Joannes-Franciscus van Geel.
(Vervolg en slot; zie bl. 105.)
De verplaetsing van Van Geel naer Antwerpen was een waer verlies voor de akademie van Mechelen; voor den kunstenaer evenwel, was zy eene verbetering van toestand, die den gelukkigsten invloed op zyn talent ging uitoefenen. Aen het hoofd der klasse van beeldhouwkunde gesteld van het eerste leergesticht des ryks, werd hy, door zyne benoeming alleen, openbaerlyk erkend als een der sommiteiten in zyn vak. Daerenboven bood Antwerpen, op dit oogenblik, den kunstenaer een ruime veld, waerop hy der vlucht zyner inbeelding den vollen toom kon geven. Inderdaed, sedert de heropening der Schelde, begon deze stad zachtjens te herleven; de handel stortte op nieuw zyne schatten tusschen eene lang geteisterde, doch immer kunstminnende bevolking; de over weinige jaren verwoeste tempels riepen de hand der kunstenaren om met nieuwe prachtwerken versierd te worden, en adel en burgery wedyverden om aen het Schoone eene milde bescherming te schenken.
In dit voor de kunsten zoo gunstige oogenblik, werd het talent van Van Geel niet vergeten. Een groot getal belangryke aenbestellingen vielen hem ten deel; voor de O.-L.-Vrouwe, voor de St-Jacobs en St-Andrieskerk werd het hem vergund verscheidene werken uit te voeren, die, even als de menigvuldige beelden welke hy voor byzondere persoonen beitelde, hern het middel schonken om roem en eer in te oogsten.
De kunst van Van Geel verdiende hooggeschat te worden en met vreugde werd door een ieder het eervol besluit vernomen dat onzen meester tot den titel van byzonderen beeldhouwer van Z E. den kardinael-prins de Méan verhief (1817). ‘Van Geel, zegde ons een onzer meestgeachte hedendaegsche beeldhouwers; Van Geel, was, in zyne eeuw, wellicht de eerste beeldhouwer onzes vaderlands, ten minste wy kennen er geenen van dit tydstip,
| |
die hem overtreft. Ware deze meester ten tyde van Rubens geboren, dan hadde hy buiten twyfel eenen voornamen rang bekleed onder het getal der grootste onzer nationale beeldhouwers. In de eeuw waerin hy leefde, toen verval op eene zoo gevoelige wyze in de kunsten zich deed gevoelen, was hy eene uitzondering. In weêrwil van den heerschenden wansmaek, bleef hy den vereeuwigden grondbeginselen der Vlaemsche School aenkleven; getrouw hierin aen het voorbeeld zyns meesters, den goeden Herreyns, die zynen leerling eene ware liefde voor onze nationale overleveringen had ingeplant. Zyne samenstellingen zyn grootsch van opvatting en bewerking; men gevoelt dat hy de weerde zyner kunst begreep, en zich dikwerf door ware begeestering heeft laten geleiden.’
Met dergelyke hoedanigheden begaefd, kon Van Geel niet nalaten een goed leeraer te wezen, des te meer daer de achtbare man al de eigenschappen bezat, die den onderwyzer daerstellen: overtuiging, standvastigheid, en daerenboven zachtmoedigheid, lydzaemheid, zelfs ootmoed waren de geleidsters van alle zyne daden. Ook moet het ons geenszins verwonderen dat Van Geel zoo vele voortreffelyke mannen in de kunst heeft onderwezen. Buiten zynen zoon, Jan-Lodewyk, en de beeldhouwers de Bay, Royer en Jos. Tuerlinckx,Ga naar voetnoot(1) vinden wy in de verslagboeken der koninglyke Akademie van Antwerpen, dat van het jaer 1817 tot het jaer 1830, sterfjaer onzes stadgenoots, de heeren Willem Geefs, J.A. Van der Ven Karel Geerts, Jan-Baptist de Cuyper, Joseph Geefs, Jan-Frans Van Hool. Pieter-Joseph de Cuyper, Willem Stas, enz.Ga naar voetnoot(2) onder het getal der eersten van de klasse van Van Geel zyn aengeteekend; in een woord, een groot getal der meesters wier werken een nieuwen luister hebben geschonken aen de schoolonzes VaderlandsGa naar voetnoot(3).
