De Vlaamsche School. Jaargang 4
(1858)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijNationale Tentoonstelling van Schoone Kunsten te Antwerpen.In den eersten jaergang van dit tydschrift, ontmoet men een uitgebreid overzicht der Nationale Tentoonstelling ten jare 1855, te Antwerpen tot stand gebracht. De vergaderzalen der Koninklyke Maetschappy op nieuw voor onze dryjaerlyksche tentoonstelling geopend zynde, achten wy het ons thans ten plicht, eenige korte beschouwingen over de tentoongestelde kunststukken onzen lezeren mede te deelen. Eene beoordeeling eener zael waerin zoovele werken de aendacht vestigen en eene byzondere beschryving verdienen, is eene taek die vry hare moeijelykheden oplevert; doch deze taek wordt merkelyk voor den redaktieraed der Vlaemsche School vergemakkelykt, daer van den dag der verschyning van dit blad, de grondregels zyn gekend, naer welke wy ons oordeel richten. Eene uitgebreide inleiding zou ons dus enkel in herhalingen doen vervallen. Het artikel: doel dezes blads en de beschouwing der tentoonstelling van 1855, bevatten in breede trekken de hoedanigheden waeraen wy den vlaemschen schilder herkennen. Deze hoedanigheden, waervan wy meer en meer de uitmuntendheid waerderen, blyven het doel des strevens onzer nationale meesters; op hen ook rust het volgende oordeel. Wanneer wy de nationale tentoonstelling binnen treden, en alle de voorwerpen nauwkeurig in oogenschouw nemen, welke het talent der huidige meesters in den laetsten tyd heeft voorgebracht, en wy deze kunststukken vergelyken met diegenen welke in de laetste tentoonstellingen van Antwerpen, Gent en Brussel werden opgemerkt, ontstaet natuerlyk de vraeg, of onze nationale school in vooruitgang is? Op deze vraeg, in het algemeen genomen, denken wy met het woord ‘ja’ te mogen antwoorden. Met waer genoegen hebben wy aen te stippen, dat verscheidene kunstenaren tot het koloriet zyn terug gekeerd welk een der hoofdhoedanigheden onzer school uitmaekt, en dat wy helaes! maer al te dikwyls voor vreemde theoriën zagen verdrongen worden. De Nationale Tentoonstelling bevat niet min dan 979 nummers, het hoogste getal dat, de laetste tentoonstelling van Brussel uitgezonderd, ooit eene tentoonstelling hier te lande heeft bereikt. Eerst wenden wy ons tot de tafereelen onzer voornaemste kunstenaren: De Keyzer, Leys, Dyckmans, Van | |
[pagina 143]
| |
Lerius, Lies, F. De Braeckeleer, Wittkamp, Dillens, Guffens, J. Swerts, Van Hove, Jacob-Jacobs, Lamorinière, Pieron, Col, Verbeeck, Lagye, De Taey, Schaefels, Verboeckhoven, enz., terwyl wy met niet minder aendacht de keurigste voortbrengselen der vreemde meesters, zoo als daer zyn: Breton, Bellangé, Meyer, Boser, Leu, de Bles, ten Kate, Hübner, Scheffer en anderen, zullen beschouwen. De bestuerder onzer koninklyke Akademie, heeft dry tafereelen ten toon gesteld; dry tafereelen aen het leven der beroemde dichters Milton en Dante en van den niet min vermaerden componist Karel-Maria Weber ontleend. In deze stukken erkennen wy de hoedanigheden die den heer De Keyzer zulken schoonen naem in de kunstwereld hebben verworven. Dichterlyke opvatting van het onderwerp, fynheid van gevoel, keurige teekening opgehelderd door een zoet en aengenaem koloriet; zie daer de hoofdtrekken die deze samenstellingen eene weerdige plaets naest zyne vroegere voortbrengselen inruimenGa naar voetnoot(1). Sedert eenigen tyd heeft Leys ons gewoon gemaekt aen tafereelen waervan de onderwerpen aen de nationale geschiedenis der XVIe eeuw zyn ontleend. Met dit tydstip heeft de kunstenaer zich, om zoo te zeggen, vereenzelvigd. Zyne persoonaedjes dragen het kenteeken der eeuw waerin zy leefden; de XVIe eeuw met al haren twyfel, met al hare geestbeweging, met