vinden gelegd, byzonder onze aendacht vestigde. Deze schildery is in echt historischen trant behandeld.
De Haegsche schilder, Jan Weissenbruck, is vertegenwoordigd door twee tafereeltjes, een Binnengezicht te Kuilenburg en een Gezicht van den Leidschen dam; twee goede stukken waerin de schilder de voorwerpen, die hy voor te stellen had, zeer getrouw heeft terug gegeven, doch die ons wellicht een weinig te hard afgeteekend voorkomen.
Onder No 1247 van den cataloog ontmoeten wy een tafereel van den heer J.B. Wittkamp, van Antwerpen, getiteld: de Vrouwen van Crèvecoeur, en waeraen de volgende beschryving is toegewyd:
‘In 1554, onder de regering van Hendrik II, werd de stad Bouvignes verbrand en geplunderd door de Franschen. Dry edele vrouwen die in een kasteel naby Bouvignes waren gevlucht, Crèvecoeur geheeten, gingen voort met hetzelve, aen het hoofd van eenige onverschrokken krygers, te verdedigen. Na eene wanhopige verdediging, waerin al de krygslieden waren gesneuveld, kwam de vyandlyke bemde het slot binnen gestormd; en de edele vrouwen, die niet in de macht der Franschen wilden vallen, klommen op het top des torens en wierpen zich van daer in de Maes.’
Dit tafereel met eene fraei kleur behandeld, is den meester weerdig wien wy Hugo Grotius zyn verschuldigd.
Het zeegezicht de Dag na het tempeest, van L. De Winter, van Antwerpen, is eene goede schildery. Deze kunstenaer heeft zich sedert eenige jaren door zyne machtige behandeling van dergelyke onderwerpen voordeelig doen kennen; tegenwoordig stuk zal de faem staende houden die de schilder zich, door zyne vroegere voortbrengselen, heeft verworven.
Met dit tafereel zyn wy ten einde onzer taek voor wat de schilderyen betreft; althans zoo wy ons niet misgissen; zoo als wy het in het begin onzes overzichts zegden, hebben wy niet alle de schilderyen die in onze tentoonstelling opgehangen zyn, kunnen in oogenschouw nemen; slechts van diegenen welke het meest onze aendacht vestigden, hebben wy ter loops gesproken. Hadden wy echter eenigen dezer laetsten onwillig vergeten, niemand duide ons zulks ten kwade.
Doch vooraleer te scheiden, willen wy nog een paer woorden over graveer-, bouw- en beeldhouwkunde reppen.
De beeldhouwkunst is weerdig vertegenwoordigd in de tentoonstelling. Willem Geefs, de befaemde Antwerpenaer, zond twee marmeren borstbeelden en zyn alom gekenden verliefden Leeuw. Dit laetste stuk behoeft geene beschryvingen; de talryke verslagen over de Londensche wereldtentoonstelling, waerin het eene eereplaets bekleedde, zyn allen eens om het te rangschikken onder de beste voortbrengselen der nieuwere beeldhouwkunst.
Van den te vroeg gestorven verdienstvollen antwerpschen kunstenaer Karel Geerts, vinden wy zyne schoone groep de Danseressen. Dit kunststuk, dat op de Parysche wereldtentoonstelling van 1855 moest pryken, kon uit hoofde der ziekte des beeldhouwers niet toegezonden worden. Het duidt genoegzaem aen wat groot verlies de kunsten in Geerts hebben geleden.
Lodewyk Sussman, van Berlyn, zond ons twee beelden; zyn italiaensch meisje behaegt door het natuerlyke en het gemak der bewerking; zyn jonge Boschgod is het voorwerp geweest van het gedurig bezoek der kenners. Men bewonderde vooral het ongedwongene der houding, het schoone der vormen en de keurigheid der uitvoering. Het hoofd schynt ons met byzondere voorliefde behandeld; de uitdrukking is buitengewoon gelukkig.
Een antwerpenaer Jan Geefs, te Londen verblyvende, is vertegenwoordigd door het fraeie standbeeld van Dirk Martens, onlangs op eene der openbare plaetsen van Aelst opgericht, even als door zyne voortreffelyke groep De zegeprael der liefde.
Gy, Mynheeren, die u voornamentlyk ten doel hebt gemaekt de namen onzer groote mannen te doen herleven, zult buiten twyfel met genoegen het standbeeld van Memmelinghe hebben ontmoet, dat wy aen den beitel des heeren Pickery zyn verschuldigd. Dank aen de opzoekingen van den geleerden heer C. Carton, van Brugge, welke het een uwer leden, den heer P. Génard, gegeven werd gedeeltelyk in het licht te doen verschynen, is het geheim eenigzins opgeklaerd dat het bestaen dezes meesters scheen te omhullen. Van Memmelinghe, en niet Hemling zoo als menigen hem noemen, is dus degelyk een Vlaming, en wy zien volgeerne eene kundige hand zich aen de verheerlyking dezes kunstenaers leenen. Het beeld des heeren Pickery is treffend van gelykenis; het hoofd doet wel den man kennen wien wy zoo menig diepgedacht meesterwerk hebben te danken.
Onder de beelden behoorende tot de christene kunst, treffen wy het beeld van den H. Cornelius aen van Jozef Tuerlinckx, van Mechelen. Dit werk is bestemd voor het gedenkteeken dat baron van Wykerslooth de Weerdesteyn te Schalkwyk, provincie Utrecht, ter nagedachtenis van zynen broeder, den bisschop van Curium, gaet oprichten. Het is met veel gemak en waerheid behandeld.
K. Fraikin, van Brussel, die zich door zyne smaekvolle samenstellingen zulk eenen schoonen naem in het ryk der kunsten heeft verworven, is op de tentoonstelling vertegenwoordigd door vier voortbrengselen zyner hand: de Slaep, de Waternymph, de Boschnymph, die even als zyn beeld der Moeder Gods, de gewoone verdiensten des kunstenaers doen uitschynen, dat is: dichterlyke opvatting der onderwerpen, sierlykheid der vormen en keurigheid der uitvoering.