naem uertje met visschen door te brengen. Waerlyk, de goede man heeft zich tot het tydverdryf wel uitgerust! Voorzien van al het gerief, dat eenen goeden visscher betaemt, is hy door de groene laen van zyn slot getogen en is, in zalige droomery, de rivier genaderd die zyn landgoed van den openbaren weg afscheidt. Hier heeft hy zyn plaetsken gekozen; wel het aengenaemste dat een landlord om te visschen kan droomen. Na zyne angel van het noodig aes te hebben voorzien, werpt hy de koord in de hoogte en waent dat zy weldra in het water zal nederzinken. Helaes! de goede man heeft deerlyk buiten den weerd gerekend! Eenige straetkapoenen, vadsige ledigloopers, hebben zich aen de overzyde der beek nedergezet, en zie, juist op het oogenblik dat de landheer zyne angelroê wierp, wierpen zy insgelyks de hunne! en zie, beide koorden hebben zich in elkander verward, waerdoor het beide partyen onmogelyk wordt hunnen arbeid voort te zetten. De landheer, in woede ontsteken, stamptvoet en dreigt met de vuist. De straetkapoenen, integendeel, lachen en juichen by het ongeval en jubelen des te meer de gramschap huns tegenkanters ontsteekt. Zy, in geen geval, zullen de plaets het eerst verlaten, en het zal slechts zyn, wanneer hy zich gansch in bedreigingen zal hebben uitgeput, dat de ryke eigenaer, zich zal naer huis begeven, onder het tergend gejouw zyner zegenpralende vyanden. Hoe moeijelyk dit onderwerp, waerin zich twee afgezonderde groepen bevonden, te behandelen waren, heeft David Col zich met veel talent van zyne taek gekweten. Het gedeelte des tafereels waerin zich de landheer bevindt, is meesterachtig geschilderd en weerdig met den naem
eens kunstenaers der XVIIe eeuw te worden geteekend. De kleur is krachtig en aengenaem; het doorzicht is goed terug gegeven. Iets bovenal waervoor wy dezen schilder lof verschuldigd zyn is, dat hy in dit onderwerp, welk buiten twyfel tot chargen aenleiding kon geven, hy zich trouw aen de natuer heeft gehouden, en het geestige byzonder uit de tegenoverstelling der toestanden heeft doen voortspruiten.
Wittkamp, de schilder wien wy het schoone tafereel Nova Zembla zyn verschuldigd, heeft dit jaer de tentoonstelling met verscheidene werken zyner hand versierd. Zyn grootste stelt een tooneel uit het heerlyke treurspel King-Lear van Shakespeare voor: het oogenblik waer Glocester en zyn zoon Edgar, den koning in de verwoeste landen zyner vroegere domeinen ontmoeten. Lear treedt voor op eene gekke wyze met bloemen getooid.
Edgar. Wie dáér? Een hoofd met gezond verstand, zou nimmer zynen meester aldus tooijen.
Lear. Neen, zy kunnen my niets doen om te hebben munt geslâen: ik ben de koning zelf.
Glocester. De toon dezer stem is my goed bekend. Is het de koning niet?
Lear. Ja, een koning van top tot teen.
Wittkamp heeft dit moeijelyk oogenblik krachtig voorgesteld; hy heeft zyn onderwerp grootsch behandeld. Zyn tafereel behoort waerlyk tot de goede vlaemsche school. Teekening en kleur dragen ieders goedkeuring weg.
Wittkamp's Grootmoeder verdient den zelfden lof. Dit tafereel is wel opgevat en wel uitgevoerd. Zyne Kinderlyke liefde is mede een heerlyk voortbrengsel, en bezit bovenal deze hoedanigheid dat het onderwerp aen de vaderlandsche geschiedenis is ontleend.
Hendrik Verbeeck, de gekende landschapschilder, heeft een fraei gezicht uit Duitschland ten toon gesteld. Het doorzicht is goed afgemaeld; er is lucht in deze samenstelling. Duitschland biedt een ryke schat van gezichten voor onze schilders. Het landschap door Verbeeck ons voorgesteld, is een dier dichterlyke boschaedjen die door hunne grootschheid de ziel des toeschouwers treffen.
De schildery Pieter-de-Groote zyn brevet van meester-scheepstimmerman te Zaandam ontvangende, en welke op last van Z.K.H. den Hertog van Braband werd uitgevoerd, is eene overschoone samenstelling die eer doet aen het talent van H. van Hove. De schilder schynt eene byzondere studie van het tydstip te hebben gemaekt; de kleedy der voorgestelde figuren is zeer nauwkeurig en het koloriet buitengewoon krachtig.
Adolf-Julius van Rhijn, Az.
(Wordt voortgezet.)