al hare afgetrokkene denkbeelden ryst ons voor de oogen. Het tafereel op de huidige tentoonstelling geplaetst, hoort wederom aen die tydruimte toe. De Anabaptist Adriaen van Haemstede, predikt in het geheim, de hervorming te Antwerpen, omstreeks 1552. De faem door Leys behaeld, stelt ons vry van alle verdere uitleggingen. Zeggen wy alleenlyk dat het tafereel Adriaen van Haemstede het voorwerp is van het gedurig bezoek van alle diegenen welke de tentoonstelling binnen treden. Een der kunstenaren die wy het meest beminnen, is buiten twyfel Dyckmans. Deze keurige schilder, deze fyne denker, deze gevoelvolle dichter, weet ons immer door onderwerpen aen het huislyk leven ontleend, te roeren en te treffen. Zyne Toilette der Bruid en zyn Gebed, zyn van die onderwerpen die niet alleen het oog boeijen, maer ook tot het hert spreken. Dyckmans is een dier schilders wier werken tot het nageslacht zullen overgaen, en die in latere dagen zullen getuigen dat onze eeuw van positivismus ook ware denkers en dichters heeft voortgebracht. Over de schilderwyze van Dyckmans valt weinig te zeggen; hy is sedert jaren bekend als een der fikste koloristen waerop de hedendaegsche school mag bogen. Lies, over wien in het verslag over de tentoonstelling van Brussel zoo gunstig werd gesproken, is zonder aerselen voortgetreden op de baen die hy met zulken goeden uitslag heeft betreden. Het tafereel dat de Antwerpsche tentoonstelling versiert, wordt onder de besten der zael gerekend. Lies is vlaemsch in zyne samenstelling en vlaemsch in zyn koloriet; zyne Rampen des oorlogs, waerin hy ons de bloedige tochten van den beruchten Marten van Rossum voorstelt, zyn fiksch behandeld en voorspellen den hoogen rang dien deze kunstenaer in de vaderlandsche school zal bekleeden. Marten van Rossum, omringd van zyne Geldersche Soldeniers, heeft een aental mannen en vrouwen uit de Brabandsche streken in gevangenis genomen; de weg des wreeden veldoversten is met bloed en vuer afgeteekend. Op het tafereel van Lies ontwaren wy van Rossum kalm te peerd gezeten, terwyl alles rond hem slechts, verwoesting en knevelary aenduidt. De geile soldaten poogen zich aen de driften hunner wellust over te leveren. Een ryke grysaerd wordt onbermhertig als gyzelaer voortgesleurd; het vee der arme boeren is in beslag genomen en in de verte ontwaert men de kasteelen en hoeven die op bevel des bloedigen veldoversten in brand werden gestoken. Lies heeft veel voordeel uit de toestanden getrokken die zyn onderwerp hem opleverden; aen elk der voorgestelde figuren heeft hy de juiste uitdrukking weten te geven, en zelfs een wasem van poëzy in te printen aen een tooneel dat, by den eersten oogslag, slechts naerheid en wreedheid scheen aen te duiden. Niet verre van Lies, ontmoeten wy de heerlyke samenstelling van Jozef van Lerius. Eenvoudig is het onderwerp. De kataloog geeft slechts het woord Aschenpoetster op, en eventwel is dit enkel woord als met een krans van poëzy omtogen. Wie onzer kent de dichterlyke vertelling van Perrault niet? Wie onzer heeft, van af zyne wieg, het schoone verhael niet gehoord van dit arme, lieve meisje, dat van hare moeder en zusters misacht, door de hulp harer meter, die goede toovernimph, den naem van bruid eens machtigen Vorsten ontving? Van Lerius heeft het oogenblik gekozen, waerop de zusters van Aschenpoetster zich bereiden om een koninklyk dansfeest by te woonen. Beide freulen hebben zich, men ziet het, met eene zekere hooveerdige eigenliefde opgesmukt. De eene, eene zwartharige, is als koningin getooid; over hare schouders hangt het koninklyke purper, op haer hoofd prykt eene kroon; hare zuster, eene bruine, is bezig met zich op te tooijen, terwyl hare moeder met welgevallen de schoonheid harer dochters gade slaet. Intusschen zit de arme Aschenpoetster in den hoek van den haerd; aen hare voeten ligt de spinrok, dien zy uit tegenzin heeft weggeworpen. In dit beeld van Aschenpoetster heeft de heer Van Lerius al de poëzy geprint die een dichter in het onderwerp stort, dat hy met voorliefde behandelt. | |
