- En wat geeft dit? - sprak de oude geestelyke, half verwytend doch altoos even smeekend. - De hemel weet hoeveel weduwen en vaderlooze kinderen hunne dood zal ten gevolge hebben, en daerby, zyt gy vergeten, kinderen, wat ik u zoo dikwyls voorhield, dat de zone Gods aen den galgenboom des kruizes ten verlossing van het menschdom stierf? Zegt, zyt gy dit vergeten? En zal het moeten gezegd worden, tot eeuwige schande van Knocke, dat er zich den 13 october 1843 in gansch het dorp niet twee gezellen bevonden, onverschrokken en meêwarig genoeg om zeven of acht menschen aen eene gewisse dood te onttrekken? Zegt, heb ik zeventig winters moeten beleven, om gedwongen te zyn zulks met eigen oogen te aenschouwen? wee! wee!...
Allen bogen het hoofd en zwegen, uitgenomen een die met stille nauwhoorbare stem, alsof hy verlegen was voor de woorden die hy uitsprak, fluisterde:
- Het is waer! ramp! ramp over onze hoofden! Wy zyn zoo bloode als baerdelooze knapen!... Maer.... wy ook hebben vrouw en kinderen.
- Welnu? - vroeg de priester streng.
- Zoo wy het wagen in zee te steken, - hernam de visscher, - zullen onze vrouwen en kinderen dan ook misschien onze dood niet te betreuren hebben?....
- Dwaling! dwaling! - riep de ouderling met zyne gebroken stem en met den vinger naer den hemel wyzende, als in geestontheffing uit; - Kristus stierf voor het menschdom; zyne dood redde allen uit het eeuwig lyden. Hy bemint degenen die zyn voorbeeld volgen en zal over hen met vaderlyke bezorgdheid waken.
Nog zwegen allen; niemand scheen zyn leven in de waegschael te willen zetten om de ongelukkige drenkelingen van de gevaerlyke zandplaet te redden. Slechts eene jonge vrouw, de gade van Pieter Kolfs, die zich sedert eenige oogenblikken by den groep bevond, sprong vooruit en sprak met vaste stem:
- Welnu, wie durft my volgen? Eén onverschrokken gezel is genoeg, en die arme lieden zyn gered!
Er verliep een oogenblik van plechtige stilte, terwyl de gryze geestelyke en de visschersvrouw, met benepen hert, op antwoord stonden te wachten; doch niet éen mond opende zich; niemand bood zich aen om de moedige echtgenoote van Pieter Kolfs te volgen. De oude pastoor veegde zich met den rug der hand de tranen uit de oogen, en zegde langzaem:
- Welaen, wanneer de mannen van Knocke kinderen zyn geworden en zich in moed en onverschrokkenheid door eene vrouw laten overwinnen, dan zal ik, krachtelooze grysaerd, het aenbod der edelmoedige vrouw aenveerden. Laet ons gaen, Barbara, myne dochter, en dat de mannen van Knocke blozen voor eene zwakke vrouw en eenen krachteloozen grysaerd!
- Neen, neen! niet zoo, eerweerde, - liet zich nu op eens eene stem hooren; - niet zoo! gy blyft hier; ik en Barbara zullen met de reddingsboot in zee steken, en de arme drenkelingen, zoo de hemel ons zyne hulp niet weigert, behouden aen land brengen.
Hy die deze edelmoedige woorden uitsprak, was niemand anders dan de jonge hulppriester, die by het hooren van het roekeloos besluit van den ouden herder der parochie, plotseling van tusschen de knielende groep der vrouwen en kinderen was recht gesprongen en den gryzen pastoor, die gereed stond om in de boot te springen, had by den arm gevat.
- Neen, neen, blyf! wy zullen gaen! - klonk het nu uit tien monden te gelyk.
Doch zonder deze woorden gehoor te geven, sprongen de eerweerde onderpastoor en de onverschrokken visschersvrouw in de boot, en een der visschersgezellen sneed ter zelfder tyd, met behulp van een mes dat hy van tusschen den lederen riem, dien hy om het lyf droeg, had getrokken, de koord los, waermede de boot aen eenen pael op den zeedyk was vast gemaekt. De onverschrokken vrouw en de jonge priester namen onmiddelyk plaets op de banken, en vatten elk eene der roeispanen, die zich in de boot bevonden, in de handen.
- Zoo het gebeurde dat de zee myn graf werd, - sprak de medelydende vrouw met luide en vaste stem, - dat Pieter my myne roekelooze daed vergeve! En gy, goede lieden, draegt zorg, zoo ik u bidden mag, voor myne arme kleinen!...
De roeispanen vielen neder, en de boot bewoog zich langzaem vooruit op de zee.
- Knielt neder en bidt! beval de gryze geestelyke, met eene stem die getuigde dat hem de tranen in de oogen stonden, en de herten van al de aenwezigen diep roerde; - bidt God, opdat hy hen in hunne edelmoedige pooging ondersteune!
Allen knielden neder met ontdekten hoofde en saêmgevouwen handen. De reddingsboot worstelde hevig tegen de hooge baren der holle zee. Nu eens zag men het ranke vaertuig door eene hooge woestrollende baer naer boven worden gezweept, dan daelde het weêr, aen aller oogen onttrokken, in de diepte neder, om eenen oogenblik later terug in de hoogte op het top eener nieuwe golf te verschynen, en dikwyls werd hy in zyne klimmende vaert door eene nieuwe aenrollende baer gansch overdekt, zoo dat niet alleen de boot, maer ook de vrouw en de priester gansch doornat waren, en men op den zeedyk meer dan eens dacht dat de zee de boot en de twee edelmoedige redders had ingezwolgen. Met gespannen aendacht bleef de biddende schaer, die zich op de duinen bevond, het ranke vaertuig volgen, dat, wat al moeite Barbara en de priester zich ook gaven, byna niet bestand was zich recht te houden, uit oorzaek