De Vlaamsche School. Jaargang 4
(1858)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
Eenige groote mannen Belgiës.Het doel dat de stichters der Vlaemsche School zich voorstelden, by de geboorte van dit tydschrift, was, zooveel mogelyk, hunnen landgenooten, de groote mannen te doen kennen die ons Vaderland in de onderscheidene vakken van kunsten en wetenschappen heeft voortgebracht. Dat zy zulks niet uit het oog hebben verloren, getuigen genoegzaem de talryke levensbeschryvingen en afbeeldselen van geleerden en kunstenaren die zy tydens eenen vierjarigen arbeid hunnen inschryveren aenboden. En om slechts van eenigen dezer te gewagen, hoeven wy enkel de namen van Quinten Massys, Rubens, Van Dyck, Adam van Noort, Cats, Michiel Boudewyns, Michiel van Cocxyen, Willem Marcquis, Balthasar Moretus, Nicasius de Keyser, Hnnin, Andreas van Valckenisse, Rhynvis, Feith, Pieter-Jan-Balthazar de Grée, Ledeganck, Grétry, Bilderdyk, Bartholomaeus van Raephorst, Madou, Gillis van Leeuw, Th. van Ryswyck, en eene menigte anderen te noemen. Van de eene gaven wy eene volledige levensbeschryving, van andere een welgelykend afbeeldsel, van sommigen, beide. Op het ingeslagen pad zal de Vlaemsche School blyven voorttreden; zoo zal dit tydschrift eens kunnen aenschouwd worden als een algemeen en volledig woordenboek van Belgiës groote mannen. Indien wy op de afgelegde baen terug zien, dan mogen wy ronduit bekennen dat wy reeds een goed eind wegs hebben afgelegd; doch wy moeten er dan ook onmiddelyk byvoegen, dat er ons nog zeer veel te doen blyft, vooraleer het gebouw waeraen wy arbeiden, gansch zal zyn voltrokken; want ons Vaderland, hoe klein ook, heeft een ontzaggelyk leger van kunstenaren, geleerden en wetenschappelyke vernuften voortgebracht. Wat er ook van zy, met moed en volherding, indien de aenmoediging onzer landgenooten ons by voortduring blyft begunstigen, hopen wy toch eens zoo ver te geraken, dat wy zullen mogen zeggen: het grootsche werk dat wy eens ondernamen is, Gode zy dank, voltrokken. In afwachting dat wy eene volledige levensbeschryving geven der groote mannen die ons Vaderland in de oude en nieuwe wereld hebben beroemd gemaekt, gaen wy onzen inschryveren eenige kleine doch getrouwe afbeeldsels van kunstenaren en geleerden, met de byzonderste feiten hunner levensgeschiedenis, mededeelen. Zoo als wy het tot hiertoe deden, geven wy de nevensgaende portretten, zonder eenige hoegenaemde volgorde in het oog te houden; alleenelyk moeten wy aenmerken dat het meerendeel der begaefde mannen welke zy voorstellen tot de glorieryke eeuw van Rubens en Van Dyck behooren, terwyl enkele slechts dit groot tydstip voorafgaen. De boekdrukkunst die tydens de tweede helft der XVe eeuw was uitgevonden, volgens sommigen, te Haerlem, door Laurens Coster, volgens anderen, op duitschen bodem, was omtrent het midden der XVIe eeuw, tot eene ontzaggelyke hoogte geklommen. Geen wonder, het was een tydstip van staetkundige en godsdienstige hervorming, en men weet het, thans meer dan ooit, het gedrukte woord is een machtig wapen, om dat het zich op eene gemakkelyke wyze laet verspreiden. Christoffel
christoffel plantyn.
Plantyn, te Tours of Mont-St-Louis, in Frankryk, ten jare 1514 geboren, was een weerdige medestrever der fransche drukkers Estienne, die door zyne menigvuldige boek- en plaetwerken zynen naem heeft beroemd gemaekt. Hy trad in den echt met Johanna Rivière en kwam zich te Antwerpen vestigen, waer hy ons Vaderland voor het zyne aennam. Zyn eerste werk, dat voor titel droeg: L'institution d'une fille de noble maison, verscheen in 1555. In 1572 eindigde hy zyne Biblia Polyglotta, een werk dat in 1569 begonnen, alleen volstaet om zynen naem eeuwig te doen leven. De byzonderste geleerden zyns tyds werden door hem gebezigd tot het nazien der werken die hy in het licht gaf; als zoodanigen kunnen wy noemen Cornelius Kiliaen, Theodoor Pulman, Frans Raphelengius, Victor Giselin, Justus Lipsius, en anderen. Plantyn verwierf zich in korte jaren eene uitgestrekte fortuin, waervan hy het edelste gebruik maekte; hy wist het echt talent te waerderen en de ongelukkigen te troosten. Hy liet zich op de Vrydagmerkt te Antwerpen een paleis bouwen en nam de kenspreuk Labore et Constantia aen, die hy onder zyn merk: eene hand, een rond met een passer trekkende, plaetste. Wat machtig tot zyne fortuin medewerkte, was het uitsluitend privilegie dat hy voor zich en zyne familje bekwam om missalen en dergelyke gebedenboeken in de gansche uitgestrektheid van het spaensch koningryk te verkoopen. Christoffel Plantyn stierf te Antwerpen, den 1 july 1589, en werd aldaer in de O.L. Vrouwe kerk begraven. Zyn eenige zoon overleden zynde, in den ouderdom vàn twaelf jaren, liet hy slechts vyf dochters na, waervan de tweede, Martina met Jan Moretus alias Moerentorff, in den echt was verbonden; deze laetste zette de Plantynsche | |
[pagina 98]
| |
drukkery te Antwerpen voort. Plantyn's oudste dochter, was met Raphelengius getrouwd die het huis te Leyde erfde,
jan moretus.
