De Vlaamsche School. Jaargang 3
(1857)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
Wapenkunde.
| |
[pagina 130]
| |
hebben gheen croonen, maer in plaetse van dien, eenige goude draeyen, in forme van kleyne banden, overstropt met peerlen.’ (Fig. 7).
Fig. 5.
Fig. 6.
Fig. 7.
Gelyk wy hierboven zegden, heeft men in 1817 en 1838 voor den Nederlandschen en Belgischen adel eenige nieuwe kroonen ingevoerd; de volgende vormen zyn voor de naest aengeduide titels vastgesteld geworden. Prins. Een gouden band met vyf bladeren, voorzien van eene rood fluweelen muts met gouden bol en vlam ten top. (Fig. 8).
Fig. 8.
Hertog. Dezelfde kroon als de voorgaende; het eenige verschil bestaet hierin dat de twee middenbladeren door twee peerlen zyn vervangen. Markgraef. Dezelfde kroon als de prins, doch zonder de muts. Graef. In Nederland, een gouden band met dry bladeren en twee peerlen; in België, een gouden band met negen gelykvormige peerlen bezet. Burggraef. In Nederland een gouden band, met dry peerlen, afgewisseld door twee bladeren; in België, een gouden band met negen peerlen, dry en dry, als klaverblad op elkander geplaetst. Baron. Een gouden band met zeven peerlen. Ridder. Een gouden band, zonder gesteenten, bezet met vyf peerlen, en omwonden met een snoer waervan twee omslagen van vier peerlen zichtbaer zyn. | |
De hoeden.In plaets van kroenen, heeft de Roomsch-Katholyke kerk voor hare hooge dignitarissen, het gebruik van hoeden aengenomen; de kleur en het getal kwispels duidt de rang der prelaten aen. De hoed eens kardinaels is rood, en voorzien van eene koord met 15 kwispels, 1, 2, 3, 4 en 5 geplaetst. (Fig. 9).
Fig. 9.
De hoed eens aertsbisschops is groen, en bezit 10 kwasten welke zich in de volgende orde vertoonen: 1, 2, 3 en 4. (Fig. 10).
Fig. 10.
| |
[pagina 131]
| |
Even als de hoed eens aertsbisschops, bezit de hoed eens bisschops eene groene kleur; alleen het getal kwispels duidt het verschil van weerdigheid aen; in plaets der 10 kwasten, verkrygt de hoed eens bisschops er slechts 6, welke als volgt zyn gesteld: 1, 2 en 3. (Fig. 11).
Fig. 11.
Eindelyk is de hoed eens protonatarius zwart; slechts dry kwasten vertoonen zich aen beide zyden van dit hoofddeksel. (Fig. 12).
Fig. 12.
In plaets van hoeden worden de wapens van bisschoppen en van zekere abten, somtyds met myters versierd; alhoewel er vaste regelen over het stellen van dit kenteeken bestaen, twyfelen wy met recht of zy in België streng zyn gevolgd geworden. Zoo zou de myter eens bisschops zich recht moeten vertoonen naest eenen staf waervan de krul naer binnen is gedraeid; integendeel by den abt zou de myter van ter zyde moeten worden gezien naest den staf die naer buiten is gekeerd (Fig. 13)Ga naar voetnoot(1); wy moeten bekennen dat wy in ons land, aen het enkel plaetsen des myters, een bisschop van eenen gemyterden abt moeijelyk zouden onderscheiden.
