De Vlaamsche School. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||
In eene vroegere aflevering gaven wy de beschryving eener glasraem door graef Engelbrecht II van Nassau, in 1503, aen de hoofdkerk van Antwerpen geschonken. In het zelfde jaer werden in dezen tempel, in de Jerusalem- of Besnydeniskapel, twee andere vensters geplaetst welke noch onder het historisch noch onder het kunstig oogpunt beschouwd voor het werk van Nicolaes Rombouts moeten wyken. De schilder is tot nu toe onbekend; doch de persoonaedjes die hy op deze glasramen heeft afgebeeld, behooren tot de algemeene geschiedenis: het eene venster vertoont de Aertshertog Filips-de-Schoone met zyne gemalin Johanna van Castilje; het andere, Hendrik VII, koning van Engeland, met zyne echtgenoote Elisabeth van Yorck. De eerste dezer vorsten is door zynen schoonen lichaemsbouw en als vader van keizer Karel bekend; zyne vrouw kennen wy door de buitensporige liefde welke zy haren echtgenoot toedroeg, liefde die haer den naem van Johanna de dwaze deed verwerven; eindelyk Hendrik VII is een dier figuren welke over eeuwen en eeuwen heerschen, en immer het voorwerp van de studiën des geschiedschryvers zullen blyven. Onze lezers kennen de geschiedenis van den oorlog der twee Roozen, die gedurende tachtig jaren den troon van Engeland met bloed bespatte. Twee vorstelyke huizen uit den zelfden koninklyken stam van Plantagenet gesproten, het huis van Yorck (de witte Roos) en dat van Lancaster (de roode Roos), verklaerden elkander om het bezit der kroon eenen oorlog die slechts in de moord van meer den zestig prinsen van den koninklyken bloede kon gedempt worden. De dood van Edward III gaf het sein tot den kryg. Zyn kleinzoon en opvolger, Richard II, werd in 1399 door zynen neef Hendrik IV van Lancaster van de kroon en het leven beroofd. Door list en geweld bleef de Roode Roos tot in 1461 regeren. Op dit tydstip waren de rechten van het huis van Clarence met die van het huis van Yorck versmolten, door het huwelyk van Anna Mortimer met Richard van Coningsborrow, hertog van Yorck. Edward van Yorck, kleinzoon van Anna Mortimer en de vertegenwoordiger der twee huizen, ontrukte de kroon aen Hendrik VI, dien hy ten jare 1472 ter dood veroordeelde. De broedermoord roept wraek zelfs op den troon. Edward werd in zyn kroost gestraft; zyne zonen zagen zich door het zweerd de kroon ontrukken, welke zy aen het zweerd hadden te danken. Edward V werd door zynen eigen oom, Richard van Glocester, van den troon geworpen en met zynen broeder Richard van Yorck, op 23 mei 1483, in den Toren versmacht. Het bloedig beheer van Richard III was van korten duer. Hendrik van Lancaster-Tudor, vertegenwoordiger der Roode Roos, deed plotseling de rechten zyns huizes gelden. Op 22 oogst 1485, had hy het geluk Richard III, in den slag van Bosworth, neêr te vellen. Twee maenden daerna, op 30 october 1485, werd hy onder den naem van Hendrik VII, als koning van Engeland en Frankryk, heer van Ierland, in de abtdy van Westminster gekroond. Hendrik VII zag dat, alhoewel hy de Witte Roos had neêrgeknakt, deze onder de wankelende zon der volksgunst weldra zou herbloeijen; hy voelde de noodzakelykheid zich met het huis van Yorck te vereenigen, indien hy den troon aen zyne afstammelingen wilde verzekeren. Op 18 january 1486, trad hy in den echt met Elisabeth van Yorck, dochter van Edward IV en zuster en erfgename van den rampzaligen Edward V. Het huwelyk van Hendrik VII met Elisabeth van Yorck bracht echter onmiddelyk geen einde aen de koninklyke moorden. De byl des beuls werd nog meermaels gescherpt tot dat zy eindelyk met den ongelukkigen Pole tot den laetsten aenhanger der Witte Roos had neêrgehakt. De glasraem der Besnydeniskapel besluit de gansche geschiedenis van den oorlog der twee Roozen. Hendrik VII en Elisabeth van Yorck zyn onder eenen blauwen troon knielend op eene bidbank afgebeeld en vergezeld van den Heiligen Georgius, patroon van Engeland, en van de H. Elisabeth van Hungarië. Naest den koning, in eene nis, ontwaert men het beeld van den H. Hendrik, keizer; naest de koningin, dat van den H. Lodewyk, koning van Frankryk; in het bovengedeelte, St.-Jan-Baptist, God den Vader met den gekruisten Zaligmaker, de H. Maegd met het kind Jesus en St.-Jan-evangelist. Daer boven de gekroonde letteren H en E en de wapens van Engeland en van Yorck, omringd van de Roode Roos en de Stormegge, kenteekens van het huis van Lancaster; eindelyk den kreet: Dieu et mon droit. Lager staet een opschrift dat den oorlog der Roozen doet herdenken:
Was het huwelyk van Hendrik VII de voorbode van het einde des oorlogs der twee Roozen, het huwelyk van onzen souverein Filips-de-Schoone met de erfgename der troonen van Aragon en Castilje was de oorsprong des bloedigen krygs die eene halve eeuw later over ons vaderland ging woeden. Inderdaed, dit huwelyk was een stap meer in de baen dier rampzalige politiek van gemeentenverdrukking door het huis van Burgondië in ons vaderland gevoerd. Schonk het geen nieuw voedsel aen die gedachte van wereldbeheersching welke met het huwelyk onzer hertogin Maria van Burgondië in het huis van Oostenryk waren ontstaen? Bond het ons weêr niet op nieuw aen een machtiger ryk, en zou België, dat alleen in de onzydigheid zyne krachten kan ontplooijen, door deze verbintenis met grootere Staten niet worden verplet en in twisten gesleurd, waeraen het volgens zyne ligging en gesteltenis vreemd moet blyven? Het huwelyk van Filips-de-Schoone met Johanna van Castilje, bracht den doodslag aen ons volksbestaen; sedert dien hoorde men van spaensche en oostenryksche Nederlanden spreken; doch het vrye vaderland | |||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||
verzwond tot in de XIXe eeuw van de kaert der Staten van Europa. Aertshertog Filips-de-Schoone was in de Besnydeniskapel op de zelfde wyze als koning Hendrik afgebeeld. Onze vorst ook was met zyne gemalin onder eenen troon, knielende op eene bidbank, afgemaeld; beiden waren van hunne patroonen vergezeld. In het bovengedeelte der venster bemerkte men de gekroonde letteren P en J, verder de wapens van Burgondië, Oostenryken Spanje, den vuerslag met den kei, teekens der orde van het Gulden Vlies, en de spreuken: Qui vouldra ie le veul, en Celt un amende. Rondom had men de zestien kwartieren des Aertshertogs geschilderd; deze waren: Oostenryk, Milaen, Massovia, Lithuania. Portugal, Lancaster, Aragon, Albuquerque, Burgondië, Beijeren, Portugal, Lancaster, Bourbon, Berry, Burgondië en Beijeren. By het zicht dezer twee glasramen, is in ons menigmael de wensch ontstaen om de oorzaek te kennen waerom zy in de Onze-Lieve-Vrouwekerk en nog meer waerom zy in het Besnydenischoor werden geplaetst. Dit choor had wezentlyk eene gansch byzondere bestemming: het was het choor van het Magistraet van Antwerpen, en geene plechtigheden werden er in gevierd die niet oogenblikkelyk een officieel karakter verkregen. Beide glasramen hadden dus iets officieels in hunne beduidenis; de kerkrekeningen melden dat zy in 1503 aen onze moederkerk werden geschonken; door wie? is eene vraeg die wy tot nu toe niet hebben kunnen oplossen. Echter doet alles veronderstellen dat een historisch feit, eene handeling, by voorbeeld een verdrag tusschen beide monarchen, aenleiding tot het oprichten van dit gedenkteeken heeft gegeven. En inderdaed, tot welk ander doel zou men de portretten vereenigd hebben van vorsten die niet in de beste betrekkingen met elkander stonden? De sluwe Hendrik VII trok meer dan eens voordeel uit de onbehendigheid van onzen Filips, en het schandig verdrag, welk hy onzen Aertshertog in 1506 afperste, toont genoeg dat onze vorst van de vriendschap van den Engelschen koning niet veel had te verwachten. Een handelsverdrag, wy herhalen het, heeft volgens ons deze schildering tot stand gebracht, en wat deze meening staeft, is het wapen der Hamburgsche kooplieden, welk onder op de glasraem van Hendrik is geschilderd; hadden deze glasramen geene betrekking met den handel, die reeds in dit tydstip in Antwerpen zeer bloeide, waerom zou men er dan de schild hebben op afgebeeld van eene der handeldryvendste natiën van Europa? De geschiedenis komt ter hulp om onze veronderstelling kracht by te zetten. Indien, gelyk wy hooger meldden, de glasramen in 1503 werden geplaetstGa naar voetnoot(*), dan hebben zy buiten twyfel betrekking met een feit dat eenigen tyd vroeger werd voltrokken. Twee jaren, denken wy, waren in de XVe eeuw niet te veel om twee glasramen van de grootte dergene van de Besnydeniskapel te malen, des te meer wanneer men de uiterste keurigheid in acht neemt welke men aen de voltooijing van dit kunststuk heeft geschonken. ‘In 1501, zegt de Rapin Thoyras in zyne geschiedenis van Engeland, toen de pest sedert eenigen tyd groote verwoestingen in Engeland had aengericht, nam koning Hendrik VII, na menigmael van verblyf veranderd te hebben, het besluit zich met zyne familie te Calais te vestigen, tot dat de plaeg zou gestild wezen. Zoo haest hy in die stad was aengekomen, zond de aertshertog Filips-de-Schoone hem gezanten om hem te groeten en hem den wensch te doen kennen van hem een bezoek af te leggen. Doch ten zelfden tyde, deed hy hem aenzoeken eene plaets voor de byeenkomst aen te wyzen die geene bemuerde stad zou zyn, zulks niet om dat hy geen vertrouwen in den engelschen vorst stelde, maer omdat hy reeds aen den koning van Frankryk had geweigerd zich in zulk oord te vereenigen. Hendrik ontving die groetenissen met groote beleefdheid en wees voor de byeenkomst de St.