terwyl Magdalena, hare zuster, die met Gilis Beys was gehuwd, het huis te Parys verkreeg. Jan Moretus en zyne afstammelingen hielden de faem door Plantyn verworven, met roem staende en verwisselden het drukkersmerk met de kenspreuk Labore et Constantia, tegen eene adelyke schild.
daniel seghers.
Deze kunstenaer, de beroemdste der bloemschilders die de Vlaemsche School heeft voortgebracht, werd te Antwerpen, den 6 december 1590 geboren. Hy genoot de eerste lessen in de kunst by zynen vader en vervolgens by Jan Breughel. In 1614 trad hy in het noviciehuis der Societeit Jesu, te Mechelen, en na hy zyn proeftyd geëindigd had, legde hy de geestelyke geloften af, waerna hy het klooster van Antwerpen kwam bewoonen. Daniël Seghers stoffeerde verscheidene schilderyen van Rubens, en werkte ook meermalen gezamentlyk met Schut, Erasmus Quillyn, Abraham van Diepenbeek en andere uitstekende kunstenaren zyns tydvaks. Hy ontving bestellingen, bezoeken en geschenken van onderscheidene vorsten, onder anderen, van prins Frederik-Hendrik van Oranje,Ga naar voetnoot(1) van Frederik-Willem, markgraef van Brandeburg en keurvorst van het Roomsche Keizerryk, van Leopold-Willem, Gouverneur-Generael der Zuid-Nederlansche provintiën. Niettegenstaende deze eerbewyzingen, bezat Daniël Seghers de deugd der nederigheid, en, wanneer het zyne plicht van kloosterbroeder gebood, legde hy gewillig palet en penseel terzyde, om de minste bezigheden waertenemen. Hy stierf te Antwerpen, den 2 november 1661. De Acta Sanctorum of levens der Heiligen is een
bollandus.
werk dat het reusachtigste mag worden geheeten dat ooit door een geleerde werd ondernomen. Het is een werk waeraen sedert meer dan twee eeuwen werd gearbeid en niettemin er nog verre van af is voltooid te zyn, ofschoon het reeds een zestigtal deelen in folio formaet beslaet. Het werd begonnen door de geleerden Jan Bolland en Godfried Henschen, Bollandus in het dorp Julémont, den 13 van oogstmaend 1596 geboren, deed zyne studiën in het kollegie van Maestricht, waer hy vyf jaer verbleef. Hy had eene byzondere voorliefde voor de aerdrykskunde, en toen hy slechts 13 jaer oud was, gaf hy de klaerste uitleggingen, rakende de geschiedenis en de landsgesteltenis van Indië; 15 jaer oud zynde, ging hy als novicie in het kollegie te Mechelen, dat hy, wanneer zyn proeftyd geëindigd was, verliet, om den leerstoel van wysbegeerte te Leuven te gaen bekleeden. Hy betrok opvolgentlyk leerstoelen te Roermonde, 's Hertogenbosch, Brussel en Antwerpen. In 1625, werd hy priester gewyd; het is in laetstgenoemde stad dat hy zich eerst met het opstellen van heiligen geschiedenissen bezig hield. Toen Heribertus Rosweidus, van Utrecht, Jesuiet van het professiehuis van Antwerpen, overleed, menigvuldige stukken rakende levensschetsen van heiligen nalatende, werd Bollandus benoemd om deze in orde te brengen, en zeker was niemand hiertoe meer in staet dan hy. Hy sloot zich twee andere geleerden, pater Godfried Henschenius en Papenbroeck aen; in 1643 reeds verschenen te Antwerpen by Balthazar Moretus, de twee eerste deelen van het reuzenwerk gekend onder den titel Acta Sanctorum. Het opzoeken en in orde brengen der bouwstoffen van deze grootsche uitgave hadden echter de gezondheidskrachten van Bollandus zeer ondermynd. Slechts vyf deelen mocht hy van de Acta Sanctorum, het licht laten zien en toen hy de proeven van het zesde deel overzag, overleed hy aen eene geraektheid, den 12 september 1665. Zyne dood dompelde al de geleerden van Europa in den diepsten rouw, en in alle kloosters werden openbare gebeden voor de rust zyner ziel gehouden. Zyn werk werd door Henschenius en Papebrochius voortgezet. Na den inval der Franschen werd het werk van Bollandus onderbroken, en men dacht het nimmer tot voltooijing te zien geraken; echter heeft men over eenige jaren op nieuw de handen aen den arbeid geslaen, en kundige | |
[pagina 99]
| |
mannen hebben de taek op zich genomen de roemvolle onderneming voort te zetten.
frans snyders.