Fig. 13.
| |
De dekkleeden.De dekkleeden (lambrequins) zyn stukken stof gewoonlyk van het émail van het schild en dienen om den helm te dekken; de platen op bl. 44 en 45 gedrukt, kunnen een denkbeeld geven van de willekeurige vormen waeronder deze heraldieke teekenen zich vertoonen. | |
De schildhouders.De schildhouders (tenants et supports) zyn hemelsche, natuerlyke of hersenschimmige figuren welke aen beide zyden van het schild gesteld, dit laetste ondersteunen en schynen te bewaren; zoo werd het wapen van Antwerpen, in vroegere tyden, door eenen wilden man en eene wilde vrouw gehouden (Fig. 14); zoo bezit thans nog de stad Brussel twee engelen voor schildhouwers; zoo wordt ook
Fig. 14.
het wapen van Brugge door twee beeren ondersteund, en vertoont zich het wapen des konings der Romeinen (bl. 44) met twee griffoenen. | |
[pagina 132]
| |
De bannieren.De schildhouders dragen veeltyds twee bannieren van vierkante gedaente; gewoonlyk stelt de eerste bannier het geslachtwapen voor; de tweede bevat soms het wapen der heerlykheid waervan het geslacht den titel voert; soms ook het blazoen eener familie van welke de titularis langs moederszyde afstamt. | |
De mantel.Eenige der voornaemste adellyke geslachten onzes lands, bezitten het voorrecht hun wapen op eenen mantel, met hermelyn gevoederd, te plaetsen. Vroeger vertoonde de buitenzyde dezes mantels dikwerf het geslachtwapen; thans is zy meestal van eenvoudig rood fluweel. | |
De oorlogskreet.Byna alle volkeren hebben eenen oorlogskreet; degene van Vlaenderen: Vlaenderen den leeuw! is algemeen gekend. Ook enkele geslachten bezitten hunnen oorlogskreet; diegene van het geslacht Borluut: Groeninghe velt! Groeninghe velt! herinnert een der roemrykste feiten onzer geschiedenis. Andere geslachten namen voor oorlogskreet den naem der familie waeruit zy waren voortgesproten. | |
De leus (devise).Vele der adellyke familiën bezitten eene spreuk of leus; deze zinspeelt gewoonlyk 't zy op den familienaem, 't zy op het heraldiek teeken welk het wapen bevat, 't zy op de eene of andere daed waerdoor het geslacht heeft uitgeschenen. (Fig. 1). | |
De ridderorde.De kenteekens van ridderorden worden meestal aen eene koord of lint onder aen het schild gehangen. (Fig. 9 en 15). (Fig. 15.)
Anderen eventwel, zoo als diegene van St-Jacob in Spanje, ook gezegd della Spada, worden achter het schild geplaetst. (Fig. 16). (Fig. 16.)
| |
Koorden, knoopen en linten.Buiten de vooraengehaelde sieraden welke grootendeels den mannen eigen zyn, bestaen er voor de vrouwen nog eenige byzondere teekens, die alhoewel zy in ons Vaderland niet algemeen in zwang waren, doch hier moeten aengeduid worden. Zy verdeelen zich in teekens voor jonk-, gehuwde- en weduwvrouwen. ‘In Frankryk, zegt ridder von Mayer, in zyn belangryk Heraldisches A.B.C. buchGa naar voetnoot(1), vergenoegde het schoone geslacht zich geenszins met de schildvormen den vrouwen eigen, maer in later tyd kwam nog bovendien de heraldische onderscheiding van de jonk-, gehuwde- en weduwvrouwen in zeer geliefd gebruik. De ongehuwde dochters omgaven hunne schilden met bloemenkransen, palmtakken, roozenhoeden, enz.’ Gehuwde vrouwen namen tot dit doel ineengedraeide koorden of banden, met schuifknoppen of knoopen, waerom men de eerste Liefdestrikken, lacs-d'amour, de tweede liefde-knoopen, noeuds-d'amour noemde. Eindelyk bedienden de weduwen zich van dergelyke strikken, doch zonder schuifknoopen. Een ander naem (cordelières) onderscheidde ze overigens van de voorgaenden. Voegen wy hierby dat de wapens van voorname vrouwen dikwerf door eenen engel worden gehouden; in dit geval verdwynen noodzakelyk de gewoone tenanten die men anders ter zyde van het wapen zou kunnen plaetsen. P. Génard. |
|