-Pieterskerk aen, buiten de muren van Calais gelegen. Daerna zond hy, van zynen kant, gezanten aen Filips om den hertog zyne groetenissen terug te brengen en hem te toonen dat hy met veel ongeduld op hem wachtte. Daer hy eenige dagen later vernam dat de Aertshertog Calais reeds was genaderd, verliet de engelsche vorst de stad te peerd om hem te ontvangen. Zoo haest Filips den koning ontwaerde, sprong hy van zyn peerd, en hem genaderd zynde, wilde hy hem den beugel houden; doch daer Hendrik zulks niet gedoogde, gaven zy zich den broederzoen, en traden beiden de kerk binnen, waer zy eene lange samenspraek hielden. De Aertshertog, die den indruk wilde uitwischen welken de bescherming die hy aen Peerken Waerbeeck had vergund, op den geest van den engelschen vorst had kunnen maken, noemde hem zyn goeden beschermer en zynen vader. Zulks blykt uit eenen brief dien de koning aen den maire van Londen schreef om hem kennis van het gebeurde te geven. Men beweert ook dat beide vorsten beurtelings onderhandelingen over twee huwelyken aenknoopten, zoo als dit van Hendrik, hertog van Yorck, tweeden zoon des konings, met Margaretha van Oostenryk, Filips zuster, en dat van Karel, zoon van Filips, met Maria, tweede dochter des konings. Karel was den 24n february van dit jaer geboren, en door de dood van prins Michiel van Portugal, welke omtrent dit zelfde tydstip voorviel, de vermoedelyke erfgenaem der kroonen van Castilje en Aragon geworden.’ Zou het dus vermetel zyn te veronderstellen dat de glasramen der kapel van Jerusalem, als herinneringsteekens van deze belangryke samenkomst zyn geschilderd? Wy gelooven het niet; ook moet de tegenwoordigneid dier gedenkstukken te Antwerpen niet verwonderen. De Scheldestad was op dit tydstip de voornaemste plaets der Nederlanden; zy was reeds de stapel van het noorden. In Antwerpen, waer de onderdanen van Hendrik en die van Filips dagelyks door den handel in betrekking kwamen, kon men dus gevoeglykst een monu- | |||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||
ment daerstellen dat het verdrag tusschen beide vorsten deed herinneren. Wat er van zy, de glasramen van het Besnydenischoor zyn immer als officiële gedenkstukken beschouwd en onder het byzonder toezicht van het magistraet van Antwerpen gebleven; zelfs toen in 1780Ga naar voetnoot(*), onder voorwendsel van herstelling, beide deerlyk werden verminkt, deed het Schepencollegie twee keurige teekeningen door den schilder A.B. de Quertenmont verveerdigen, welke ten huidige dage op de stadsarchieven nog worden bewaerd. Het thans bestaende deel der glasraem van Hendrik VII doet diep betreuren dat er geene betere zorgen zyn genomen geweest om dit tafereel in zyn geheel tot ons te doen komen. Het moest waerlyk een meesterstuk zyn. Men kan het onder geen voorwendsel met de gewoone glasschilderingen vergelyken; de kunstenaer heeft in dit venster eene wyze van glaskleuren gebezigd welke deskundigen dienden te doorgronden. De toonen zyn krachtig, vast en doorschynend; doch wat deze glasraem bovenal onderscheidt, is de rykdom der samenstelling en de treffende gelykenis der afgebeelde persoonaedjes. Zelden werden er portretten op doek met eene steverige hand gepenseeld; daerenboven duiden de heiligenbeelden welke zich in het hoogere deel der glasraem bevinden, eenen kunstenaer aen die in het behandelen van kerkelyke onderwerpen eenen grooten naem moet verworven hebben. Gelyk zy thans bestaet, bezit de glasraem van Hendrik VII nog eene groote weerde; de figuren des konings en der koningin, de heiligenbeelden zyn om zoo te zeggen nog ongeschonden overgebleven. Wy durven dus de hoop voeden, dat onze overheden, met behulp der oorkonden die ons de stadsarchieven opleveren, een gedenkstuk zullen laten herstellen, dat, naer ons inzien, mag aenschouwd worden als een der belangrykste van ons VaderlandGa naar voetnoot(**). P. Génard. |
|