Deze schilder, die byzonder uitmuntte in het afmalen van dieren en teruggeven der doode natuer, werd geboren te Antwerpen, den 11 november 1579. Hy was leerling van Pieter Breughel, den jongere, en van Hendrik van Balen. In 1611 trad hy in den echt met Margarita De Vos, zuster der schilders Cornelis en Pauwel De Vos. Snyders bekwam bestellingen van onderscheidene vorsten, onderanderen van den Koning van Spanje en van den Aertshertog Leopold. Hy arbeidde veelal gezamentlyk met Rubens en Jacob Jordaens, en bezat een levendig koloriet en eene breede penseeling. Deze groote kunstenaer stierf den 19 oogst 1657, te Antwerpen.
jan wildens.
Deze beroemde landschapschilder zag in 1584 te Antwerpen het levenslicht, en was in 1591, nauwelyks 7 jaer oud zynde, leerling van Pieter Verhulst. In 1602 trad hy in den echt met Maria Stappaert. Jan Wildens schilderde meermaels landschappen op de schilderyen van Rubens; de plaetsnyders Wenceslas Hollar en Jacob Matham, brachten een groot getal zyner samenstellingen op het koper. Hy stierf den 16 october 1653, twee zonen nalatende, waervan de jongste, Jeremias, die insgelyks de schilderkunst beoefende, het zelfde jaer overleed.
geeraerd edelinck.
Deze bekwame plaetsnyder werd te Antwerpen, in 1627 geboren, en ontving de eerste onderrichtingen in zyne moeijelyke kunst van Cornelis Galle, den jongere. Hy was een weerdig opvolger der groote mannen die de roemryke namen van Vorsterman, Bolswert, Pontius, Baillu droegen, kunstenaren die zich door en rond Rubens hadden gevormd, en wier glorieryke overleveringen zich allengs hoe meer verzwakten en te niet gingen. Zyne ouders bestemden den jongen Edelinck voor de balie, doch onze plaetsnyder bezat hiertoe weinig geneigdheid, en de uren die hy aen de studie kon ontstelen, werden door hem met teekenen doorgebracht. Zyne ouders stemden er eindelyk in toe hem het werkhuis van Cornelis Galle te laten binnen treden, en weldra overtrof de jonge Edelinck zynen meester. Parys was in dit tydstip het brandpunt aller kunsten en wetenschappen, die van Lodewyk XIV eene wyze aenmoediging genoten. Edelinck werd dan ook door Colbert, minister des franschen konings, naer Parys geroepen, waer zyne kunst weldra door alle ware kenners werd gewaerdeerd, en onder anderen door Le Brun, den befaemden franschen schilder van gevechten. Het is ook op dezes voorstel dat de Antwerpsche meester gelast werd de Heilige Familie van Raphaël, eene beroemde schildery, die zich in het kabinet des konings bevond, in plaetsnêe uit te voeren. Er bestaen slechts twee afdrukken vóór de letter dezer gravuer; de eene in het kabinet van Aertshertog Karel, te Weenen, de andere in de koninglyke bibliotheek te Parys; deze laetste werd niet minder dan 2300 franken betaeld op den koopdag van het kabinet des hertogs van Buckingham. De plaet die hy verveerdigde na de schildery van Le Brun, de biddende Magdalena voorstellende, verwierf hem de gunst van aen Lodewyk XIV te worden voorgesteld. Korts daerna ontving hy de benoeming van plaetsnyder van het kabinet des Konings, met recht tot inwooning in het paleis der Gobelins. Hy genoot de eer het portret van Lodewyk XIV op koper te snyden, en later die van Colbert, Le Brun, Fléchier, La Fontaine, Racine, Pascal, Dryden, Philippe de Champagne en meer andere groote mannen zyner eeuw. In 1677 werd hy benoemd tot raedslid der Akademie van schilder- en graveerkunst; de koning verhief hem tot ridder zyner orde van St.-Michiel, en het algemeen gevoelen wees hem aen als het hoofd der fransche graveerschool, die toen zeer schitterde. Edelinck, de gewetensvolste en vruchtbaerste plaetsnyder zyns tyds, stierf, te midden zyner werkzaemheden, in het jaer 1707, in den ouderdom van 80 jaren. Hy had een zoon en een broeder, die even als hy, de kunst van plaetsnyden beoefenden; doch hy is de eenige zyner familje die den naem van Edelinck heeft beroemd gemaekt.
Johan Van Rotterdam.
(Wordt voortgezet). |
|