rekenen hunne noodlydende medemenschen te helpen.
- Hebt gy eenige dagen later niet een brief geschreven aen den pachter? - vroeg ik.
- Onmogelyk, mynheer, - was het kortbondig antwoord; - onmogelyk daer ik lezen noch schryven kan.
- Houdt gy staende, dat gy hem niet gedwongen hebt u, onder bedreiging zyner hoeve in brand te steken, eene som gelds, op bepaelde uer en plaets te brengen?
- Lieve hemel! wat hoor ik! - schreide de arme man; - eene som gelds!... wellicht het geld uit den uitgeholden olm aen de Spillebeek!... Maer dit is niet zoo... dit is slechts een ongelukkig toeval... Ik heb het geld, het is waer; maer het is my in de handen gekomen, ik weet niet hoe!... Geloof my op myn eerlyk woord, mynheer, ik ben onplichtig. Ik zou het geld by den burgemeester hebben gebracht...
- Gy loochent dus, man, - viel ik den verdachte in de rede, hem den brandbrief toonende; - ofschoon alles tegen u saêmspant om u te beschuldigen, dat gy den schryver zyt van dezen brief?
- Ik heb het u reeds gezegd, mynheer, dat ik niet schryven kan, - kreeg ik nog eens tot antwoord.
- Goed, wy zullen dit punt later wel ophelderen, - sprak ik; - maer, zeg my eens, hoe komt het dan toch dat gy op het gestelde uer de beurs in den uitgeholden olm zyt gaen zoeken? Dit is eene zaek die gy niet kunt ontkennen, geloof ik, en zoo gy de plichtige niet zyt, zou zulks toch wel degelyk bewyzen dat gy minstens medeplichtig zyt.
- Ik wist er niets van, mynheer; het was my gansch onbekend dat er zich geld in den olm bevond; hadde ik het geweten, zeker en vast ware ik er niet heen gegaen.
- Maer wat gingt gy er dan toch uitrichten?
- Ik ging er een brood halen, dat ik er eene uer vroeger had ingelegd.
- Een brood? - vroeg ik verwonderd, - een brood? denkt gy dan toch met kinderen te doen te hebben, om ons zulken mallen praet te willen doen gelooven? Wie toch heeft ooit hooren zeggen dat men een brood in eenen uitgekankerden boom verbergt; te meer zoo het waer is, als gy zegt, dat te huis uwe vrouw en kinderen zich in nood bevinden? Jakke Luyfels, wat gy zegt schynt my onzin.
- Laet my u het geval in korte woorden uitleggen mynheer, - antwoordde de te rechtstaende man; - en gy zult, ik ben er zeker van, er welhaest anders overdenken.
Ik zegde dat ik niet beter verlangde, waerop hy my verhaelde dat Kees Van Tricht, de pachter der Ramboersche hoeve, wien hy zynen droeven nood had geklaegd, hem had verzocht een kluts aerdappelen te dragen naer een arm huisgezin, in het dorp, voor welken dienst hy hem een brood en eenige centen had gegeven; dat hy in het opgaen, uit hoofde der zwaerte van den zak aerdappelen, het brood in den uitgeholden olm aen de Spillebeek had geborgen, met het inzicht, het er by zyne terugkomst weder uit te halen; dat hy dit ook had denken te doen, doch in plaets van het brood er eene beurs geld had in aengetroffen. Dat dit geval hem zeer had verwonderd, en daer de gendarmen hem oogenblikkelyk hadden gevat, hy den tyd niet had gehad aen het brood te denken; doch zoo wy ons slechts de moeite wilden geven, met hem tot dáér te gaen, wy het er nog stellig zouden vinden, daer het, by het uithalen der beurs, nog ter plaetse lag.
- Ofschoon ik niet geloof wat gy zegt, man, - merkte ik op, - zullen wy echter gaen zien of het waer is of niet; doch vooraleer dit te doen, zullen wy de getuigen in de zaek onderhooren.
- Doe dit, mynheer, doe dit, - sprak de verdachte, op den toon van iemand die van zyne onschuld overtuigd is, en in deze overtuiging de anderen wil doen deelen; - doe dit; ga er heen, oudervraeg Kees Van Tricht, alsook de lieden by wie ik in het dorp ben geweest; begeef u naer den olm waerin het bedoelde brood nog liggen moet, en gy zult zien dat ik u niets heb gezegd dan de loutere waerheid.
Ik keerde my tot myn griffier, wien ik verzocht den burgemeester te zeggen dat ik hem verlangde te spreken. Een oogenblik later stond het hoofd der gemeente voor ons.
- Zeg my, heer burgemeester, kan deze man schryven? - vroeg ik, op Jakke Luyfels wyzende.
De burgemeester antwoordde bevestigend.
- Gy hebt het gehoord, Jakke Luyfels, - sprak ik, my tot den betichte keerende, dat is reeds de eerste leugen waerop wy u betrappen.
- Ik zweer u by al wat heilig is, dat ik het niet kan, mynheer, - antwoordde de man; - de burgemeester bedriegt zich.
- Schryven kunt gy, Jakke Luyfels, - viel hem de burgemeester in de rede; - gy moet het niet ontkennen, er bestaen zekere bewysstukken van. Over acht jaer heb ik u getrouwd en gy hebt het huwelyksregister, dat in het gemeentehuis berust, geteekend; sinds dien tyd hebt gy de geboorte van vyf kinderen aengegeven, en de vyf geboorteakten dragen allen uw handteeken.
- Maer ik kan toch niet schryven, heer burgemeester, - sprak de man angstig, ik kan slechts mynen naem zetten. Lieve hemel! nu betreur ik uit het diepste myns herten den tyd dien ik heb besteed, om zulks te leeren. Ik wilde dat ik het nooit hadde gekunnen. Ach! mynheer, geloof my, ik ben diep rampzalig!
- Nog een punt dat wy later zullen trachten op te helderen, - antwoordde ik; - Jakke Luyfels, hoe meer wy met het onderzoek dezer zaek vorderen, des te meer begin ik ook aen uwe onschuld te twyfelen; alles spant saêm, om ons te doen gelooven dat gy een doortrapte fielt zyt, die den