetnoot(1); de heer archivist Verachter haelt in zyne Généalogie de Pierre-Paul Rubens et de sa famille, eenen akt aen, voor schepenen van Antwerpen, waerin wy de volgende zinsneden aentreffen: ‘Compareerde Sr Daniel Fourment d'oude, coopman ende jugeseten poorter deser stadt, oudt 78 jaeren, ons wel bekent synde, et juravit etc., jerst rechtelyck daer toe gedaeght synde, alsoo de voers. heer Pietro Paulo Rubens jn den jaere 1630 versocht ten houwelyck de voors. vrouwe Helena Fourment syns attestants doghtere, dat hy daer toe niet en cost resolveren voor ende aleer dat hy volcome satisfactie hadde, dat de selve heer Rubens van syne twee voorkinderen daer moeder aff was vroawe Isabel Brandt gescheyden was van de selve kinderen ende hem voldaen ofte versekert hadde van henne moederlycke goeden.....’ En verder verklaert Helena 's vader dat hy ‘int voors. houwelyck jerst heeft geconsenteert, maer by aldien de voorn. Heer Rubens van syne voors. voorkinderen nyet en ware gescheyden geweest, soo en soude tvoors. houwelyck geenen voortganck hebben gehadt.’ Dergelyke stukken zyn voldoende om alle veronderstellingen over het huwelyk en het karakter van Rubens te vernietigen, en geerne zouden wy hier onze taek van kritikus staken, indien verscheidene punten niet verdienden opgehelderd te worden. De echtzegening had, gelyk wy zegden, op 6 december plaets, dus in een jaergety dat weinig geschikt is om openbare feesten te geven; ook hebben wy nergens gevonden dat de stad te dier gelegenheid eenig eerbewys den kunstenaer hebbe aengeboden. De getuigen by de huwelyksplecht, waren: Petrus en Daniel Fourment; van al de uitgenoodigden in het fransch artikel aengehaeld, kunnen er zeer weinige de bruiloft hebben bygewoond: Philips Rubens, 'schilders broeder en de Fluweelen Breughel, onder anderen, waren sedert jaren in het graf; Honthorst en van Ostade, bevonden zich alsdan niet te Antwerpen; evenmin als de geschiedschryver Hooft met zyne rethorykersGa naar voetnoot(1); verder was Adam van NoortGa naar voetnoot(2), de verdienstvolle doch vaek miskende kunstenaer, Rubens' eerste leerling niet, maer wel Rubens' eerste of liever tweede meester, wiens schilderwyze Peeter-Pauwel getrouw bleef, trots de lessen die hy later in het werkhuis van Otto Vaenius ontving; eindelyk weten wy niet waer ergens de provincie Stein ligt, doch bezitten bewyzen dat Rubens slechts op 12 november 1635,Ga naar voetnoot(3) dus vyf jaren na zyn huwelyk, het kasteel van Steen voor 93,000 carolusgulden aenkocht. Het magistraet van Antwerpen zou in de XVIIe eeuw bezwaerlyk eene zael hebben gevonden om zoo veel volks te ontvangen als de schryver van bedoeld artikel het beweert, even als een middel om die duizende lichten plotselings en als by tooverkracht, aen te steken. Eindelyk zouden wy wel geerne den kommandant der stad of liever der citadelle van Antwerpen, Don Juan Bravo de Lagunas, met zyne Hallebardiers als een soort van hondenslager vóor onzen Rubens hebben zien marcheren! Sommige schryvers spreken van Rubens als of hy zoo maer een oogenblik, en als een gast, te Antwerpen hadde | |
[pagina 45]
| |
verbleven. Doch ofschoon by toeval op vreemden grond geboden, blyft Rubens een Nederlander. Zyne ouders en voorouders zagen te Antwerpen het licht, en hy heeft in deze plaets zyne opvoeding, en bovenal zyne kunstopvoeding, verkregen. Deze titels zyn voldoende om aen het vaderland een zyner grootste zonen te behouden. P. Génard. |
|