De Vlaamsche School. Jaargang 5
(1859)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Aen onze lezers.Met het jaer 1859, treedt het tydschrift de Vlaemsche School, in het vyfde jaer van zyn bestaen. Sedert dezes stichting, worstelt de Redaktie tegen de tallooze moeijelykheden die met de uitgave van een versierd kunstblad in Vlaemsch-België zyn verbonden; en sedert dien, heeft zy hare taek voortgezet, met de volle overtuiging der belangen welke zy op zich had genomen te verdedigen. Geene opofferingen schenen haer te zwaer om het schoone doel te bereiken dat zy zich had voorgesteld; doch meer dan eens werden hare poogingen verydeld; de stoffelyke middelen bleven gedurig ontbreken; slechts by uitzondering kon zy de plaetsneê mededeelen van eenige werken dier oude meesters, welke, ten eeuwigen dage, de gidsen onzer nationale Kunstschool zullen zyn. Het jaer 1859 evenwel begint met een goed vooruitzicht; vier jaren arbeids hebben de Redaktie datgene doen kennen wat aen het tydschrift ontbreekt om het zyner zending ten volle weerdig te maken. Nieuwe wyzen van plaetsnyden zullen ons in staet stellen niet alleen de gravuer der werken van onze voornaemste hedendaegsche kunstenaren mede te deelen, maer de ladder van het verleden opklimmende, zullen wy insgelyks poogen die voortbrengselen onzer vroegere meesters terug te geven, welke thans nog den roem en de grootheid onzer natie uitmaken. Dit voor wat de uitvoeringsmiddelen betreft; wat den inhoud zelven van het tydschrift aengaet, hy zal zoo aengenaem als nuttig wezen. Novellen en gedichten zullen de stukken blyven afwisselen welke aen kunsten, letteren en wetenschappen zyn toegewyd; terwyl wy immer een ruim gedeelte zullen bewaren voor de geschiedenis onzer Nationale School, wier verleden door de | |
[pagina 2]
| |
werken van zoo vele vreemde schryvers ontkennelyk is geworden. Hierdoor denken wy niet alleen aen het Vaderland verscheidene zyner thans miskende zonen terug te schenken, maer tevens den laster te vernietigen die op den naem van zoo vele onzer groote mannen drukt. Geen vak der schoone kunsten, geen vak der letterkunde blyft dus uitgesloten; wy begrypen beide in hunne breedste beteekenis; de School die vroeger meesters als Van Eyck, Van Memmelinghe, Appelmans, Massys, Brenghel, Rubens, Van Dyck, Teniers, Quellin, Duquesnoy, Brouwer, Ommeganck, Herreyns heeft voortgebracht, en thans nog, kunstenaren als Wappers, De Keyser, Wiertz, Gallait, Leys, Madou, Dyckmans, Geefs, Simonis, Roelandt bezit, kan eene gansche wereld in haren schoot bevatten. Zoo ook onze letterkunde; zy die dichters als van Maerlant, Anna Byns, Vondel, Van Zevecote, Bilderdijk, Tollens, Van Lennep, Beets, Conscience, Van Ryswyck en Ledeganck heeft opgewekt, moet voor geene hoegenaemde, noch in rykdom, noch in macht onderdoen. Kunst- en letterkundige kritiken blyven ook een der middelen, waerdoor wy onze denkbeelden over het Schoone zullen doen kennen. Doch immer in onze beoordeelingen gematigd, zullen wy steeds het programma getrouw blyven, waeraen wy een deel van den byval zyn verschuldigd, die, van af hare opkomst, de Vlaemsche School heeft begroet. Versterkt door de ondervinding, ziet de Redaktie met betrouwen de toekomst te gemoet; zy hoopt dat hare poogingen door hare lezers zullen worden gewaerdeerd; en, heeft zy tydens haer vierjarig bestaen, menig verlies te betreuren gehad,Ga naar voetnoot(1) zy denkt door eene nieuwe krachtinspanning, stilaen, het schoone doel van haer streven te bereiken: de verheerlyking des Vaderlands.
de redaktie. |
|