Gelyk wy hooger zegden, bezat Van Geel eenen zeer gemoedelyken aerd; de vreugde welke hem het familieleven schonk, was de eenige die de kunstenaer op aerde betrachtte. Reeds van in het jaer 1786, door den echt verbonden met vrouwe Joanna-Clara Suetens, had hy zyne liefde met verscheidene kinderen zien zegenen, die het voorbeeld hunner ouderen volgende, tot luister hunner oude dagen opgroeiden. De oudste zoon, Jan-Lodewyk, die zynen vader op het moeijelyke pad der kunst had gevolgd, werd tot byzonderen beeldhouwer van den Prins van Oranjë benoemd, en beitelde den beruchten Leeuw van Waterloo; zyn tweede zoon, Rumoldus, was een begaefd teekenaer; dezes broeder, Pieter, trad in de geestelyke orden, en was een der opstellers van het belangryke werk: Sertum Botanicum, ten jare 1828 uitgegeven; terwyl hunne zuster Maria-Catharina in den echt trad met den beeldhouwer en schrynwerker Jan-Baptist Judo, van BrusselGa naar voetnoot(1).
Brave echtgenoot en vader, was Van Geel niet minder goede vriend: aen zynen neef Lodewyk SuetensGa naar voetnoot(2), maer vooral aen zynen meester Herreyns, had hy eene genegenheid toegewyd die hy door zyn talent heeft weten te vereeuwigen. Het portret des eersten bevindt
| |
zich thans nog te Mechelen, terwyl, zoo als men ons verhaelt, het weluitgevoerde standbeeldje des laetsten eenigen tyd het werkhuis onzes beeldhouwers versierde.
Van Geel was den vyf-en-zestigjarigen ouderdom genaderd, wanneer het bestuer van St-Andrieskerk besloot dezen tempel met eenen nieuwen predikstoel te versieren. Aen het talent van Van Geel werd een nieuwen oproep gedaen, en onze medeburger zag zich gelast de groep te beitelen die het ondere gedeelte dezes kunstwerks zou vervullen. Het onderwerp: de Roep van Petrus en Andreas was buiten twyfel zeer geschikt om de inbeelding van een man als van Geel gaende te maken. Onze meester zette zich dan aen het werk; met geestdrift bracht hy die schoone samenstelling voort welke, sedert den dag harer uitvoering, dagelyks het voorwerp is van het bezoek der talryke vreemdelingen die de St-Andrieskerk te Antwerpen komen bezichtigenGa naar voetnoot(1).
De groep van den Roep van Petrus was, by onze wete, de laetste waeraen onze kunstenaer de hand legde; langzamerhand had hy zyne krachten voelen afnemen; en het was slechts na eene korte ziekte, dat hy, op 20 january 1830, te Antwerpen den geest gaf, in ouderdom van dry en zeventig jaren, vier maenden en dry dagen.
De dood van Van Geel werd algemeen betreurd; de kunsten beweenden in hem een lieveling; zyne bloedverwanten en vrienden, een braven vader en trouwen makker; de maetschappy een goed burger.
's Meesters lykdienst had op 22 january in de St-CaroluskerkGa naar voetnoot(2) te Antwerpen plaets. Eene buitengewoone menigte vrienden en kunstkenners woonden de droeve plechtigheid by. ‘De heer Van Geel,’ zegt de Antwerpenaer, een dagblad van dit tydstip, ‘was dezer eer weerdig: hy was uitstekend, in zyn vak; deelde gretiglyk zyne kunde aen zyne kweekelingen mede; werd door de afgunst, den kunstenaren maer al te veel eigen, niet gekwollen; was van een stichtend gedrag, zyne godsdienstige plichten van herte toegedaen, en genoot de achting van degenen, die met zynen handel en wandel bekend waren.’
Dergelyke woorden toonen hoe zeer onze beeldhouwer door zyne tydgenooten werd gewaerdeerd; zyne dood bracht dan ook eene wezenlyke leemte in de rei der Nederlandsche meesters; doch met een zoet gevoel had van Geel de oogen gesloten op het oogenblik dat hy een nieuw geslacht van kunstenaren, grootendeels zyne leerlingen, had zien optreden; een nieuw geslacht, wien het was voorbehouden aen ons Vaderland een deel van den roem terug te schenken dien het in vroegere eeuwen, in het vak der beeldhouwkunde, had behaeld.
G.J.J. van Melckebeke.
|
-
voetnoot(1)
- Alle dry geboortig van Mechelen; de tweede is thans beeldhouwer van Z.M. den koning der Nederlanden en bestuerder der koninglyke Akademie van Amsterdam.
-
voetnoot(2)
- Medegedeeld door onzen geachten neef, den heer Ph. Rombouts, lid der Provinciale kommissie van graf- en gedenkschriften van Antwerpen.
-
voetnoot(3)
- Onze volksdichter Theodoor Van Ryswyck was ook eenigen tyd als leerling der Antwerpsche Akademie, klas van Beeldhouwkunde, aengeteekend; men zie wat men desaengaende in de levensschets vindt, welke door den heer P.F. Van Kerckhoven voor de volledige werken van Theodoor Van Ryswyck werd opgesteld.