[pagina 144]
| |
Aschenpoetster is een der meest idealische figuren dat wy op eenig tafereel hebben ontmoet. Ofschoon het arme kind slechts een nederig kleedje voor alle tooisel bezit, ofschoon zy dáér in het hoekje van den haerd van iedereen vergeten schynt, overheerscht, zy door de engelachtige uitdrukking haers gelaets, door de fynheid en teerheid harer vormen, hare ryk versierde zusters, die met mispryzen hunne kleederen te saêm vouwen uit vrees dat deze met die van Aschenpoetster zouden in aenraking komen. Niet alleen als dichter, als komponist en als teekenaer, verdient Van Lerius onzen lof: ook als kolorist doet zyn tafereel zich aenbevelen. Met vreugd herkennen wy in Aschenpoetster het penseel dat eens het doek: De Eerstgeboorne, heeft voortgebracht. Lodewyk de Taey heeft de Nederlaeg der Sarazenen door Karel Martel voorgesteld. Over deze samenstelling, de grootste der tentoonstelling, heeft de heer Moke eene verhandeling in het licht gegeven, die hoogst lezensweerdig is. Met den geleerden professor erkennen wy de juistheid der kleedy, der wapentuigen en krygsoefeningen die in dit tafereel zyn voorgesteld. De Taey heeft een aental episoden uit den beroemden slag van Poitiers gemaeld. Sommige kenners aenzien dit als eene voortreffelykheid; wy eventwel, gewoon aen de wyze door Rubens en zyne vereeuwigde nazaten gevolgd, houden het liever aen het vertoonen van één enkel feit; doch dit feit moet treffend, beslissend wezen. Onder dit oogpunt, zyn wy het dus met dien kunstenaer niet eens, en alhoewel wy het voortreffelyke zyner samenstelling erkennen, denken wy tevens dat hy als kolorist oneindig zou gewonnen hebben, indien hy zich by het vertoonen van een enkel feit had bepaeld. Op 2 augusty dezes jaers, brandde de Beurs van Antwerpen; op weinige oogenblikken stortte het gansche gebouw in, en voor immer waren de heerlyke muerschilderingen vernietigd waermede Guffens en Swerts de zael der kamer van Koophandel hadden versierd. Doch zyn deze schilderingen verdwenen, op de tentoonstelling vinden wy de kartons dezer fraeije samenstellingen terug. Hier ook kunnen wy getuigen, hoe wel beide kunstenaren in hunne onderneming waren gelukt. Niet min dan twintig kartons zyn voor ons oog ontrold. Eenigen door de plaetsnêe reeds gekend, vergen geene lange beschryving: zy stellen de vier werelddeelen voor; de andere, zoo als Edward III te Antwerpen, de ontvangst der Gezanten en Kooplieden van Persië, Vrankryk, Moscoviën en Venetië, onderscheiden zich door eene wyze behandeling en fiksche teekening. Tot dien lof moeten wy ons, voor wat de kartons betreft, bepalen; doch zy, die de voltooide frescos op de Beurs mochten aenschouwen, voegen volgeerne er by dat Guffens en Swerts een koloriet hadden gebezigd dat de goedkeuring aller kenners zou hebben weg gedragen. Jacob Jacobs, de bekwame schilder, die zich, door zyne zeegezichten, zulken schoonen naem in de kunstwereld heeft verworven, heeft de tentoonstelling met dry stukken zyner hand verrykt. Het eene stelt het Wettermeir, in Zweden voor, terwyl de twee anderen ons een Waterval in Noorwegen en een oponthoud in Klein-Azië vertoonen. Deze tafereelen doen de verdiensten des kunstenaers op nieuw uitschynen; zy zyn behandeld op eene wyze die de vastheid des meesters in het voorstellen van dergelyke onderwerpen verraedt. Adolf-Julius van Rhijn, Az.
(Wordt voortgezet.) |
|