De Vlaamsche School. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
Het Sint-Julianus gasthuis te Antwerpen.De kunstenaer die de stad
gevel der kapel van st.-julianus gasthuis.
Antwerpen bezoekt en de talryke gebouwen in oogenschouw neemt welke thans nog, in hunne verouderde en verbrokkelde kleedy, den geest in vroegere eeuwen schynen terug te roepen, is doorgaens getroffen by het zicht van het schilderachtige geveltje dat zich in de Hoogstraet naby de St-Jans-vliet verheft. Dit geveltje is zeer eenvoudig: eene poort, waerboven een spitsboog, bekroond met een puntdak, ziedaer zyne gansche versiering. En echter hoe volledig! welke harmonie in het gansche! Dit eenvoudig geveltje toont u onmiddelyk dat gy een geestelyk gesticht zyt genaderd; het spreekt u van rust, van zelfopoffering, van liefde. Dit is eene der eigenschappen van den spitsbogigen bouwstyl; hoe gebrekkig, hoe onvolledig de gebouwen ook wezen mogen, zy dragen het kenteeken hunner bestemming; in vroegere tyden zou men nooit eene geestelyke met eene wereldlyke instelling hebben verward; in onze eeuw kan men nauwelyks, by den gevel, een theater, een musaeum van eene kerk onderscheiden. Het gesticht waeraen dit geveltje behoort, is te Antwerpen algemeen bekend; van kindsbeen af hoort men de geschiedenis van het Sint-Julianus gasthuis verhalen. Eene soort van poëtieke tint is over het aloude gebouw gespreid, dat slechts eenmael 'sjaers, op Witten Donderdag, voor het publiek geopend, alsdan door duizende en duizende nieuwsgierigen wordt bezocht. Het is een merkweerdig feit in onze vaderlandsche geschiedenis dat de meest door het volk beminde instellingen, de meest gekende groote mannen het langst op eenen geschiedschryver wachten; tot over jaren waren de daden van Artevelde onbekend, en tot nu toe heeft Rubens nog geenen vlaemschen geschiedschryver gevonden. Zoo met onze groote mannen, zoo ook met onze nationale inrichtingen; doorgaens is het slechts wanneer een vreemdeling de aendacht op het een of ander punt onzer geschiedenis heeft ingeroepen, dat wy, Vlamingen, beginnen met er ons mede bezig te houden. Ofschoon zoo algemeen gekend, was de geschiedenis van het St.-Julianus gasthuis nooit te boek gesteld. Het scheen dat de volkslegende genoegzaem was om het gryze gesticht van verval, van verwaerloozing vry te waren. De eerweerde heer P. Visschers, de geleerde schryver aen wiens vruchtbare pen wy reeds zoo vele belangryke geschiedkundige verhandelingen te danken hebbenGa naar voetnoot(1), gedacht wat hy aen het voorgeslacht verschuldigd was, toen hy het op zich nam de verspreide hoofdstoffen der geschiedenis van het St.-Julianus gasthuis by een te vergaderen, en een blyvend | |
[pagina 26]
| |
gedenkteeken aen het menschlievend gevoel onzer voorouderen op te richten. In een welgeschreven boekdeel van ruim 200 bladzyden legt de eerweerde herder ons de gansche geschiedenis van het St.-Julianus gasthuis voor oogen. Met den geest leidt hy ons terug in de middeleeuwen, die tyden van grootsche scheppingen, en verhaelt hoe eene edele weduwe, Ida van der Lischt, gezamentlyk met den kanonik Jan Tuclant, ten jare 1303 tot de gedachte kwam een gasthuis voor arme reizigers daer te stellen. Dry nachten werd het den behoeftigen pelgrimmen toegestaen in het menschlievend verblyf door te brengen, byzonder diegenen welke de reis naer Rome hadden gedaen of het H. Heilig huis van Nazareth bezocht. De edelmoedige gedachte der stichters werd ten volle verwezentlykt. Sedert den dag zyner instelling was het St.-Julianus gasthuis eene herberge, waerin de behoeftige reiziger immer eene veilige schuilplaets voor den nacht kon vinden. Dank aen de yverige medehulp van verscheidene voorname burgers van Antwerpen, zoo als Everdy Wilmaers, Nicolaes van Thielen, Elisabeth en Maria Verbiest, Jan Vrients, Bisschop Cools, den kunstschilder Abrahams Genoels, den beeldhouwer Michiel van der Voort, en menige anderen, werd het bestuer in staet gesteld zyne nuttige taek tot op onze dagen voort te zetten. Een officiële staet, door den heer Visschers volgens de registers van het gesticht opgesteld, toont dat er sedert 2 february 1702 tot op 14 meert 1854 niet min dan 117,776 vreemdelingen van alle natiën in het lofweerdig huis zyn geherbergd en gespyzigd geweest. Ofschoon voor een uitsluitelyk liefdadig doel opgericht, kon het St-Julianus gasthuis het lot niet ontsnappen dat op het einde der XVIIIe eeuw al onze nationale instellingen | |
[pagina 27]
| |
werd berokkend. In 1798 werd het door de agenten der Fransche Republiek te veil gesteld; de schilderachtige kapel, alleen verkocht, wordt heden nog tot pakhuis gebezigd. Beroofd van de eenige schuilplaets waer zy immer op eene goede ontvangst konden rekenen, wisten de arme reizigers niet langer meer waer des nachts te verblyven. Deze toestand, zegt de heer Visschers, duerde voort tot in 1800, wanneer een ieverig bestuerlid van het Broederschap van O.-L.-V. van Lorretten, in St.-Julianus gasthuis, de heer Jacobus Brants, door innig medelyden getroffen jegens de arme vreemdelingen die 's nachts op de straten moesten slapen, een rekwest aen den Prefekt van het departement der beide Nethen, den heer C. Herbouville, dorst in te dienen. Dit rekwest werd door den menschlievenden ambtenaer allergunstigst beantwoord; by besluit van 19 fructidor jaer IX werd het oude gasthuis heringericht en het beheer aen de vroegere bestuerleden teruggeschonken. Eenmael in hunne bedieningen hersteld, legden deze zich van ganscher herte toe om het aloude menschlievend gesticht den rang te doen herwinnen welken het door de staetsgebeurtenissen had verloren. In 1815 werd er besloten dat er, even als in vroegere jaren, op Witten Donderdag eene tafel zou worden gesteld, voorzien van de fynste eetwaren voor de arme reizigers die de stad Rome of het Heilig Land zouden hebben bezocht. Deze echt populaire maetregel was der antwerpsche bevolking zeer lief; de voornaemste burgers verleenden onmiddelyk aen het bestuer eene hulp die tot op onze dagen geenen oogenblik te kort is gebleven. In 1853 vierde het bestuer het vyf-honderd-vyftigjarig jubelfeest der instelling van het St-Julianus Gasthuis. Prael- en zegebogen werden by menigten geplaetst; dichtregels en jaerschriften prykten ten allen kanten; des avonds waren al de omringende straten luisterryk verlichtGa naar voetnoot(1); deze kenteekens van belangstelling verdwenen echter zeer snel; doch de heer Visschers schreef zyne verhandeling over het Sint-Julianus Gasthuis, en richtte hierdoor een monument op, dat, naer wy hopen, even als het gesticht, nog eeuwen zal bestaen. P. Génard. |
|