Wetenschappelyk nieuws.
Porieachtigheid van het water. - De Scientific American Journal haelt eene waerneming aen, die alhoewel niet nieuw, nogthans weinig gekend is, en die den porieachtigen aerd van het water schoon te kennen geeft. Het water, zoo ieder weet, is byna niet samenpersbaer; by middel van eene uitnemende drukking kan men deszelfs omvang maer een klein gedeelte verminderen: hierop steunt de werking van de waterpers. Niettegenstaende moeten er tusschen de waterdeeltjens groote ledige plaetsen bestaen om eene zoo groote hoeveelheid vreemde stoffen te bergen, zoo als de volgende proefneming aenwyst. Laet in eenen liter lauw water zooveel suiker mogelyk smelten; als het water geen suiker meer kan oplossen, giet het in een glas en teekent juist de hoogte; brengt er in, in poeder, 62 grammen wynsteen, 32 gr. groenen vitriool, 7 gr. salpeter, 7 gr. ammoniazout, 3 of 4 gr. aluin, 2 gr. borax. Wanneer alle die zouten, makende samen 113 grammen zullen gesmolten zyn, zal men, niet zonder verwondering, opmerken dat de waterhoogte niet is geklommen.
Ozoonstof. De Annalen van Poggendorff geven ons den uitslag der opzoekingen en proefnemingen door den heer F. Neuman gedaen opzichtens de negatief-geëlektrizeerde oxigeen of zuerstof, ozoon geheeten, welke in min of meer hoeveelheid zich in den luchtkring bevindt.
1o De atmospherische elektriciteit, oorsprong van het ozoon, is in regelrechte evenredigheid met dit laetste, zoo dat de elektrometers en de ozonometers altyd in denzelfden zin en evenrediglyk wyzen; 2o de hoeveelheid vochtigheid en ozoon zyn in regelrechte evenredigheid; 3o de hevigheid van den wind verbindt zich met het vermeerderen der hoeveelheid ozoonstof; 4o de warmtegraed is in verkeerde evenredigheid met het ozoon; 5o de barometerhoogte gaet in tegenovergestelden zin met de hoeveelheid ozoon.
De heer M. Andrews, uitmuntend leeraer by het Kings-College te Belfast, heeft bevonden dat het ozoon vier mael zwaerder is dan de zuerstof in haren gewoonen staet. Die buitengewoone dichtheid der zuerstof zou de oplossing kunnen geven van de wonderbare rasheid waermede het vleesch in de poolomringende streken tot verrotting overgaet.
In onze landen is de koude voordeelig tot het bewaren van het vleesch en zelfs, eens bevrozen, kan het onbepaeld lang worden bewaerd; maer in de eerstgezegde gewesten, niet tegenstaende de hevige koude, is het vleesch byna verrot eer het kan bevriezen en men heeft den tyd niet van een geslacht dier aen stukken te snyden of het is reeds door bederf aengerand. De heer Phipson is de eerste die deze buitengewoone werking aen de tegenwoordigheid van de groote menigte negatief-geëlektrizeerde oxigeen of azoon heeft toegeschreven.
C. Ommeganck.