-
voetnoot(1)
- Zie hier de namen der kinderen onzes beeldhouwers:
1o Jan-Lodewyk Van Geel, geboren te Mechelen op 28 september 1787; deze volgde zyn vader op als leeraer in beeldhouwkunde by de Akademie zyner geboortestad. Later werd hy beeldhouwer van Z.M. Willem den II koning der Nederlanden. Nog jong zynde, behaelde hy te Parys den tweeden by den grooten kampstryd voor den prys van Roomen; in het jaer 1810 of 1811, ontving hy een groot gouden eermetael als eerste prys van de keizerlyke Akademie te Parys.
Onder de voornaemste werken van Lodewyk van Geel, telt men den Leeuw van Waterloo; de beelden en de half-verhevene werken welke de Laekenpoort te Brussel tot den jare 1830 versierden; het beeld van Claudius-Civilis in het park te Tervueren; de borstbeelden van Nikolaes, overleden keizer van Rusland; van den prins en de prinses van Oranje; van prins Frederik en prinses Marianne. Ten jare 1836 stelde hy ten toon het kolossale standbeeld in pleister van prins Karel van Loreinen, bestemd als model van het gene later zou uitgewerkt worden; een zyner beelden, Ajax, bevindt zich by den heer J. Reyntiens, schepen te Mechelen. Het grootste gedeelte zyner overige werken zyn in den Haeg en in andere plaetsen in Holland verspreid; L. Van Geel overleed te Brussel, omstreeks het jaer 1851.
2. Rumoldus Van Geel, geboren den 16 mei 1791, gaf den voorkeur aen de teekenkunde, waerdoor hy verscheidene eermetalen alhier op de akademie behaelde; hy bediende aldaer gedurende eenigen tyd de plaets van zynen vader; later vatte hy het sieraedschilderen aen waerin hy uitmuntte, voornamentlyk in het marmeren; een groot gedeelte van de voornaemste autaren van het land zyn door hem uitgevoerd.
3. Petrus-Cornelius Van Geel, geboren den 7 october 1796; hy werd priester, en was een ervaren bloembeschryver; hy was lid van het koninglyk genootschap van bloemkweekery te Brussel. Hy heeft den tekst verveerdigd van den Sertum Botanicum, uitnemend schoon werk, uitgegeven in 1828. Petrus Van Geel is te Parys gestorven.
Eindelyk 4o eene dochter, genaemd Maria-Catharina; zy trad in den echt met Joannes-Baptista Judo, beeldhouwer en schrynwerker, geboortig van Brussel, by wien zy verscheidene kinderen won.
-
voetnoot(2)
- Van Geel was zeer bevriend met zynen neef Suetens die ten dien tyde, alhier als goed schilder geacht werd en doorgaens zeer wel gelukte in het portretmalen; beide vrienden waren overeen gekomen een wisseling hunner afbeeldsels te doen, doch deze kon geene plaets hebben, als voor zooveel de echte gelykenis door eenige hunner kennissen bewezen werd. Wat er nu van zy of niet, het gebeurde dat het borstbeeld gemaekt door Van Geel van treffende gelykenis was, iets wat onze schilder, niettegenstaende alle poogingen, niet schynt te hebben kunnen bereiken; ongelukkiglyk genoeg, want hierdoor bevinden wy ons beroofd van het afbeeldsel van onzen vermaerden beeldhouwer, wanneer hy nog in den bloei der jeugd was. 's Meesters zoon, Rumoldus, bezit thans nog het borstbeeld van den schilder Suetens.
-
voetnoot(1)
- Zie hier wat de geleerde heer P. Visschers in zyn werkje: Oude en nieuwe byzonderheden van St-Andrieskerk over dezen predikstoel aemnerkt: ‘Op den regten kant in den middelbeuk, ziet men den nieuwen predikstoel, van eene fraeije teekening, gemaekt in 1821, door J. Van Hool, beeldhouwer. De beelden van den Zaligmaker, van de HH. Petrus en Andreas zyn van Van Geel, allen kunstiglyk uitgevoerd. Deze zyn er lang naderhand geplaetst geweest. De kunstenaer heeft het oogenblik, in het Evangelie van den H. Mattheus, C. IV. voorkomende, verkozen, wanneer de Zaligmaker by de zee van Galilëen komende, twee broeders aentrof, Simon, bygenaemd Petrus, en Andreas zyn broeder, bezig hunne vischnetten uit te werpen, wanneer Jesus hun zeide: Volgt my en ik zal u tot menschenvisschers maken. En aenstonds hunne netten daer latende, hebben zy hem gevolgd. Deze gedachte van den kunstmeester is verheven, en is, naermate van deszelfs verhevenheid, wel uitgevoerd.’
-
voetnoot(2)
- De heer Van Geel, die eerst in de Kommekensstraet te Antwerpen verbleef, bewoonde op het oogenblik zyner dood, in de Jerusalemstraet, het huis geteekend wyk 1 No 1141, thans No 7.
|